Besluit van 12 april 2003, houdende aanpassing en intrekking van enkele algemene maatregelen van bestuur in verband met de Wet toezicht Collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van Onze Minister van Justitie van 26 februari 2003, nr. 5211808/03/6;

Gelet op de Wet toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten;

De Raad van State gehoord advies van 20 maart 2003, nr. W03.03.0081/I;

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 9 april 2003, nr. 5219760/03/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

De artikelen 8 tot en met 12 en 17 tot en met 20 van het Besluit van 12 oktober 19321, tot vaststelling van de algemeenen maatregel van bestuur, bedoeld bij artikel 30a, vijfde lid, der Auteurswet 1912, gelijk deze luidt ingevolge de Wet van 11 februari 1932, Stb. 45, vervallen.

ARTIKEL II

Het Besluit van 20 december 1990 tot vaststelling van de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 16d, tweede lid, van de Auteurswet 19122 wordt ingetrokken.

ARTIKEL III

Het Besluit van 28 april 1993 tot vaststelling van de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de Wet van 18 maart 1993, houdende regelen inzake de bescherming van uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties en wijziging van de Auteurswet 1912 (Wet op de naburige rechten)3 wordt ingetrokken.

ARTIKEL IV

Het Besluit van 11 september 1997 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 15f, tweede lid, van de Auteurswet 1912 en artikel 15a, tweede lid, van de Wet op de naburige rechten (Besluit College van Toezicht voor het leenrecht)4 wordt ingetrokken.

ARTIKEL V

Het Besluit van 27 november 2002, houdende regels voor het toezicht op de rechtspersoon, bedoeld in artikel 16l, eerste lid, van de Auteurswet 19125 wordt ingetrokken.

ARTIKEL VI

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit vast te stellen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 12 april 2003

Beatrix

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de eerste mei 2003

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

In dit besluit zijn de noodzakelijke aanpassingen en intrekking neergelegd van enkele algemene maatregelen van bestuur in verband met de Wet houdende bepalingen met betrekking tot het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten (Wet toezicht collectieve beheersorganisaties auteurs- en naburige rechten, hierna: de wet; TK 2000–2001, 27 775, nrs. 1–2).

Strekking van deze wet is met name om een uniforme regeling te geven van het toezicht op van overheidswege aangewezen rechtspersonen, alsmede de vereniging BUMA, die met uitsluiting van anderen belast zijn met de inning en de verdeling van vergoedingen die zijn verschuldigd op grond van de Auteurswet 1912 en de Wet op de naburige rechten. Deze wet vervangt het merendeel van de vijf regelingen van toezicht, zoals neergelegd in een aantal besluiten die zijn gebaseerd op de genoemde twee wetten en die bij dit besluit worden gewijzigd of ingetrokken. Deze vijf toezichtsregelingen betreffen respectievelijk de regeringscommissaris bij de vereniging bureau muziekauteursrechten (BUMA), de regeringscommissaris bij de Stichting de Thuiskopie, het College van Toezicht voor de stichting ter exploitatie van naburige rechten (SENA), het College van Toezicht voor de Stichting Leenrecht en het College van Toezicht voor de Stichting Reprorecht. Ingevolge de wet wordt het toezicht op deze collectieve beheersorganisaties opgedragen aan een centraal college, dat de bestaande toezichthouders vervangt. In de wet zijn zaken geregeld zoals de taak, de wijze van besluitvorming, de bevoegdheden en de samenstelling van het college, de bezoldiging van de leden van het college en de verplichtingen van de beheersorganisaties ten opzichte van de toezichthouder. Deze aangelegenheden kunnen dus geschrapt worden in de onderhavige besluiten, hetgeen tot gevolg heeft dat vier van de vijf besluiten ingetrokken kunnen worden. Alleen de bepalingen met betrekking tot de ministeriële toestemming in het BUMA-besluit uit 1932, dienen te blijven staan. Deze bepalingen hebben betrekking op de ministeriële toestemming die nodig is om te mogen bemiddelen in het muziekauteursrecht, zoals de voorwaarden voor en de verlening, de omvang en de gevolgen van de toestemming.

Het gaat om de volgende besluiten, in chronologische volgorde:

I. Het Besluit van 12 oktober 1932, tot vaststelling van den algemeenen maatregel van bestuur, bedoeld bij artikel 30a, vijfde lid, der Auteurswet 1912, gelijk deze luidt ingevolge de wet van 11 Februari 1932, Staatsblad no. 45, Stb. 1932, 496. In dit zogenaamde BUMA-besluit is enerzijds de toestemming van de minister op grond van artikel 30a van de Auteurswet 1912 nader geregeld (op basis waarvan BUMA mag bemiddelen in muziekauteursrecht), en is anderzijds het toezicht op de vereniging BUMA door een regeringscommissaris nader geregeld. Het gedeelte van het besluit dat betrekking heeft op het laatste van deze twee onderwerpen kan vervallen, voorzover het niet reeds bij Besluit van 23 december 1968 (Stb. 724) vervallen was (namelijk de artikelen 13 tot en met 16). Hiermee wordt ook het Besluit van de Minister van Justitie van 6 april 1976 (Stcrt. nr. 82) ingetrokken, dat de groepen van muziekgebruikers aanwees die jaarlijks door de regeringscommissaris gehoord moesten worden, en dat ter uitvoering van artikel 12 van het BUMA-besluit was opgesteld. Deze lijst was verouderd en werd in de praktijk niet meer als zodanig gehanteerd. Ook hier geldt dat de wet een bepaling bevat die dit onderwerp regelt.

II. Besluit van 20 december 1990 tot vaststelling van de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 16d, tweede lid, van de Auteurswet 1912, Stb. 1990, 646. Dit besluit regelt het instituut van de regeringscommissaris als toezichthouder van de Stichting de Thuiskopie. Dit besluit wordt overbodig door de instelling van het College van Toezicht in de wet;

III. Besluit van 28 april 1993 tot vaststelling van de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de Wet van 18 maart 1993, houdende regelen inzake de bescherming van uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties en wijziging van de Auteurswet 1912 (Wet op de naburige rechten), Stb. 1993, 243. Ook dit besluit bevatte uitsluitend toezichtsbepalingen, en regelde het College van Toezicht bij de Stichting tot Exploitatie van de Naburige Rechten (SENA) en wordt ingetrokken;

IV. Besluit van 11 september 1997 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 15a, tweede lid, van de Wet op de naburige rechten, Stb. 1997, 407). Dit besluit regelde de oprichting en inrichting van het College van Toezicht voor het Leenrecht. Het wordt in zijn geheel ingetrokken.

V. Besluit van 27 november 2002 houdende regels voor het toezicht op de rechtspersoon, bedoeld in artikel 16l, eerste lid, van de Auteurswet 1912, Stb. 2002, 576. Dit besluit wordt ingetrokken. Het regelt het toezicht op de incasso-organisatie, die de reprovergoeding van artikel 16b, zesde lid, van de Auteurswet 1912 int, de Stichting Reprorecht. Het is slechts een korte periode van kracht geweest om de tijd te overbruggen die lag tussen de inwerkingtreding van de Wet van 28 maart 2002 tot wijziging van de Auteurswet 1912 inzake het reprografisch verveelvoudigen (Stb. 2002, 186) en de inwerkingtreding van de onderhavige wet. Het uit de genoemde Wet van 28 maart 2002 voortvloeiende Besluit van 27 november 2002 houdende regels met betrekking tot het reprografisch verveelvoudigen van auteursrechtelijk beschermde werken door in het algemeen belang werkzame instellingen (Besluit reprografisch verveelvoudigen) (Stb. 2002, 575) trok het tot 1 maart 2003 geldende besluit van 20 juni 1974 inzake het kopiëren van auteursrechtelijk beschermde werken (Stb. 1974, 351) in. Daarmee was van rechtswege ook het Besluit van 19 februari 1986, ter uitvoering van artikel 7, leden 4 en 6, van het Koninklijk besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, inzake het kopiëren van auteursrechtelijk beschermde werken (Stb. 1986, 79) over de incasso door de Stichting Reprorecht en het toezicht daarop vervallen.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Stb. 1932, 496; laatstelijk gewijzigd bij Besluit van 22 december 1997, Stb. 764.

XNoot
2

Stb. 1990, 646.

XNoot
3

Stb. 1993, 243.

XNoot
4

Stb. 1997, 407.

XNoot
5

Stb. 2002, 576.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven