Besluit van 12 april 2003, houdende wijziging van het Kennisgevingsbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen ten aanzien van het testpakket voor tussenproducten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 18 november 2002, nr. MJZ2002091472, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, M. Rutte;

Gelet op richtlijn nr. 2001/59/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 augustus 2001 (PbEG L 225) tot achtentwintigste aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen en artikel4, eerste lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen;

De Raad van State gehoord (advies van 24 januari 2003, nr. W08.020510/V);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 9 april 2003, nr. MJZ2003026380, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, M. Rutte;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Na artikel 2f van het Kennisgevingsbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2g

Onze Minister kan, indien ten aanzien van een tussenproduct met een beperkte blootstelling als bedoeld in punt 7 van bijlage VII.A van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen aan de aldaar bedoelde voorwaarden wordt voldaan, op verzoek van de kennisgever, in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, toestemming geven om, in afwijking van artikel 2, eerste en tweede lid, met betrekking tot dat tussenproduct de door Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij ministeriële regeling aan te wijzen gegevens over te leggen.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 12 april 2003

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

M. Rutte

Uitgegeven de zevenentwintigste mei 2003

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Met artikel 1, onderdeel 7, van richtlijn nr. 2001/59/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 augustus 2001 (PbEG L 225) tot achtentwintigste aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (in het vervolg aangeduid als de richtlijn) wordt een regeling getroffen, waardoor voor zogenoemde tussenproducten met een beperkte blootstelling, die in de handel worden gebracht in hoeveelheden boven de ton per jaar per producent of vijf ton per producent in totaal, toestemming kan worden gegeven voor een minder zwaar technisch dossier bij de handelskennisgeving, indien de kennisgever daarom vraagt. De kennisgever moet daarbij naar genoegen van de betrokken ministers aantonen, dat voldaan wordt aan een aantal voorwaarden, die zijn opgesomd in punt 7.3, onder a tot en met k, van bijlage VII.A. Deze voorwaarden hebben betrekking zowel op de stof zelf en de wijze van omgaan met de stof, waaronder het vervoer, als op de inrichting en organisatie van het bedrijf. Bovendien mag de stof niet op meer dan twee locaties worden gebruikt.

Voor hoeveelheden beneden de ton per jaar (of vijf ton cumulatief) gelden de gebruikelijke testvoorschriften van bijlagen VII.B en VII.C (punt 6 van bijlage 7B bij de onderhavige richtlijn). In bijlage 8A en 8B van de onderhavige richtlijn staan aanwijzingen voor het testpakket voor hoeveelheden boven de 10 resp. 100 ton per producent per jaar of 50 resp. 500 ton per producent in totaal.

Onder tussenproducten met een beperkte blootstelling worden blijkens de (overwegingen en de bijlage bij de) richtlijn verstaan nieuwe chemische stoffen die uitsluitend geproduceerd worden voor en verbruikt worden in of gebruikt worden voor een chemische reactie om omgezet te worden in andere stoffen, en die strikt worden ingeperkt. In de richtlijn – en daarmee in punt 7 van bijlage VII.A – worden tevens definities gegeven van emissie, blootstelling, geïntegreerd afzuigventilatiesysteem, zeer effectief afzuigventilatiesysteem, effectief afzuigventilatiesysteem, ander afzuigventilatiesysteem en technisch lekdicht. Daarnaast worden voorbeelden gegeven van wat verstaan wordt onder gebruiksvormen met een lage emissie en emissievrije gebruiksvormen.

Voor alle productie- en gebruikslocaties van de stof waarvoor toestemming voor het beperkte testpakket wordt gevraagd, moet een technisch dossier worden ingediend. De inhoud hiervan staat beschreven in punt 7.4 van bijlage VIIA, onder a tot en met h, van de richtlijn. Het technisch dossier dient een testpakket voor tussenproducten met een beperkte blootstelling te bevatten, dat de informatie levert die nodig is om de te verwachten risico's voor mens en milieu te evalueren. Op basis van de resultaten van de risicobeoordeling kunnen op grond van punt 7.2 van deze bijlage van de kennisgever aanvullende testresultaten worden geëist.

In punt 7.5 van bijlage VIIA worden de criteria voor de evaluatie van gesloten systemen bij de verwerking van chemische stoffen gegeven.

Een en ander wordt in de Nederlandse regelgeving neergelegd door middel van wijziging van de Regeling inhoud kennisgevingen en meldingen Wet milieugevaarlijke stoffen.

Om bovengenoemde bepalingen in voornoemde regeling te kunnen opnemen is het noodzakelijk in het Kennisgevingsbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen een artikel in te voegen. Dit besluit strekt daartoe.

Ten gevolge van dit wijzigingsbesluit wordt een geringe daling van de administratieve lasten verwacht. Immers, slechts een beperkt deel van de kennisgevingen heeft betrekking op het in de handel brengen van tussenstoffen; bovendien worden in de richtlijn stringente eisen gesteld waaraan moet worden voldaan om te kunnen volstaan met een beperkter testpakket.

Het bezien van alternatieven die mogelijk minder administratieve lasten voor het bedrijfsleven opleveren, is niet aan de orde, aangezien het hier gaat om strikte implementatie van een richtlijn.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

M. Rutte


XNoot
1

Stb. 1994, 531, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 28 maart 2002, Stb. 221.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 10 juni 2003, nr. 108.

Naar boven