Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatsblad 2003, 158 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatsblad 2003, 158 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 20 september 2002, nr. WJZ.02046001;
Gelet op richtlijn nr. 89/48/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger-onderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten (PbEG 1989, L 19) en op de artikelen 23a, zesde lid, 23c, zesde lid, 52, eerste lid, en 110 van de Rijksoctrooiwet 1995;
De Raad van State van het Koninkrijk gehoord (advies van 9 december 2002, nr. W10.02.0424/II/K);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 14 maart 2003, nr. WJZ 3000809;
De bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Uitvoeringsbesluit Rijksoctrooiwet 19951 wordt gewijzigd als volgt:
Het opschrift van paragraaf 5 van hoofdstuk 2 wordt vervangen door:
§ 5. Voorschriften voor diverse stukken betreffende een aanvrage om octrooi of een octrooi
In artikel 15, eerste lid, wordt «betreffende een aanvrage om octrooi of een octrooi, niet zijnde stukken als bedoeld in paragraaf 4» vervangen door: die betrekking hebben op een aanvrage om octrooi of een octrooi, niet zijnde de stukken, bedoeld in artikel 24, vierde lid, van de wet.
Artikel 23 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het vierde lid komt te luiden:
4. De waarmerking van de vertaling geschiedt in de vorm van een verklaring, ondertekend door de octrooigemachtigde, dat de vertaling van het octrooischrift naar zijn beste weten volledig en getrouw is.
2. Het vijfde lid vervalt.
Na artikel 27 worden drie paragrafen ingevoegd, luidende:
1. Degene die het examen, bedoeld in artikel 23a van de wet, wenst af te leggen, legt aan de examencommissie een van de volgende bescheiden over:
a. het getuigschrift van een met goed gevolg afgelegd examen dat geldt als afsluiting van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs, verzorgd door de faculteit der wiskunde en natuurwetenschappen van een instelling als bedoeld in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, onder a, b of h;
b. het getuigschrift van een met goed gevolg afgelegd examen dat geldt als afsluiting van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs op het gebied van de techniek of van de landbouw en de natuurlijke omgeving;
c. het bewijs, dat hij, na met goed gevolg hetzij de volledige opleiding tot beroepsofficier bij een technisch wapen of dienstvak aan de Koninklijke Militaire Academie, hetzij de volledige opleiding tot beroepszeeofficier of tot beroepsofficier van een van de technische diensten bij het Koninklijk Instituut voor de Marine te hebben doorlopen, ten minste gedurende vijf jaar als beroepsofficier belast is geweest met werkzaamheden van technische aard;
d. een getuigschrift of diploma van een buitenlandse universitaire instelling of hogeschool, indien dit door de examencommissie met een van de bescheiden, bedoeld onder a of b, is gelijkgesteld.
2. De examencommissie kan degene die het examen wenst af te leggen, vrijstellen van de plicht om een van de bescheiden, bedoeld in het eerste lid, over te leggen, indien hij naar het oordeel van de examencommissie en de raad van toezicht van de orde ruime ervaring heeft met octrooiaangelegenheden, doordat hij een aanmerkelijk aantal jaren werkzaamheden heeft verricht die hem geschikt maken om als octrooigemachtigde op te treden.
3. Onverwijld na ontvangst van een verzoek om vrijstelling als bedoeld in het tweede lid, zendt de examencommissie een afschrift daarvan aan de raad van toezicht.
4. De examencommissie beslist binnen vier weken na ontvangst van het verzoek, dan wel binnen zestien weken na ontvangst van het verzoek indien zij zich nader over het verzoek wil beraden en zij daarvan bericht doet aan de betrokkene. Indien zij overweegt het verzoek af te wijzen, zijn de artikelen 23s en 23t van de wet van overeenkomstige toepassing.
1. Degene die de proeve van bekwaamheid, bedoeld in artikel 23a van de wet, wenst af te leggen, legt aan de examencommissie een van de volgende bescheiden over:
a. een diploma als bedoeld in artikel 1, onder a, van richtlijn (EEG) nr. 89/48 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger-onderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten (PbEG 1989, L 19), dat door een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland dan wel een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte is voorgeschreven om op het grondgebied van die staat als gemachtigde in octrooizaken op te kunnen treden en dat in een lidstaat of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte is behaald, dan wel
b. een bewijs dat hij het optreden als gemachtigde in octrooizaken gedurende twee jaar tijdens de voorafgaande tien jaar voltijds heeft uitgeoefend in een andere lidstaat van de Europese Unie dan Nederland dan wel een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en in het bezit is van een of meer opleidingstitels als bedoeld in artikel 3, onder b, van de onder a genoemde richtlijn.
2. De examencommissie aanvaardt als bewijs dat door de desbetreffende kandidaat aan het eerste lid wordt voldaan de attesten en documenten die met het oog daarop door de bevoegde autoriteit van de staat, bedoeld in het eerste lid, worden verstrekt.
1. Het examen en de proeve van bekwaamheid worden schriftelijk of mondeling in het Nederlands afgelegd.
2. De bedragen die degene die aan een examen of proeve van bekwaamheid of een gedeelte daarvan wenst deel te nemen, verschuldigd is, worden bij ministeriële regeling vastgesteld en worden zodanig berekend dat daarmee de kosten die zijn verbonden aan de werkzaamheden van de examencommissie, worden gedekt.
3. De uitslag van een examen of proeve van bekwaamheid of een deel daarvan wordt binnen acht weken na het afleggen daarvan bekendgemaakt. Indien de uitslag niet binnen deze termijn kan worden gegeven, stelt de examencommissie de betrokkene daarvan in kennis en noemt zij daarbij een redelijke termijn waarbinnen de uitslag tegemoet kan worden gezien.
4. De examencommissie stelt de betrokkene op zijn verzoek gedurende vier weken na het bekendmaken van de uitslag in de gelegenheid zijn beoordeelde werk in te zien.
1. Om het examen of de proeve van bekwaamheid met goed gevolg af te leggen, is vereist dat degene die zich daaraan onderwerpt, ervan blijk geeft:
a. dat hij voldoende kennis bezit van het Nederlandse recht met betrekking tot de industriële eigendom alsmede de meest relevante buitenlandse wetgeving en de belangrijkste internationale regelingen die daarop betrekking hebben,
b. dat hij in staat is het recht en de regelingen, bedoeld onder a, toe te passen in de praktijk en
c. dat hij kennis bezit van de beginselen van het Nederlandse burgerlijk recht en burgerlijk procesrecht, voor zover deze kennis nodig is voor een goed begrip van het Nederlandse recht met betrekking tot de industriële eigendom.
2. De examencommissie bepaalt welke onderwerpen, kennis en vaardigheden als uitwerking van de exameneisen, bedoeld in het eerste lid, getoetst zullen worden. Het besluit van de examencommissie over de uitwerking van de exameneisen behoeft de goedkeuring van Onze Minister.
3. Degene die zich onderwerpt aan de proeve van bekwaamheid wordt niet getoetst op kennis waarover hij blijkens de door hem overgelegde diploma's, bewijsstukken of opleidingstitels, bedoeld in artikel 27b, eerste lid, reeds beschikt.
4. Een ieder die het examen of de proeve van bekwaamheid met goed gevolg heeft afgelegd, verkrijgt een getuigschrift als bewijs daarvan.
1. Een aanvraag om inschrijving in het register van octrooigemachtigden wordt ingediend bij de directeur van het bureau.
2. Een aanvraag kan niet worden gedaan door een aanvrager die in staat van faillissement is verklaard, op wie de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, die onder curatele is gesteld of die is ontzet uit het recht om als gemachtigde van een aanvrager voor het bureau op te treden.
3. De aanvrager voegt bij zijn aanvraag:
a. het getuigschrift dat hij ten hoogste tien jaren voor de datum van indiening van de aanvraag heeft verkregen met het afleggen van het examen en een bewijs dat hij gedurende ten minste drie jaren octrooiaanvragen heeft behandeld onder verantwoordelijkheid van een octrooigemachtigde,
b. het getuigschrift dat hij ten hoogste tien jaren voor de datum van indiening van de aanvraag heeft verkregen met het afleggen van de proeve van bekwaamheid, of
c. een ontheffing als bedoeld in artikel 23a, vijfde lid, van de wet die in de plaats komt van een getuigschrift als bedoeld onder a of b, onderscheidenlijk van het bewijs dat hij gedurende ten minste drie jaren octrooiaanvragen heeft behandeld onder verantwoordelijkheid van een octrooigemachtigde.
1. Indien degene die een aanvraag om inschrijving in het register van octrooigemachtigden indient, gedurende ten minste drie jaren bij de Octrooiraad de functie van vooronderzoeker, bij het bureau de functie van technisch adviseur, of bij het Europees Octrooibureau de functie van technisch onderzoeker heeft vervuld, wordt de termijn, bedoeld in artikel 27e, derde lid, onder a, waarin hij octrooiaanvragen moet hebben behandeld onder verantwoordelijkheid van een octrooigemachtigde, bekort tot één jaar.
2. De raad van toezicht beslist op een aanvraag als bedoeld in artikel 23a, vijfde lid, van de wet binnen vier weken na ontvangst daarvan, dan wel binnen zestien weken na ontvangst daarvan indien hij zich nader over de aanvraag wil beraden en hij daarvan bericht doet aan de betrokkene. Indien de raad overweegt de aanvraag af te wijzen, zijn de artikelen 23s en 23t van de wet van overeenkomstige toepassing.
1. Het bureau zendt aan de raad van toezicht onverwijld een afschrift van de aanvraag tot inschrijving in het register van octrooigemachtigden en de daarbij behorende stukken met het verzoek de aanvraag te beoordelen.
2. De raad van toezicht beoordeelt een aanvraag om inschrijving in het register van octrooigemachtigden met overeenkomstige toepassing van artikel 27f, tweede lid.
3. De raad van toezicht kan binnen de termijn, bedoeld in artikel 27f, tweede lid, een met redenen omkleed afwijzend oordeel geven omtrent de aanvraag tot inschrijving op de grond dat:
a. op de aanvrager artikel 27e, tweede lid, van toepassing is,
b. de aanvrager bij de aanvraag niet het getuigschrift, het bewijs of de ontheffing, bedoeld in artikel 27e, derde lid, heeft gevoegd, of
c. gegronde vrees bestaat, dat de aanvrager zich schuldig zal maken aan enig handelen of nalaten als bedoeld in artikel 23n van de wet.
4. De secretaris van de raad van toezicht zendt de aanvrager en het bureau onverwijld een afschrift van het bericht, bedoeld in artikel 27f, tweede lid, en van het oordeel omtrent de aanvraag tot inschrijving.
1. Een belanghebbende kan bij de raad van toezicht bezwaar maken tegen een afwijzend oordeel als bedoeld in artikel 27g, derde lid. De hoofdstukken 6 en 7 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing op het bezwaar.
2. Een belanghebbende kan tegen een beslissing op bezwaar als bedoeld in het eerste lid en tegen een beslissing op bezwaar ten aanzien van de besluiten, bedoeld in de artikelen 27a, vierde lid, en 27f, tweede lid, beroep instellen bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
3. Artikel 23w, tweede, derde, vierde en zevende lid, van de wet is van overeenkomstige toepassing op de behandeling van het beroep door het gerechtshof.
4. De beslissingen van het gerechtshof zijn met redenen omkleed en worden in het openbaar uitgesproken.
5. De griffier van het gerechtshof zendt bij aangetekende brief terstond een afschrift van de beslissing van het gerechtshof aan de belanghebbende, aan de voorzitter van de raad van toezicht en aan het bureau.
1. Het bureau schrijft de aanvrager in in het register van octrooigemachtigden nadat de termijn, bedoeld in artikel 27f, tweede lid, is verstreken zonder dat van de raad van toezicht een afwijzend oordeel is ontvangen, dan wel na ontvangst van:
a. een instemmend oordeel van de raad van toezicht op het verzoek tot inschrijving,
b. een met het verzoek tot inschrijving instemmende beslissing op bezwaar tegen een afwijzend oordeel van de raad van toezicht, of
c. een beslissing van het gerechtshof waarbij het beroep tegen een afwijzend oordeel van de raad van toezicht gegrond wordt verklaard.
2. Het bureau schrijft de aanvrager niet in in het register als de raad van toezicht binnen de termijn, bedoeld in artikel 27f, tweede lid, of na ingesteld bezwaar een afwijzend oordeel op het verzoek tot inschrijving heeft gegeven dan wel, in het geval de aanvrager beroep tegen een afwijzende beslissing op bezwaar heeft ingesteld, als het gerechtshof het beroep tegen een afwijzend oordeel van de raad van toezicht ongegrond heeft verklaard.
3. De inschrijving geschiedt nadat de aanvrager ten overstaan van de directeur van het bureau de volgende eed of belofte heeft afgelegd:
«Ik zweer (Ik beloof) dat ik het beroep van octrooigemachtigde nauwgezet zal vervullen met inachtneming van de daarop betrekking hebbende wettelijke voorschriften, dat ik de mij in die hoedanigheid toevertrouwde belangen met ijver en eerlijkheid zal behartigen en dat ik geheimhouding zal bewaren omtrent alle aangelegenheden, die mij in mijn hoedanigheid van octrooigemachtigde ter kennis komen en waarvan ik het vertrouwelijke karakter ken of redelijkerwijs moet vermoeden. Zo waarlijk helpe mij God almachtig (Dat beloof ik).»
4. Het bureau doet mededeling van de inschrijving aan degene die is ingeschreven en aan de secretaris van de orde.
1. Het bureau doet aantekening in het register van octrooigemachtigden van het begin en het einde van een schorsing als bedoeld in de artikelen 23m, eerste lid, en 23u, eerste lid, onder c, van de wet.
2. Het bureau schrijft een ingeschreven octrooigemachtigde uit het register van octrooigemachtigden:
a. op diens verzoek,
b. na diens overlijden, of
c. nadat een beslissing tot ontzetting van de ingeschrevene uit het recht om als gemachtigde voor het bureau op te treden als bedoeld in artikel 23u, eerste lid, onder d, van de wet, onherroepelijk is geworden.
3. Het bureau doet mededeling van de uitschrijving aan de secretaris van de orde en, in een geval als bedoeld in het tweede lid, onder a of c, aan de betrokkene.
1. Als optreden voor het bureau in de zin van artikel 23b, eerste lid, van de wet worden niet aangemerkt het bij of aan het bureau indienen van vertalingen, betalen van bedragen, vragen om inschrijving in het register van octrooigemachtigden, inzien van registers, kennisnemen van stukken, verstrekken van gegevens, verzoeken om inschrijving in het octrooiregister van een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak, licentie, overdracht, overgang, pandrecht of beslag, of andere daarmee verband houdende administratieve handelingen, bedoeld in de artikelen 9, zesde lid, 19, vierde lid, 21, 23a, tweede, derde en zesde lid, 38, eerste lid, 52, eerste, zevende en achtste lid, 58, vijfde lid, 61, 64, tweede lid, 67, eerste, tweede en vierde lid, 68, eerste en vierde lid, 72, derde lid, en 95 van de wet.
2. De in het eerste lid genoemde handelingen kunnen door andere gemachtigden dan een octrooigemachtigde of advocaat worden verricht.
In Hoofdstuk 6 wordt vóór artikel 32 een nieuw artikel ingevoegd, dat luidt:
1. Tot 1 januari van het vijfde jaar na inwerkingtreding van artikel 27a wordt met een van de bescheiden, bedoeld in dat artikel, gelijkgesteld het brevet hogere technische bekwaamheid (H.T.B.) voor officieren van de Koninklijke Landmacht en de Koninklijke Luchtmacht, bedoeld in de beschikking van de Minister van Oorlog van 23 juni 1952 (L.O. 1952, no. 189.L-LM), dat is toegekend na het volgen van een cursus hogere militair-technische vorming als bedoeld in de beschikkingen van de Minister van Oorlog van 14 maart 1955 (L.O. 1955, no. 55085 L-code no. 78/35) en van 30 juli 1955 (Lu.O. 55512 – code no. 78/50).
2. Tot 1 januari van het vijfde jaar na het tijdstip, bedoeld in artikel 101 van de wet, heeft degene die technisch gewoon lid van de Octrooiraad is of geweest is, vrijstelling van de verplichting het examen of de proeve van bekwaamheid, bedoeld in artikel 23a van de wet, af te leggen en gedurende ten minste drie jaren octrooiaanvragen onder verantwoordelijkheid van een octrooigemachtigde te behandelen.
3. Tot 1 januari van het vijfde jaar na het tijdstip, bedoeld in artikel 101 van de wet, heeft degene die technisch plaatsvervangend lid van de Octrooiraad is of geweest is, vrijstelling van de verplichting het gedeelte van het examen af te leggen dat ertoe strekt te doen blijken dat hij in staat is het recht en de regelingen, bedoeld in artikel 27d, eerste lid, onder a, toe te passen in de praktijk. Tevens wordt voor hem tot dat tijdstip de termijn, bedoeld in artikel 27e, derde lid, onder a, waarin hij octrooiaanvragen moet hebben behandeld onder verantwoordelijkheid van een octrooigemachtigde, bekort tot één jaar.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad en in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen zal worden geplaatst.
histnootDe Staatssecretaris van Economische Zaken,
J. G. Wijn
Uitgegeven de zeventiende april 2003
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
De rijkswet van 13 juni 2002 tot wijziging van de bepalingen ten aanzien van octrooigemachtigden in de Rijksoctrooiwet en de Rijksoctrooiwet 1995 (Stb. 366; hierna: wijzigingswet octrooigemachtigden) noopt tot aanpassing van het Uitvoeringsbesluit Rijksoctrooiwet 1995. Voor de totstandkoming van die rijkswet bevatte artikel 18A van de Rijksoctrooiwet (hierna: ROW) de wettelijke basis voor het door middel van een algemene maatregel van bestuur stellen van voorschriften voor octrooigemachtigden. Deze voorschriften waren neergelegd in het Octrooigemachtigden-reglement.
In 1995 trad de Rijksoctrooiwet 1995 (hierna: ROW 1995) in werking. Artikel 22 ROW 1995 verklaarde artikel 18A ROW van overeenkomstige toepassing op het uitoefenen van het beroep van gemachtigde ten overstaan van het Bureau voor de industriële eigendom. Reeds bij de totstandkoming van de ROW 1995 was het de bedoeling de ROW, die bleef gelden ter afhandeling van reeds ingediende aanvragen, op termijn in te trekken. Thans komt het moment van intrekking in zicht. Met dat oogmerk is de wijzigingswet octrooigemachtigden tot stand gebracht. Ook is sinds 12 april 2002 het voorstel van rijkswet tot wijziging van de Rijksoctrooiwet 1995 in verband met de behandeling van octrooiaanvragen die zijn ingediend op grond van de Rijksoctrooiwet (Kamerstukken II 2001/02, 28 329 (R 1718)) bij de Tweede Kamer aanhangig. Dat wetsvoorstel regelt de intrekking van de Rijksoctrooiwet en het overgangsrecht dat daarvoor noodzakelijk is.
De wijzigingswet octrooigemachtigden geeft niet alleen een nieuwe, uitgebreide wettelijke basis voor de regeling van de octrooigemachtigden, maar moderniseert deze regeling ook. In lijn met de huidige wetgevingsopvattingen zijn de essentialia van de regeling van de octrooigemachtigden thans opgenomen in de ROW 1995. Daarnaast bevat de wijzigingswet octrooigemachtigden de grondslag voor nadere regeling. Die nadere regeling vindt plaats in deze wijziging van het Uitvoeringsbesluit Rijksoctrooiwet 1995 en betreft met name de examinering van octrooigemachtigden en inschrijving in het octrooigemachtigdenregister. Daarnaast worden, overeenkomstig de gewijzigde artikelen 24, vierde lid, en 52, tweede lid, ROW 1995 diverse artikelen met vormvoorschriften voor octrooiaanvragen en vertalingen uit het Uitvoeringsbesluit Rijksoctrooiwet 1995 gehaald en bij ministeriële regeling geregeld.
Ingevolge artikel 113 van de Rijksoctrooiwet 1995 geldt de op grond van die wet gebaseerde regeling van de octrooigemachtigden niet in Aruba.
Het vervallen van hoofdstuk 2, paragraaf 4, vindt plaats vanwege de wijziging van artikel 24, vierde lid, ROW 1995. De in die paragraaf gegeven vormvoorschriften zijn opgenomen in een nieuwe ministeriële regeling, de Uitvoeringsregeling Rijksoctrooiwet 1995. Daarbij is ook gestreefd naar een vereenvoudiging van die regels.
In het oorspronkelijke voorstel voor de wijzigingswet octrooigemachtigden was uitgegaan van het laten vervallen van de plicht tot waarmerking van een vertaling van een Europees octrooischrift. Die waarmerkplicht is evenwel bij amendement weer opgenomen in artikel 52, eerste lid, ROW 1995. Daarbij is over het hoofd gezien dat het oorspronkelijke artikel 52, eerste lid, ROW 1995 bepaalde dat de vertaling en de waarmerking zouden moeten voldoen aan bij algemene maatregel van rijksbestuur te stellen vormvoorschriften, terwijl het nieuwe artikel 52, tweede lid, ROW 1995 alleen spreekt over bij ministeriële regeling te stellen vormvoorschriften voor de vertaling. Omdat evenwel het in dit onderdeel neergelegde vormvoorschrift essentieel is, is het opnieuw opgenomen in artikel 23, waarbij de wettelijke basis is gevonden in artikel 110 ROW 1995.
Paragraaf 11. Het examen en de proeve van bekwaamheid
In deze paragraaf zijn de artikelen 4 en 4a van het Octrooigemachtigden-reglement opgenomen. Zij hebben betrekking op het toelaten tot het examen of de proeve van bekwaamheid en op de onderwerpen die getoetst worden in het examen of de proeve van bekwaamheid. Daarnaast is een artikel opgenomen met enkele gebruikelijke procedureregels voor het afleggen van het examen of de proeve van bekwaamheid (artikel 27c).
Het examen staat open voor personen die in Nederland een getuigschrift hebben behaald van een universiteit, voor zover het gaat om een getuigschrift van een faculteit voor wiskunde en natuurwetenschappen, dan wel van een technische universiteit of de Landbouwuniversiteit Wageningen. Met zo'n getuigschrift wordt gelijkgesteld het bewijs dat men een technische opleiding bij de Koninklijke Militaire Academie of het Koninklijk Instituut voor de Marine met goed gevolg heeft afgesloten en bovendien vijf jaar als beroepsofficier belast is geweest met werkzaamheden van technische aard. Ten slotte kan de examencommissie getuigschriften of diploma's van buitenlandse universiteiten of hogescholen gelijkstellen met Nederlandse, waardoor personen die in het bezit zijn van zo'n getuigschrift of diploma eveneens deel kunnen nemen aan het examen voor octrooigemachtigde.
De proeve van bekwaamheid is bedoeld voor de gevallen waarin degene die octrooigemachtigde wenst te worden, in het bezit is van een diploma dat hem het recht geeft op te treden als gemachtigde in octrooizaken in het land waarin hij gevestigd is. Ook geldt het voor degene die overeenkomstig de regels van het land waarin hij als gemachtigde optreedt, een dergelijk diploma niet behoeft te hebben, maar die wel in het bezit is van andere relevante diploma's en die bovendien tien jaar ervaring heeft als octrooigemachtigde.
Met artikel 27b wordt uitvoering gegeven aan richtlijn nr. 89/48/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger-onderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten (PbEG 1989, L 19), zoals ook gebeurde in artikel 4a van het Octrooigemachtigden-reglement.
Beide bepalingen zijn een continuering van de huidige gang van zaken. Ook de mogelijkheid een ontheffing te krijgen van de plicht tot overlegging van een getuigschrift of diploma komt reeds voor in artikel 4, vierde lid, van het Octrooigemachtigden-reglement, maar overeenkomstig de eisen van de tijd is de behandeling van een verzoek om ontheffing aan enkele procedureregels onderworpen. In een ontheffing ten behoeve van het deelnemen aan een proeve van bekwaamheid is niet voorzien, omdat ook de hiervoor genoemde richtlijn daarin niet voorziet.
Artikel 27c laat open of het examen en de proeve van bekwaamheid schriftelijk dan wel mondeling, respectievelijk in hun geheel, dan wel in gedeelten worden afgelegd. Het is aan de examencommissie om te bepalen wat het meest opportuun is.
De exameneisen zijn in essentie gelijkluidend aan de exameneisen in de artikelen 4, tweede lid, en 4a, vierde lid, van het Octrooigemachtigden-reglement, al zijn zij opnieuw geformuleerd. Nieuw is wel het vereiste dat elk besluit van de examencommissie over de onderwerpen, kennis en vaardigheden die specifiek getoetst zullen worden, ter goedkeuring moet worden voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken. Het gaat daarbij niet om de examenopgaven zelf, maar om de keuze van de examenstof. Dit toestemmingsvereiste is bedoeld om erop toe te zien dat een evenwichtige keuze wordt gemaakt die moet leiden tot een examen dat noch te licht, noch te zwaar is voor de kandidaten.
In artikel 27d zijn de criteria neergelegd voor het met goed gevolg afleggen van het examen of de proeve van bekwaamheid. Het betreft zowel kennis van de relevante Nederlandse, buitenlandse en internationale regelgeving als de vaardigheid om deze toe te passen. Bij de proeve van bekwaamheid zal het accent liggen op de kennis van de Nederlandse wetgeving; kennis van de belangrijkste buitenlandse en internationale regelingen en de vaardigheid tot toepassing zal ten algemene aanwezig mogen worden verondersteld.
Het getuigschrift dat aan de geëxamineerde wordt gegeven is enerzijds van belang voor zijn inschrijving als octrooigemachtigde en kan anderzijds door hem gebruikt worden als hij in het buitenland octrooigemachtigde wenst te worden, overeenkomstig de regels in de hiervoor genoemde EEG-richtlijn.
Paragraaf 12. Register van octrooigemachtigden
In deze paragraaf zijn de artikelen 3, 5 tot en met 8 en 10 van het Octrooigemachtigden-reglement in een enigszins gewijzigde vorm opgenomen. Zij hebben betrekking op de inschrijving in het register van octrooigemachtigden en de procedure die daaraan vooraf gaat.
Het derde lid van artikel 27e bepaalt dat de aanvrager bij zijn aanvraag het getuigschrift voegt dat hij ten hoogste tien jaren voor de datum van indiening van de aanvraag heeft verkregen met het afleggen van het examen en een bewijs dat hij gedurende tenminste drie jaren octrooiaanvragen heeft behandeld onder verantwoordelijkheid van een octrooigemachtigde. De tijdslimiet van tien jaar beoogt te voorkomen dat gemachtigden die slechts beschikken over verouderde of vervaagde kennis en vaardigheden zich kunnen laten inschrijven. Onderdeel c heeft betrekking op de ontheffing, bedoeld in artikel 23a, vijfde lid, ROW 1995. Deze mogelijkheid van een ontheffing is nieuw ten opzichte van het Octrooigemachtigden-reglement. Hoewel in dit besluit geen nadere criteria (kunnen) worden gegeven voor de gevallen waarin zo'n ontheffing kan worden verleend, spreekt het voor zichzelf dat het moet gaan om uitzonderlijke gevallen, waarin onverkort vasthouden aan de in de wet en dit besluit gestelde eisen voor inschrijving als octrooigemachtigde, onredelijk zou zijn. Te denken valt aan de situatie dat het getuigschrift uit de onderdelen a en b langer dan tien jaar geleden is verkregen en de aanvrager sindsdien geruime tijd buiten Nederland als octrooigemachtigde werkzaam is geweest. Gelet op het ontbreken van nadere criteria is aan de raad van toezicht wat dat betreft een vrij ruime discretionaire bevoegdheid gegeven om gezien de omstandigheden van het geval te beslissen over het ontheffingsverzoek.
Artikel 27f, eerste lid, geeft een uitbreiding van de al in artikel 3, vijfde lid, eerste volzin, van het Octrooigemachtigden-reglement opgenomen bekorting van de stageperiode van drie jaar tot één jaar voor «degene, die gedurende ten minste drie jaren bij de Octrooiraad belast is geweest met de voorbereiding van de behandeling van octrooiaanvragen». Aangezien die omschrijving niet voldoende duidelijk aangeeft aan welke functie precies werd gedacht, wordt thans bepaald dat het gaat om iemand met de functie van vooronderzoeker bij de Octrooiraad. Daaraan worden toegevoegd degenen die tenminste drie jaar bij het Bureau IE de functie van technisch adviseur, en bij het Europees Octrooibureau de functie van technisch onderzoeker hebben vervuld. Zij hebben, net als de vooronderzoeker bij de Octrooiraad, ruime ervaring met de technische en juridische aspecten van octrooiaanvragen en de behandeling daarvan, wat de verkorting van de stagetermijn rechtvaardigt.
Overigens voorziet artikel 23h, derde lid, ROW 1995 terzake van de stageperiode erin dat de Orde een verordening vaststelt ter regeling van stageplaatsen, inclusief de mogelijkheid van een buitenstage voor degenen die niet in dienst van een octrooigemachtigde werkzaam zijn. Bij de berekening van de stageperiode zal voor parttimers als leidraad een werkweek van tenminste drie dagen worden aangehouden; voor degenen die minder werken zal de termijn van drie jaar naar proportie worden verlengd.
Artikel 27f, tweede lid, geeft de termijn van behandeling van een verzoek om een ontheffing. Slechts indien de raad op het eerste gezicht overweegt het verzoek af te wijzen, gaat hij over tot het horen van de belanghebbende. Bij toewijzing van het verzoek is daartoe uiteraard geen reden.
Artikel 27g regelt dat het Bureau IE de aanvraag tot inschrijving in het register van octrooigemachtigden aan de raad van toezicht stuurt voor beoordeling. Ook hier gelden dezelfde termijnen en dezelfde regeling omtrent het horen van de toekomstige octrooigemachtigde als bij het verzoek om een ontheffing. In beginsel mag verwacht worden dat de raad van toezicht een aanvraag positief beoordeelt als de aanvrager voldoet aan de gestelde vereisten op het vlak van kennis en ervaring. De formele redenen voor een afwijzende beoordeling van een aanvraag houden daarmee verband. Zo kan de aanvraag worden afgewezen wanneer bepaalde stukken, benodigd voor de aanvraag, ontbreken of wanneer een aanvrager onder curatele staat of in staat van faillissement verkeert. Daarnaast is ook een inhoudelijke reden opgenomen voor de afwijzing van een aanvraag, namelijk wanneer er gegronde vrees bestaat dat de aanvrager zich schuldig zal maken aan enig handelen of nalaten dat in strijd is met de zorgvuldigheid die een octrooigemachtigde in het maatschappelijke verkeer betaamt. Aangezien deze laatste afwijzingsgrond geen duidelijke objectieve toets inhoudt, maar gebaseerd is op verwachtingen, zal deze met grote terughoudendheid moeten worden ingeroepen. Indien de raad deze grond inroept zal de afwijzing uiterst zorgvuldig en afdoende met redenen omkleed moeten zijn.
Artikel 27h regelt het bezwaar en beroep tegen de beoordeling door de raad van toezicht. Het verdient opmerking dat een bezwaar dus in beginsel niet bij het Bureau IE moet worden ingediend: de inhoudelijke afweging van een aanvraag wordt gemaakt door de raad van toezicht, zodat ook die raad de eventuele overweging op het bezwaarschrift het best kan behandelen. Bezwaar maken bij het Bureau IE is in feite alleen aan de orde als het bureau, ondanks een positieve beoordeling van de raad van toezicht, toch niet overgaat tot inschrijving in het register van octrooigemachtigden. Dit betekent overigens ook dat de aanvrager die bij het Bureau IE bezwaar maakt tegen de door het bureau overgenomen beoordeling van de raad van toezicht, niet ontvankelijk is in zijn bezwaar, aangezien hij zijn bezwaar richt tot een orgaan dat niet de beslissing heeft genomen.
Ten slotte bevat artikel 27j een bepaling omtrent de aantekening van een schorsing in het register en het uitschrijven uit het register. In essentie komt de regeling over de uitschrijving uit het register overeen met artikel 10 van het Octrooigemachtigden-reglement, waarbij de formulering is aangepast. Vervallen is de grond voor uitschrijving indien de octrooigemachtigde geen kantoor meer houdt in het Koninkrijk. Noch in de wijzigingswet octrooigemachtigden, noch in dit besluit is namelijk meer voorgeschreven dat de octrooigemachtigde kantoor moet houden in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, al ligt dat wel voor de hand vanwege het noodzakelijke contact met zijn cliënten.
Paragraaf 13. Uitzondering van vertegenwoordiging door een gemachtigde
Artikel 27k is opgenomen als uitvloeisel van de toelichting bij het amendement Hindriks op de ontwerp-wijzigingswet octrooigemachtigden (Kamerstukken II 2001/02, 27 193 (R 1658), nr. 9, blz. 2). Daar wordt opgemerkt: «Vertegenwoordiging is niet voorgeschreven bij alle handelingen. In het Uitvoeringsbesluit Rijksoctrooiwet 1995 zal gepreciseerd worden voor welke administratieve handelingen vertegenwoordiging niet is voorgeschreven. Gedacht kan worden aan het betalen van de taksen of het indienen van een (verbeterde) vertaling.» De achterliggende gedachte van het amendement was om een ieder die zich voor het Bureau IE en voor de Octrooiraad wil laten vertegenwoordigen, en niet slechts de octrooiaanvrager, te beschermen door deze vertegenwoordiging slechts open te stellen voor octrooigemachtigden en advocaten. Echter, niet alle handelingen vereisen werkelijk bemoeienis van octrooigemachtigden, zoals de ook in de toelichting van het amendement genoemde betaling van taksen, die gewoonlijk plaatsvindt door de administrateur van de octrooihouder. In dit artikel wordt exact aangegeven welke handelingen door andere gemachtigden dan octrooigemachtigden of advocaten gedaan kunnen worden.
Het nieuwe artikel 31a is een overgangsbepaling waarbij de thans in de artikelen 3, vijfde lid, tweede en derde volzin, en 4, derde lid, onderdeel c, voorkomende vrijstellingen blijven bestaan tot vijf jaar na inwerkingtreding van het koninklijk besluit waarbij de Rijksoctrooiwet wordt ingetrokken, onderscheidenlijk na inwerkingtreding van dit besluit. In alle drie de gevallen gaat het namelijk om een beperkte groep waar geen nieuwe gevallen meer bij zullen komen, zodat een redelijke termijn voor afbouw van de vrijstelling gerechtvaardigd is.
De inwerkingtreding van het besluit zal tegelijk plaatsvinden met de inwerkingtreding van de wijzigingswet octrooigemachtigden en de Uitvoeringsregeling Rijksoctrooiwet 1995. De inwerkingtreding zal plaats- vinden op 1 mei 2003.
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
J. G. Wijn
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Economische Zaken.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 mei 2003, nr. 91.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2003-158.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.