Wet van 14 maart 2003 tot wijziging van de Arbeidstijdenwet en het Burgerlijk Wetboek ter verruiming van zeggenschap van werknemers over arbeidstijden

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Arbeidstijdenwet en het Burgerlijk Wetboek te wijzigen in verband met de zeggenschap van werknemers bij de vaststelling van hun arbeidstijden en de rechtsbescherming van hen die het, om wat voor reden ook, bezwaarlijk achten op zondag niet noodzakelijke betaalde arbeid te verrichten;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Arbeidstijdenwet1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 4:1 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

VASTSTELLING VAN HET ARBEIDSTIJDPATROON

Artikel 4:1a
  • 1. De werkgever houdt, voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevergd, bij de vaststelling van het arbeidstijdpatroon van de werknemer rekening met de persoonlijke omstandigheden van de werknemer buiten de arbeid, waaronder in elk geval begrepen de zorg(taken) voor kinderen, (afhankelijke) familieleden, verwanten en naasten alsmede maatschappelijke verantwoordelijkheden die door de werknemer worden gedragen.

  • 2. De werkgever organiseert, voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevergd, de arbeid zodanig dat de werknemer zijn arbeid in een bestendig en regelmatig patroon kan verrichten, mede met het oog op verantwoordelijkheden van de individuele werknemer buiten de arbeid.

B

In artikel 5:4, eerste lid, wordt na de tweede volzin een nieuwe volzin ingevoegd, luidende:

De werknemer verricht, onder de omstandigheden bedoeld in de vorige volzin, uitsluitend arbeid op zondag indien hij daar voor dat geval mee instemt.

C

In artikel 5:4, tweede lid, wordt «derde volzin» telkens vervangen door: vierde volzin.

ARTIKEL II

Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek2 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 670 wordt, onder vernummering van het achtste lid tot negende lid, een nieuw achtste lid ingevoegd, luidende:

  • 8. De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet opzeggen wegens de omstandigheid dat de werknemer geen instemming verleent aan het werken op zondag als bedoeld in artikel 5:4, eerste lid, derde volzin, van de Arbeidstijdenwet.

B

In artikel 670b, tweede lid, wordt «De leden 1 tot en met 7 van artikel 670» vervangen door: De leden 1 tot en met 8 van artikel 670.

C

In artikel 677, vijfde lid, wordt «artikel 670 leden 1 tot en met 7» vervangen door: artikel 670 leden 1 tot en met 8.

ARTIKEL IIA

Indien het bij koninklijke boodschap van 26 oktober 2000 ingediende voorstel van wet tot uitvoering van de Richtlijn 98/50/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 juni 1998 tot wijziging van de Richtlijn 77/187/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen (Kamerstukken II 2000/01, 27 469)3 tot wet wordt verheven en in werking treedt op een eerder tijdstip dan deze wet, wordt artikel II van deze wet als volgt gewijzigd:

A

Onderdeel A, wordt vervangen door:

A

In artikel 670 wordt, onder vernummering van het negende lid tot tiende lid, een nieuw negende lid ingevoegd, luidende:

  • 9. De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet opzeggen wegens de omstandigheid dat de werknemer geen instemming verleent aan het werken op zondag als bedoeld in artikel 5:4, eerste lid, derde volzin, van de Arbeidstijdenwet.

B

In de onderdelen B en C wordt «leden 1 tot en met 8» telkens vervangen door: leden 1 tot en met 7 en lid 9.

ARTIKEL IIB

Indien het bij koninklijke boodschap van 26 oktober 2000 ingediende voorstel van wet tot uitvoering van de Richtlijn 98/50/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 juni 1998 tot wijziging van de Richtlijn 77/187/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen (Kamerstukken II 2000/01, 27 469) tot wet wordt verheven en in werking treedt op hetzelfde of een later tijdstip dan deze wet, wordt artikel I, onderdeel E, van die wet vervangen door:

E

In artikel 670 wordt, onder vernummering van lid 9 tot lid 10, een lid ingevoegd, luidende:

  • 9. De werkgever kan de arbeidsovereenkomst met de in zijn onderneming werkzame werknemer niet opzeggen wegens de in artikel 662, lid 2, onderdeel a, bedoelde overgang van die onderneming.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 14 maart 2003

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de tiende april 2003

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Stb. 1995, 585, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 31 oktober 2002, Stb. 542.

XNoot
2

Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 6 maart 2003, Stb. 110.

XNoot
3

Stb. 2002, 215.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1999/2000, 2000/2001, 27 224.

Handelingen II 2000/2001, blz. 6085–6111; 6121–6144; 6187–6208; 6247.

Kamerstukken I 2000/2001, 27 224 (396); 2001/2002, 27 224 (74, 74a, 74b, 74c, 74d, 74e).

Handelingen I 2001/2002, blz. 1396–1414; 1482–1488; 2002/2003, blz. 239–248; 300.

Naar boven