Besluit van 8 februari 2003, houdende wijziging van het Besluit PAK-houdende coatings Wet milieugevaarlijke stoffen (gecreosoteerd hout)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 23 april 2002, nr. MJZ 2002035404, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen en op richtlijn nr. 2001/90/EG van de Commissie van 26 oktober 2001 tot zevende aanpassing aan de technische vooruitgang van bijlage I bij Richtlijn 76/769/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten ((creosoot) PbEG L 283);

De Raad van State gehoord (advies van 12 augustus 2002, nr. W08.02.0188/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 5 februari 2003, nr. MJZ2003009402, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit PAK-houdende coatings Wet milieugevaarlijke stoffen1 wordt gewijzigd als volgt.

A

Aan artikel 1 worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, drie onderdelen toegevoegd, luidende:

c. gecreosoteerd hout: hout en houten producten, die zijn behandeld met creosoot;

d. creosoot: een preparaat op basis van steenkoolteerdestillaat;

e. steenkoolteerdestillaat: stof of preparaat bevattende een of meer van de stoffen of preparaten met Cas-nummer 8001-58-9, 61789-28-4, 84650-04-4, 90640-84-9, 65996-91-0, 90640-80-5, 65996-85-2, 8021-39-4 of 122384-78-5.

B

Na artikel 8 wordt een nieuwe paragraaf met artikelen ingevoegd, luidende:

§ 4a. Gecreosoteerd hout

Artikel 8a
  • 1. Het is verboden hout, al dan niet verwerkt in een product, in Nederland in te voeren, in handelsvoorraden voor de Nederlandse markt voorhanden te hebben of aan een ander voor de Nederlandse markt ter beschikking te stellen, indien dit hout is behandeld met een steenkoolteerdestillaat:

    a. dat benzo(a)pyreen bevat in een concentratie van 0,005 of meer gewichtsprocent, en

    b. dat met water extraheerbare fenolen bevat in een concentratie van 3 of meer gewichtsprocent.

  • 2. Het is tevens verboden om gecreosoteerd hout, ongeacht de samenstelling van het steenkoolteerdestillaat, bedoeld in het eerste lid, in Nederland in te voeren, toe te passen, aan een ander voor de Nederlandse markt ter beschikking te stellen of voor handelsdoeleinden voor de Nederlandse markt voorhanden te hebben voor toepassingen:

    a. in contact met oppervlakte- of grondwater;

    b. binnen gebouwen, ongeacht de bestemming van die gebouwen;

    c. in speelgoed;

    d. op speelplaatsen;

    e. in parken, tuinen en andere voorzieningen voor recreatie en vrijetijdsbesteding buitenshuis;

    f. in tuinmeubilair, waaronder begrepen picknicktafels;

    g. in kweekbakken;

    h. in verpakkingen die in aanraking kunnen komen met voor menselijke of dierlijke voeding bestemde onbewerkte producten, tussenproducten of eindproducten, en

    i. in ander materiaal dat de onder h genoemde producten met creosoot kan verontreinigen.

  • 3. Gecreosoteerd hout waarop het verbod van het eerste of tweede lid niet van toepassing is, mag uitsluitend worden gebruikt in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf en in industriële toepassingen.

  • 4. De verboden, bedoeld in het eerste en tweede lid, gelden niet voor gecreosoteerd hout dat is toegepast, zolang die toepassing ter plaatse wordt gehandhaafd.

  • 5. De verboden gelden voorts niet voor de invoer van gecreosoteerd hout dat:

    a. valt onder een douaneregeling en bestemd is voor douanevervoer, plaatsing in douane-entrepot of tijdelijke invoer als bedoeld in artikel 4, onderdeel 16, van de verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 1992, tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PbEG L 302);

    b. afkomstig is uit een lidstaat van de Europese Unie of uit een Staat die partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en niet bestemd is om het in Nederland in de handel te brengen.

Artikel 8b
  • 1. Het is degene die gecreosoteerd hout, dat niet onder één van de verboden, bedoeld in artikel 8a, eerste en tweede lid, valt, in Nederland invoert, aan een ander voor de Nederlandse markt ter beschikking stelt of voor handelsdoeleinden voor de Nederlandse markt voorhanden heeft, verboden zodanige handelingen met dat hout te verrichten zonder dat van die handelingen aantekening wordt gemaakt in een door hem gehouden administratie, zodat desgevraagd op basis van die administratie kan worden aangetoond dat het gecreosoteerde hout niet onder één van die verboden valt.

  • 2. De administratie omvat ten minste:

    a. naam en adres van de producent of leverancier van wie het gecreosoteerde hout is betrokken;

    b. de datum waarop het gecreosoteerde hout door de producent of leverancier is geleverd;

    c. de samenstelling van het steenkoolteerdestillaat waarmee het hout is behandeld;

    d. het toepassingsgebied van het gecreosoteerde hout;

    e. naam en adres van degene aan wie het gecreosoteerde hout ter beschikking is gesteld dan wel geleverd;

    f. de datum van levering van het gecreosoteerde hout;

    g. de hoeveelheid van het ontvangen of geleverde gecreosoteerde hout.

C

Artikel 10 komt te luiden:

Artikel 10

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 oktober 1996.

D

Artikel 12 komt te luiden:

Artikel 12

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit PAK-houdende coatings en producten Wms 2003.

ARTIKEL II

Het Besluit implementatie EG-verbodsrichtlijn Wms 19982 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 10, onderdeel a, komt te luiden:

a. benzo(a)pyreen bevat in een concentratie van 0,005 of meer gewichtsprocent, en

B

Artikel 11 komt te luiden:

Artikel 11

  • 1. Het is verboden steenkoolteerdestillaten:

    a. aan particuliere huishoudens ter beschikking te stellen dan wel met dat doel voorhanden te hebben;

    b. aan anderen dan particuliere huishoudens in het kader van beroep of bedrijf ter beschikking te stellen of voorhanden te hebben in handelsvoorraden, in verpakkingen van minder dan 20 liter, indien zij:

    1°. benzo(a)pyreen in een concentratie van minder dan 0,005 gewichtsprocent, en

    2°. met water extraheerbare fenolen in een concentratie van minder dan 3 gewichtsprocent bevatten.

  • 2. Onverminderd het eerste lid draagt degene die de in het tweede lid bedoelde stoffen en preparaten die die stoffen bevatten, aan een ander ter beschikking stelt of voorhanden heeft met het doel deze aan een ander ter beschikking te stellen, er voor zorg dat op de verpakking daarvan de volgende tekst leesbaar en onuitwisbaar wordt vermeld: «Uitsluitend bestemd voor gebruik in industriële installaties of voor behandeling in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf».

C

De artikelen 12 tot en met 14 vervallen.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag waarop vier weken zijn verstreken sedert de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

ARTIKEL IV

  • 1. De tekst van het Besluit PAK-houdende coatings en producten Wms 2003 wordt in het Staatsblad geplaatst.

  • 2. Voor de plaatsing in het Staatsblad stelt Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de nummering van de artikelen en paragrafen van het Besluit PAK-houdende coatings en producten Wms 2003 opnieuw vast en brengt hij de in dit besluit voorkomende aanhalingen van de artikelen en paragrafen met de nieuwe nummering in overeenstemming.

  • 3. Een ministeriële regeling die is gegeven krachtens het Besluit PAK-houdende coatings Wet milieugevaarlijke stoffen is een regeling als bedoeld in het Besluit PAK-houdende coatings en producten Wms 2003.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 8 februari 2003

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

H. G. J. Kamp

Uitgegeven de twintigste maart 2003

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1.1 Inleiding

Op 30 maart 1999 heeft het College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen (CTB) op grond van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (Bmw) besloten om de toelating van houtverduurzamingsmiddelen op basis van de werkzame stof steenkoolteerdestillaat (creosoot) per 1 oktober 1999 in Nederland te beëindigen voor hout dat is bestemd voor toepassingen in contact met (grond)water. Voor de overige, toegestane toepassingen was de toelating van houtverduurzamingsmiddelen op basis van steenkoolteerdestillaat (creosoot, carbolineum) verlengd tot 1 juli 2001. Deze toepassingen betreffen:

a. hout als dwarsliggers en

b. hout in de agrarische en tuinsector, mits niet bestemd voor verwerking in verblijfplaatsen voor vee en pluimvee en in opslagplaatsen voor levensmiddelen en veevoeders en met uitzondering van hout in contact met (grond)water.

Inmiddels is ook de toelating van houtverduurzamingsmiddelen voor deze toepassingen verboden.

1.2 Milieurisico's

Het gebruik van creosoot voor het behandelen van hout is een belangrijke bron van emissie van polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) afkomstig van steenkoolteer, die als gevolg van het CTB-besluit en het onderhavige besluit in Nederland wordt beperkt. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de emissiereductiedoelstelling van het PAK-beleid en wordt een halt toegeroepen aan de verontreiniging van oppervlakte- en grondwater door gecreosoteerd hout.

Creosoot is een houtverduurzamingsmiddel dat in Nederland uitsluitend professioneel wordt toegepast. Door middel van de vacuüm- en drukmethode wordt het middel in het hout gebracht. Het hout wordt hiermee in principe geschikt voor alle toepassingen, zowel in droge als natte milieus. De samenstelling van creosoot en van carbolineum is goeddeels gelijk, althans vergelijkbaar. Het gaat bij beide middelen om een blend van verschillende, uit steenkoolteer afkomstige, destillatiefracties met uiteenlopende kookpunten. Een eenduidige samenstelling kan niet worden gegeven, omdat veel componenten slechts in geringe hoeveelheden voorkomen.

Het CTB heeft de toelating van houtverduurzamingsmiddelen op basis van de werkzame stof steenkoolteerdestillaat (creosoot) op grond van de Bmw beperkt na uitvoering in 1996 van een risicobeoordeling van het gebruik van creosoot als houtverduurzamingsmiddel voor hout in contact met (grond)water. Hierbij is gebruik gemaakt van het Besluit milieutoelatingseisen landbouwbestrijdingsmiddelen, omdat voor niet-landbouwbestrijdingsmiddelen nog geen normen en criteria bestonden. Deze normen en criteria kwamen pas in 1998 met de krachtens de Bmw vastgestelde Regeling milieutoelatingseisen niet-landbouwbestrijdingsmiddelen, welke regeling ingevolge de Bmw is omgezet in het Besluit milieutoelatingseisen niet-landbouwbestrijdingsmiddelen (Bmnl).

Dit besluit sloot direct aan bij de milieuparagrafen van de Gemeenschappelijke Beginselen uit bijlage VI bij richtlijn nr. 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (hierna: de Biocidenrichtlijn), maar strekte, formeel gezien, niet tot omzetting naar nationaal recht van die richtlijn. De omzetting naar nationaal recht van de Biocidenrichtlijn heeft plaatsgehad in een wijziging van de Bmw (Stb. 2002, 461). Daarnaast is het Bmnl afgestemd op die wijziging van de Bmw (Stb. 2002, 212). Die afstemming heeft hoofdzakelijk geleid tot wijzigingen die van ondergeschikte betekenis zijn. Het gewijzigde Bmnl en de gewijzigde Bmw moeten als de Nederlandse implementatiemaatregelen nog bij de Europese Commissie worden gemeld.

Na de inwerkingtreding van het Bmnl in 1998 heeft het CTB de risicobeoordeling uit 1996 getoetst aan het Bmnl en daarmee dus ook aan de milieuparagrafen uit de Gemeenschappelijke Beginselen, zoals neergelegd in bijlage VI bij de Biocidenrichtlijn. Deze toetsing heeft niet tot aanpassing van de risicobeoordeling geleid. Het CTB-besluit kan dan ook worden beschouwd als uitvoering van de Biocidenrichtlijn. Het CTB heeft vervolgens zijn besluit om de toelating van creosoot te beperken dan ook op 9 juni 1999 gemeld aan de Europese Commissie op grond van artikel 18 van de Biocidenrichtlijn.

Uit de modelberekeningen blijkt dat uitloging van PAK uit gecreosoteerd hout dat in contact komt met oppervlaktewater of grondwater leidt tot zodanige concentraties PAK in het water dat er onaanvaardbare effecten voor het milieu optreden. Het gebruik van gecreosoteerd hout in contact met oppervlaktewater leidt tot overschrijding van de kwaliteitsnormen voor water- en sedimentorganismen. Het gebruik van gecreosoteerd hout in contact met grondwater leidt tot overschrijding van de norm voor uitspoeling naar het grondwater van alle PAK die uitlogen.

De toelating voor de overige toepassingen was verlengd tot 1 juli 2001, omdat hiervoor in 1996 geen uitgebreide risicobeoordeling was uitgevoerd. Deze beoordeling op grond van het Bmnl heeft inmiddels plaatsgevonden. Besloten is tot beëindiging van de toelating. Hiertegen is bezwaar gemaakt, welk bezwaar is afgewezen. Vervolgens is beroep bij het College van Beroep voor het Bedrijfsleven ingesteld. Het besluit van het CTB is echter niet op basis van een voorlopige voorziening opgeschort en heeft derhalve wel rechtskracht. De behandeling van dit beroep zal, naar het zich laat aanzien, in het voorjaar van 2003 plaatsvinden.

1.3 Import van gecreosoteerd hout

Besluiten van het CTB op grond van de Bmw hebben een beperkte reikwijdte. Ze hebben alleen betrekking op het op de Nederlandse markt brengen en op het gebruik van een bestrijdingsmiddel in Nederland. Een besluit van het CTB heeft mitsdien geen betrekking op het gebruik van een bestrijdingsmiddel bij producten die worden geëxporteerd. Reden waarom het verbod met betrekking tot het voorhanden hebben van gecreosoteerd hout is beperkt tot het voorhanden hebben voor de Nederlandse markt. Het voorhanden hebben voor de export blijft daarmee toegestaan.

Door de hiervoor aangegeven reikwijdte van de CTB-besluiten bestaat de mogelijkheid dat hout dat in het buitenland behandeld is met creosoot in Nederland wordt ingevoerd en toegepast in contact met (grond)water. Ditzelfde geldt ook voor zodanig hout dat in Nederland voor de export is geproduceerd en via het buitenland weer wordt ingevoerd. Dit wordt om twee redenen ongewenst geacht. Ten eerste zullen deze toepassingen bijdragen aan de door het CTB geconstateerde negatieve effecten voor het milieu. Ten tweede zou er een onrechtvaardig onderscheid ontstaan tussen Nederlandse en buitenlandse houtverduurzamingsbedrijven. Om dit te voorkomen is besloten de besluiten van het CTB aan te vullen met een invoer-, handels- en toepassingsverbod voor de niet meer toegestane toepassingen van gecreosoteerd hout.

1.4 Spoedregeling

Teneinde op zo kort mogelijke termijn aan te sluiten bij het besluit van het CTB is op grond van artikel 31 van de Wet milieugevaarlijke stoffen een ontwerp van een ministeriële spoedregeling opgesteld, waarin was voorzien in een invoer-, handels- en toepassingsverbod voor gecreosoteerd hout dat is bestemd voor toepassing in contact met (grond)water. Deze ontwerpspoedregeling is op 28 september 1999 voorgelegd aan de Europese Commissie (notificatienummer 99/0442/NL) ingevolge artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische normen en voorschriften (PbEG L 204).

Dit ontwerp is tevens gemeld aan het Secretariaat van de Wereld Handelsorganisatie ter voldoening aan artikel 2, negende lid, van het op 15 april 1994 te Marrakech totstandgekomen Verdrag inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235).

Deze aanmeldingen waren noodzakelijk, aangezien de regeling vermoedelijk technische voorschriften bevat als bedoeld in richtlijn nr. 98/34/EG en de Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen.

Naar aanleiding van deze aanmeldingen zijn zowel van de Europese Commissie als van enige lidstaten opmerkingen ontvangen. De meest vergaande opmerking was dat Nederland in plaats van te notificeren een artikel 95, lid 5, EG-Verdrag-procedure (hierna: 95-lid 5-procedure) had moeten inzetten, omdat die regeling verder gaat dan richtlijn nr. 76/769/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (PbEG L 262; hierna: de Stoffenrichtlijn) en met name de veertiende wijziging van die richtlijn (Richtlijn nr. 94/60/EG; PbEG L 365). Hoewel deze opvatting niet wordt gedeeld, is deze procedure – zekerheidshalve – toch gevolgd, zij het dat de ontwerpregeling is omgezet in een ontwerp van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen. Op de kennisgeving wordt ingegaan in paragraaf 4.

2. Inhoud van het besluit

Oogmerk

Met het onderhavige besluit wordt beoogd om de import, handel en toepassing van gecreosoteerd hout te verbieden voor toepassingen waarbij het gecreosoteerde hout in contact staat met oppervlakte- of grondwater. Hiermee wordt voorkomen dat de door het CTB geconstateerde negatieve effecten voor het milieu zullen optreden als gevolg van het gebruik van geïmporteerd gecreosoteerd hout. Alleen de import, handel en toepassing van gecreosoteerd hout voor gebruik als dwarsliggers en voor gebruik in de agrarische en tuinsector was in eerste instantie nog toegestaan, tenzij:

a. dit is bestemd voor verwerking in verblijfplaatsen voor vee en pluimvee en in opslagplaatsen voor levensmiddelen en veevoeders,

b. het hout, waaronder ook het onder a bedoelde, in contact kan komen met oppervlakte- of grondwater, of

c. het gaat om toepassingen die zijn genoemd in de bijlage behorende bij richtlijn nr. 2001/90/EG van de Commissie van 26 oktober 2001 tot zevende aanpassing aan de technische vooruitgang van bijlage I bij Richtlijn 76/769/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten ((creosoot) PbEG L 283; hierna: richtlijn nr. 2001/90/EG), ongeacht of die toepassingen in contact komen met oppervlakte- of grondwater.

In richtlijn nr. 2001/90/EG is bepaald dat gecreosoteerd hout niet mag worden gebruikt:

– binnen gebouwen, ongeacht de bestemming ervan;

– in speelgoed;

– op speelplaatsen;

– in parken, tuinen en andere voorzieningen voor recreatie en vrijetijdsbesteding buitenshuis, indien gevaar bestaat dat dit hout regelmatig met de huid in aanraking komt;

– voor de vervaardiging van tuinmeubilair, zoals picknicktafels;

– voor de vervaardiging, het gebruik en de hernieuwde behandeling van:

– kweekbakken;

– verpakkingen die in aanraking kunnen komen met voor menselijke en/of dierlijke voeding bestemde onbewerkte producten, tussenproducten of eindproducten;

– ander materiaal dat de hierboven genoemde producten kan verontreinigen.

Richtlijn 2001/90/EG moet vóór 1 januari 2003 in nationaal recht zijn omgezet.

Met het besluit van 30 maart 1999 van het CTB was het gebruik van creosoot voor het verduurzamen van hout nog niet beëindigd voor alle toepassingen van zodanig verduurzaamd hout. Inmiddels heeft het CTB de toelating van creosoot voor het verduurzamen van hout voor die toepassingen ook beëindigd. Reden waarom het ontwerpbesluit ten tijde van de tweede kennisgeving aan de Europese Commissie (zie paragraaf 5) op dat punt is aangepast naast de afstemming ervan op richtlijn nr. 2001/90/EG. Voorts is het ontwerpbesluit nog aangepast naar aanleiding van een opmerking van de Raad van State omtrent de samenloop tussen het Besluit PAK-houdende coatings Wet milieugevaarlijke stoffen en het Besluit implementatie EG-verbodsrichtlijn Wms 1998. De bepalingen van laatstgenoemd besluit (artikelen 12 tot en met 14) zijn, voor zover deze niet door het ontwerpbesluit, waarvoor goedkeuring van de Europese Commissie is verkregen, niet op zij worden gezet, overgeheveld naar het Besluit PAK-houdende coatings en producten Wms 2003. Dat betekent dat hout dat is verduurzaamd met creosoot dat van een bepaalde samenstelling is, alleen nog door professionele toepassers en in industriële toepassingen mag worden toegepast. Toepassing van gecreosoteerd hout, ongeacht de samenstelling van het creosoot, mag niet plaatsvinden door particulieren. Daarnaast zijn de artikelen 10 en 11 van het Besluit implementatie EG-verbodsrichtlijn Wms 1998 aangepast, ter uitvoering van richtlijn 2001/90/EG, voor zover het deze stoffen en preparaten betreft.

Met dit besluit wordt in aanvulling op de CTB-besluiten een bijdrage geleverd aan de emissiereductiedoelstelling van het PAK-beleid. PAK behoren tot de prioritaire stoffen waarvoor overeenkomstig het Nationaal Milieubeleidsplan 2 (NMP-2 (Kamerstukken II 1993/94, 23 560, nr. 2)) een belangrijke emissiereductie moet plaatsvinden.

In het Beleidsstandpunt polycyclische aromatische koolwaterstoffen in het milieu (1993) is als doelstelling gesteld dat voor iedere bron van PAK, die direct of indirect via atmosferische depositie het milieu belast, in het jaar 2000 een emissiereductie van 90% ten opzichte van het jaar 1985 gerealiseerd moet zijn.

Het beleid ten aanzien van biociden, waartoe ook de werkzame stof creosoot behoort, is de afgelopen jaren verder vormgegeven in twee fasen:

– 1994: de Voortgangsrapportage Meerjarenplan Hygiëne en Materiaalbescherming (MJP-H): Maatwerk voor mens en milieu, en

– 1996: Beleidsplan Niet-landbouwbestrijdingsmiddelen.

In het onder het tweede gedachtestreepje genoemde beleidsplan zijn vijf speerpunten gekozen, chloorbleekloog in zwembaden, koelwaterbiociden, houtverduurzaming, aangroeiwerende scheepsverven en methylbromide in de voorraadbescherming. De doelstellingen in het Beleidsplan zijn overgenomen in het NMP-3. Bovendien vermeldt het NMP-3: «Voor niet-landbouwbestrijdingsmiddelen zal het kabinet samen met de bedrijfstakken naar alternatieven zoeken die minder of niet meer afhankelijk zijn van chemische middelen. In de planperiode werkt het kabinet het toelatingsbeleid uit conform de Biocidenrichtlijn die in voorbereiding is.»

Met name het Beleidsplan Niet-landbouwbestrijdingsmiddelen heeft in 1998 in eerste instantie geleid tot de inwerkingtreding van de spoedregeling milieutoelatingseisen niet-landbouwbestrijdingsmiddelen, welke regeling is vervangen door het Bmnl. Dit besluit is afgestemd op de milieuparagrafen uit de Gemeenschappelijke Beginselen uit bijlage VI bij (het toen nog gemeenschappelijk standpunt betreffende) de Biocidenrichtlijn.

Het import-, toepassings- en handelsverbod met betrekking tot gecreosoteerd hout in contact met (grond)water is vormgegeven door een wijziging van het Besluit PAK-houdende coatings Wet milieugevaarlijke stoffen. Daartoe is de reikwijdte van dit besluit verbreed, hetgeen onder andere blijkt uit de wijziging van de citeertitel van dit besluit in Besluit PAK-houdende coatings en producten Wms 2003. Het creosoteren van hout geeft aan dat hout een coating en, omdat die coating PAK bevat, ligt het in de rede dat de voorschriften voor gecreosoteerd hout in dat besluit zijn neergelegd.

Nieuw en gebruikt (tweedehands) gecreosoteerd hout

Het onderhavige besluit heeft betrekking op zowel nieuw gecreosoteerd hout als gebruikt (tweedehands) gecreosoteerd hout. Het zou immers tegenstrijdig zijn als gebruikt gecreosoteerd hout, dat in principe dezelfde samenstelling kent als nieuw gecreosoteerd hout, voor andere toepassingen zou zijn toegestaan dan nieuw gecreosoteerd hout. Daarom mag het vóór de inwerkingtreding van dit besluit in Nederland in gebruik zijnde gecreosoteerde hout vanaf die datum, net als nieuw gecreosoteerd hout, alleen voor de niet verboden toepassingen worden gebruikt en verhandeld.

Bestaande toepassingen

Gecreosoteerd hout dat vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit is toegepast, mag voor de huidige toepassing worden behouden. Indien dit hout niet meer voldoet of niet meer wordt gebruikt voor de huidige toepassing, mag het alleen voor de niet verboden toepassingen worden gebruikt en verhandeld.

Het vrijkomende (afgedankte) gecreosoteerde hout mag niet worden gestort. Per 1 januari 2000 is de Regeling niet-herbruikbaar en niet-verbrandbaar bouw- en sloopafval (Stcrt. 1999, 204) in werking getreden. Deze regeling verbiedt het storten van brandbaar bouw- en sloopafval, inclusief verduurzaamd houtafval.

3. Verhouding tot andere nationale wetgeving en beleid

Bestrijdingsmiddelenwet 1962

De Bmw heeft betrekking op het op de markt brengen en het gebruik van bestrijdingsmiddelen, in dit geval houtverduurzamingsmiddelen op basis van steenkoolteerdestillaat (creosoot). Het is in Nederland verboden om een bestrijdingsmiddel te verhandelen of te gebruiken, tenzij dit bestrijdingsmiddel is toegelaten. Besluiten met betrekking tot de toelating van bestrijdingsmiddelen worden genomen door het CTB. Hiervoor voert het CTB risicobeoordelingen uit waarbij onder meer rekening gehouden wordt met de in artikel 3a van de Bmw bedoelde gezondheids- en milieurisico's van het bestrijdingsmiddel. Bij de toelating worden voorschriften gegeven omtrent de doeleinden waarvoor het middel uitsluitend dan wel niet gebruikt mag worden. Bij en krachtens deze wet is richtlijn nr. 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PbEG 391 L 0414), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 94/43/EG van de Raad van 27 juli 1994 tot vaststelling van bijlage VI bij richtlijn nr. 91/414/EEG betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, in nationaal recht omgezet.

De Bmw heeft geen betrekking op de invoer van producten die met bestrijdingsmiddelen zijn behandeld (in dit geval gecreosoteerd hout). Aanvullende regelgeving is hiervoor noodzakelijk. In het geval van creosoot is ervoor gekozen deze aanvullende regelgeving te baseren op artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen teneinde de door het CTB beschreven negatieve effecten voor het milieu te kunnen voorkomen.

Bij en krachtens de Bmw heeft, zoals aangegeven in paragraaf 1.2, ook de omzetting naar nationaal recht plaatsgehad van de Biocidenrichtlijn.

Regeling samenstelling, indeling, verpakking en etikettering bestrijdingsmiddelen

In de Regeling samenstelling, indeling, verpakking en etikettering bestrijdingsmiddelen, welke regeling is gebaseerd op artikel 3, eerste lid, van de Bmw, alsmede op artikel 2, tweede lid, van het Bestrijdingsmiddelenbesluit, zijn ten aanzien van creosoot en benzo(a)pyreen eisen gesteld. Die eisen hebben onder meer betrekking op het gehalte aan creosoot en benzo(a)pyreen, dat in verpakkingen ten hoogste aanwezig mag zijn. Ten aanzien van de in die regeling gegeven maximaal toegestane waarde (50 ppm benzo(a)pyreen) heeft Nederland destijds een beroep gedaan op artikel 100a, lid 4, (thans artikel 95, lid 5) van het EG-verdrag, omdat die waarde voor industriële toepassingen zwaarder is dan is aangegeven in richtlijn nr. 94/60/EEG, houdende de veertiende wijziging van richtlijn nr. 76/769/EEG, waarin onder andere regels zijn gegeven met betrekking tot creosoot (500 ppm benzo(a)pyreen). In haar beschikking van 26 oktober 1999 heeft de Europese Commissie Nederland laten weten dat de nationale bepalingen voor creosoot (50 ppm benzo(a)pyreen) zijn goedgekeurd. Inmiddels heeft de Europese Commissie door middel van richtlijn 2001/90/EG die bepalingen aangepast aan de Nederlandse bepalingen.

Besluit implementatie EG-verbodsrichtlijn Wms 1998

In het Besluit implementatie EG-verbodsrichtlijn Wms 1998 is geharmoniseerde Europese wetgeving betreffende de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten geïmplementeerd. Naar aanleiding van richtlijn nr. 94/60/EEG, houdende de veertiende wijziging van richtlijn nr. 76/769/EEG, is in dit besluit regelgeving met betrekking tot steenkoolteerdestillaten opgenomen. Dit besluit gaat over stoffen en preparaten (waaronder steenkoolteerdestillaat). Hout of een ander product dat met creosoot is behandeld, is daardoor voorzien van een coating. Creosoothoudende stoffen bevatten echter PAK. Om die reden zijn de voorschriften met betrekking tot gecreosoteerd hout met dit wijzigingsbesluit ondergebracht in het Besluit PAK-houdende coatings en producten Wms 2003. Ten onrechte waren in het Besluit implementatie EG-verbodsrichtlijn Wms 1998 ook bepalingen over gecreosoteerd hout opgenomen. Deze zijn, voor zover niet in strijd met richtlijn 2001/90/EG, met dit wijzigingsbesluit overgeheveld naar het Besluit PAK-houdende coatings en producten Wms 2003. Ook enkele andere bepalingen van het Besluit implementatie EG-verbodsrichtlijn Wms 1998 zijn aangepast aan deze richtlijn. Dit besluit geeft derhalve voorschriften voor de stof creosoot, terwijl het Besluit PAK-houdende coatings en producten Wms 2003 bijzondere voorschriften geeft voor toegepast creosoot.

Het CTB-besluit met betrekking tot houtverduurzamingsmiddelen op basis van de werkzame stof steenkoolteerdestillaat (creosoot), dat aanleiding is voor het onderhavige besluit, gaat verder dan het Besluit implementatie EG-verbodsrichtlijn Wms 1998. Nadrukkelijk wordt echter vermeld dat het CTB zijn besluit heeft genomen op grond van de Bmw en daarbij de houtverduurzamingsmiddelen heeft getoetst aan het Bmnl. Dit besluit, zoals dat in 1998 in werking is getreden, strekte, formeel gezien, niet tot omzetting naar nationaal recht van de Biocidenrichtlijn, maar sloot wel direct aan bij de milieuparagrafen van de Gemeenschappelijke Beginselen, zoals neergelegd in bijlage VI bij deze richtlijn. Het meerbedoelde CTB-besluit inzake creosoot kan dan ook worden beschouwd als uitvoering van de Biocidenrichtlijn, evenals het onderhavige besluit.

Wet verontreiniging oppervlaktewateren

Op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) is het niet toegestaan om verontreiniging of schadelijke stoffen in het oppervlaktewater te brengen zonder vergunning van het krachtens die wet bevoegde gezag. Op 2 november 2000, kenmerk: E03.95/1345/1, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State – na prejudiciële vragen te hebben gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen – bepaald dat het in oppervlaktewater brengen van gecreosoteerde paaltjes als oeverbeschoeiing beschouwd moet worden als een lozing in de zin van richtlijn nr. 76/464/EEG van de Raad van 4 mei 1976 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de gemeenschap worden geloosd (PbEG L 129). Het ging in dit geval om een Wvo-vergunningplichtige lozing. Omdat ten aanzien van gecreosoteerd hout ook de Stoffenrichtlijn van toepassing is, heeft het EG-Hof ook prejudiciële vragen beantwoord over de verhouding tussen die beide richtlijnen. Uit die antwoorden valt af te leiden dat ingevolge de Stoffenrichtlijn geenszins het recht ontstaat creosoot, creosootolie en gecreosoteerd hout dat aan de voorwaarden van de Stoffenrichtlijn voldoet, onder alle omstandigheden te mogen gebruiken. In de betreffende zaak werden aan een vergunning ingevolge de Wvo zodanige voorschriften verbonden dat het in oppervlaktewater brengen van gecreosoteerde paaltjes praktisch werd verboden. Volgens de hierboven bedoelde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak is dit toegestaan. De toepassing van gecreosoteerd hout in oppervlaktewater is op basis van deze jurisprudentie dan ook afhankelijk van het beleid van de desbetreffende waterbeheerder. Ingevolge het CTB-besluit over creosoot en het onderhavige besluit zal het verboden zijn voor deze toepassing gecreosoteerd hout voor de Nederlandse markt te produceren, te importeren, in Nederland toe te passen, voor handelsdoeleinden voor de Nederlandse markt voorhanden te hebben of aan een ander voor de Nederlandse markt ter beschikking te stellen. Als gevolg van deze verbodsregeling zal de toepassing van gecreosoteerd hout in oppervlaktewater derhalve zonder meer niet meer mogelijk zijn.

4. Kennisgevingen op grond van artikel 95, lid 5, EG-Verdrag

In paragraaf 1.4 is ingegaan op dat wat aan de eerste 95-lid 5-procedure is voorafgegaan. Hieronder wordt op de eerste en de tweede kennisgeving aan de Europese Commissie ingegaan.

De eerste kennisgeving aan de Europese Commissie ingevolge artikel 95, lid 5, EG-Verdrag is op 25 januari 2001 gedaan. Op 13 juli 2001 verlengde de Commissie de beslistermijn met zes maanden in afwachting van het door de Commissie gevraagde advies ter zake aan het Comité voor toxiciteit, ecotoxiciteit en het milieu (CSTEE). Het CSTEE bracht op 30 oktober 2001 een positief advies uit. Kort daarvoor vond op 26 oktober 2001 de vaststelling plaats van een nieuwe Commissie-richtlijn inzake creosoot, die dient ter bescherming van de volksgezondheid, richtlijn nr. 2001/90/EG. Op 23 januari 2002 (2002/59/EG) besliste de Commissie op het Nederlandse verzoek om goedkeuring.

Het dictum van die beslissing luidt als volgt: «Onverminderd de verplichtingen uit hoofde van richtlijn nr. 2001/90 wordt goedkeuring verleend aan het ontwerpbesluit». Daarmee stelde de Commissie impliciet dat Nederland ten behoeve van het ontwerpbesluit een nieuw verzoek in de zin van artikel 95 van het EG-Verdrag moest doen en nu in relatie tot richtlijn nr. 2001/90/EG.

Vaststaat dat het ontwerpbesluit, zoals de Commissie stelde, strenger is dan richtlijn nr. 2001/90/EG. Zo kende het ontwerpbesluit een algeheel verbod op gecreosoteerd hout, terwijl richtlijn nr. 2001/90/EG toepassing van dit soort hout nog wel onder voorwaarden toelaat. Daarnaast voorzag het ontwerpbesluit erin dat de toepassing van oud behandeld hout dat in contact komt met oppervlakte- of grondwater mag worden gehandhaafd, maar dat hergebruik na vervanging niet is toegestaan, terwijl de richtlijn bepaalt dat voor de inwerkingtreding van richtlijn nr. 2001/90/EG behandeld hout als tweedehands product op de markt mag worden gebracht. Op 25 april 2002 is voor dit besluit dan ook opnieuw een kennisgeving ingevolge artikel 95, lid 5, EG-Verdrag gedaan aan de Europese Commissie. Die kennisgeving is evenwel ook gevolgd door een kennisgeving op 10 juli 2002 op basis van artikel 95, lid 4, EG-verdrag, omdat er onduidelijkheid was over de vraag of er in Nederland wel of geen sprake was van bestaande regelgeving.

Als voorwaarde voor goedkeuring van strengere nationale voorgenomen regelgeving geldt dat de lidstaat nieuwe wetenschappelijke gegevens moet overleggen, die verband houden met de bescherming van het milieu vanwege een specifiek probleem dat zich in die lidstaat heeft aangediend nadat de harmonisatiemaatregel, in casu richtlijn nr. 2001/90/EG, is genomen. Wetenschappelijke gegevens die de Commissie thans heeft beoordeeld en heeft gehonoreerd, zien weliswaar op een milieuprobleem dat zich vóór vaststelling van richtlijn nr. 2001/90/EG heeft aangediend; echter, de wetenschappelijke gegevens zijn niet verdisconteerd in richtlijn nr. 2001/90/EG. Daarmee blijven de wetenschappelijke gegevens «nieuw». Daarbij komt dat richtlijn nr. 2001/90/EG vooral is ingegeven door volksgezondheidsoverwegingen.

Tenslotte, richtlijn nr. 2001/90/EG lost het specifieke Nederlandse probleem – dat tot twee maal toe door de Europese Commissie is erkend, de laatste keer in de beschikking op de eerste kennisgeving – niet op. Dat kan ook bijna niet anders, omdat richtlijn nr. 2001/90/EG een generieke regeling is.

In verband met de datum waarop richtlijn nr. 2001/90/EG uiterlijk naar nationaal recht moet zijn omgezet (31 december 2002), is het Besluit PAK-houdende coatings Wet milieugevaarlijke stoffen aangevuld met de toepassingen van gecreosoteerd hout, welke die richtlijn verbiedt.

Op 31 oktober 2002 heeft de Europese Commissie op de tweede Nederlandse kennisgeving beschikt (PbEG L 308 van 9 november 2002). De Commissie is van oordeel dat de op 3 mei 2002 door Nederland ingediende kennisgeving van de nationale bepalingen (het ontwerpbesluit), die ten aanzien van gecreosoteerd hout afwijken van Richtlijn 2001/90/EG, ontvankelijk is en aan de voorwaarden van artikel 95, lid 4, van het Verdrag voldoet. De nationale bepalingen vormen bovendien geen middel vormen tot willekeurige discriminatie, geen verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten en evenmin een onevenredige hinderpaal voor de werking van de interne markt. De Commissie beschikte dan ook, overeenkomstig artikel 95, lid 6, van het Verdrag, tot verlening van goedkeuring aan de nationale bepalingen inzake het in de handel brengen en het gebruik van gecreosoteerd hout.

5. Bedrijfseffecten

Bedrijfseffecten

Nederlandse productie

Het op dit moment in Nederland toegepaste nieuwe gecreosoteerde hout komt vrijwel geheel van Nederlandse houtverduurzamingsbedrijven. Nederland kent thans vier bedrijven die hout verduurzamen met creosoot. In totaal produceren ze jaarlijks ongeveer 31 000 m3 gecreosoteerd hout. Als gevolg van het van kracht worden van het CTB-besluit is het voor de Nederlandse creosoteerbedrijven per 1 oktober 1999 verboden om hout te behandelen met creosoot voor toepassingen in contact met (grond)water. De Nederlandse creosoteerbedrijven mogen alleen nog gecreosoteerd hout produceren voor gebruik als dwarsliggers en voor gebruik in de agrarische en tuinsector, mits niet bestemd voor verwerking in verblijfplaatsen voor vee en pluimvee en in opslagplaatsen voor levensmiddelen en veevoeders en met uitzondering van hout in contact met (grond)water.

Import

Import van nieuw gecreosoteerd hout vindt slechts sporadisch plaats door houtverduurzamingsbedrijven, de houthandel, aannemers en tuincentra. Hierdoor zal het besluit weinig effect hebben op Nederlandse bedrijven die dit hout importeren. Ze worden door het onderhavige besluit niet in hun voortbestaan bedreigd. De branche-organisaties van houtimpregneerinrichtingen en van houtondernemingen erkennen dat de import van gecreosoteerd hout voor hun leden geen kernactiviteit vormt. Aangenomen wordt dat dit ook geldt voor de bedrijven die niet onder die branche-organisaties vallen. De bedrijfseffecten zullen derhalve minimaal zijn. Dit besluit dient vooral ter voorkoming van een situatie die zou kunnen ontstaan wanneer alleen het CTB-besluit van kracht zou worden zonder dat de import wordt geregeld en heeft derhalve een aanvullende functie ten opzichte van het CTB-besluit. Door een verbod op de import van gecreosoteerd hout wordt voorkomen dat er een onrechtvaardig onderscheid ontstaat tussen Nederlandse en buitenlandse creosoteerbedrijven.

Milieu-effecten

Het CTB heeft na het uitvoeren van een risicobeoordeling geconcludeerd dat er als gevolg van het gebruik van gecreosoteerd hout in contact met (grond)water onaanvaardbare effecten voor het milieu optreden. Het importverbod voorkomt in aanvulling op het CTB-besluit dat via de import gecreosoteerd hout Nederland binnenkomt en wordt toegepast in contact met (grond)water. Hoewel op dit moment de import van gecreosoteerd hout slechts sporadisch plaatsvindt, kan als gevolg van het CTB-besluit, dat alleen het op de markt brengen en het gebruik van creosoot in Nederland betreft, de import eventueel groeien. Door middel van het onderhavige besluit wordt dit voorkomen en wordt voorkomen dat door de import de door het CTB geconstateerde negatieve effecten zich zullen voordoen.

Het CTB-besluit en het importverbod roepen een halt toe aan de verontreiniging van oppervlakte- en grondwater door gecreosoteerd hout in Nederland. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de emissiereductiedoelstelling van het PAK-beleid (90% ten opzichte van 1985). Het gebruik van gecreosoteerd hout is immers een van de antropogene bronnen die bijdraagt aan PAK-emissies naar het milieu.

Alternatieven

Voor de niet meer toegestane toepassingen van gecreosoteerd hout in contact met (grond)water zijn alternatieven op de markt. Hierbij kan de volgende driedeling worden gemaakt:

1. Hout dat geen verduurzaming behoeft: hierbij kan worden gedacht aan Europese hardhoutsoorten, zoals robinia, tamme kastanje en eik, maar ook aan zachtere houtsoorten zoals siberische larix en vuren. Er komt ook steeds meer (tropisch en niet-tropisch) hardhout met FSC- keurmerk beschikbaar voor toepassingen die veel te lijden hebben van vocht en schimmels.

2. Op een andere wijze (niet met biociden) verduurzaamd hout: Plato-hout is reeds op de Nederlandse markt en naar verwachting zal ook geacetyleerd hout op de Nederlandse markt komen.

3. Andere materialen, zoals steen, beton, kunststof of metaal.

6. Handhaafbaarheid

Zoals gezegd, is het aantal handelaren dat gecreosoteerd hout (nieuw en gebruikt) importeert gering. Als het importverbod een feit is, zullen importeurs en handelaren vanaf de datum van inwerkingtreding van de nieuwe regels inzake gecreosoteerd hout en met name artikel 8a, eerste en tweede lid, van dit besluit geen gecreosoteerd hout meer importeren en aanbieden voor toepassingen in contact met (grond)water. Door middel van gerichte voorlichting zullen handelaren, importeurs, de handel (groot- en detailhandel) en gebruikers op de hoogte worden gebracht van de inhoud van dit besluit.

Het toezicht op de naleving van het Besluit PAK-houdende coatings en producten Wms 2003 zal plaatsvinden onder verantwoordelijkheid van de VROM-Inspectie in het kader van haar reguliere handhavingsactiviteiten inzake de Wet milieugevaarlijke stoffen. De inspectie ziet erop toe dat gecreosoteerd hout (nieuw en gebruikt) alleen wordt gebruikt voor de toegestane toepassingen, dat wil zeggen voor gebruik als dwarsliggers en voor gebruik in de agrarische en tuinsector, mits niet bestemd voor verwerking in verblijfplaatsen voor vee en pluimvee en in opslagplaatsen voor levensmiddelen en veevoeders en met uitzondering van hout in contact met (grond)water.

Het toezicht op de naleving zal zich richten op de importeurs, houtverduurzamers, handelaren in hout, handel (groot- en detailhandel) en op bedrijfsmatige gebruikers van hout.

Bij de detailhandel zullen de controles met name worden uitgevoerd bij de agro-retailzaken. Bij de bedrijfsmatige gebruikers zullen met name in de agrarische en tuinsector en de grond-, weg- en waterbouw, de toepassingen worden gecontroleerd en moet kunnen worden aangetoond wanneer het hout is aangeschaft. Bij de waterbeheerders worden overigens geen problemen verwacht, omdat zij in het kader van de vereiste Wvo-vergunning de toepassing van gecreosoteerd hout als overbeschoeiing kunnen verbieden blijkens een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie ook Paragraaf 3, onder Wet verontreiniging oppervlaktewateren).

Naar verwachting zal voor de handhaving van het Besluit PAK-houdende coatings en producten Wms 2003 de eerste twee jaar een half mensjaar per jaar nodig zijn. Afhankelijk van de naleving van het besluit zal in de daarop volgende jaren capaciteit voor handhaving worden gereserveerd.

7. Voorpublicatie

Het ontwerpbesluit is niet voorgepubliceerd. Dit besluit strekt immers tot vervanging van de ontwerpspoedregeling, waarvan de voorpublicatie heeft plaatsgehad.

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

Onderdeel A

De reikwijdte van het Besluit PAK-houdende coatings wordt uitgebreid met hout dat behandeld is met PAK-houdende houtverduurzamingsmiddelen. Het betreft hout dat is behandeld met houtverduurzamingsmiddelen op basis van steenkoolteerdestillaat (creosoot). Creosoot wordt door middel van impregnering onder vacuüm en druk in hout aangebracht. Deze middelen worden gebruikt om het hout te beschermen tegen schimmels en insecten.

Onderdeel B

Artikel 8a

Het in het eerste lid genoemde verbod vloeit voort uit de overheveling van een bepaling over gecreosoteerd hout uit het Besluit implementatie EG-verbodsrichtlijn Wms 1998 (artikel 12, eerste lid) naar het Besluit PAK-houdende coatings en producten Wms 2003. Op grond hiervan is het verboden om hout, al dan niet verwerkt in een product, in Nederland in te voeren, in handelsvoorraden voor de Nederlandse markt voorhanden te hebben of aan een ander in Nederland ter beschikking te stellen, indien dit hout is behandeld met een steenkoolteerdestillaat dat benzo(a)pyreen bevat in een concentratie van 0,005 of meer gewichtsprocent, of dat met water extraheerbare fenolen bevat in een concentratie van drie of meer gewichtsprocent.

Gekozen is om alle voorschriften over gecreosoteerd hout, al dan niet verwerkt in producten, te regelen in het Besluit PAK-houdende coatings en producten Wms 2003 en in het Besluit implementatie EG-verbodsrichtlijn Wms 1998 uitsluitend regels te stellen omtrent stoffen en preparaten.

In het tweede lid, aanhef en onder a, is het invoeren, toepassen en het aan een ander ter beschikking stellen in Nederland, alsmede het voor handelsdoeleinden voor de Nederlandse markt voorhanden hebben van gecreosoteerd hout, verboden voor toepassingen in contact met oppervlakte- en grondwater. Dit hangt samen met het feit dat per 1 oktober 1999 de toelating van houtverduurzamingsmiddelen op basis van steenkoolteerdestillaat in Nederland beëindigd is voor toepassingen in contact met (grond)water, alsmede met het later in 2001 door het CTB genomen besluit dat ook de toelating van creosoot voor het verduurzamen van hout voor de tot dan toe nog toegestane toepassingen, verbiedt.

Verder voorziet het tweede lid, aanhef en onder b tot en met i, in de omzetting naar nationaal recht van richtlijn nr. 2001/90/EG (punt 32.3 van de bijlage). In die richtlijn is een aantal toepassingen van gecreosoteerd hout verboden, ongeacht of die in contact met oppervlakte- of grondwater komen. Wanneer die toepassingen in contact met oppervlakte- of grondwater komen, zijn ze ook ingevolge dit lid, aanhef en onder a, verboden.

Een en ander betekent dat op grond van dit besluit voor geïmporteerd gecreosoteerd hout dezelfde beperking geldt als voor in Nederland gecreosoteerd hout.

Het derde lid beperkt de omvang van de nog toegelaten handelingen en toepassingen in die zin dat deze alleen door professionele gebruikers en in industriële toepassingen mogen worden verricht.

Consumenten mogen die handelingen met dat hout dus niet verrichten en mogen dat hout ook niet toepassen.

Het vierde lid bepaalt dat, indien het gecreosoteerde hout is toegepast, dit hout voor de huidige toepassing mag worden behouden. Wordt de huidige toepassing van het gecreosoteerde hout opgeheven, dan mag dat vrijkomende hout niet meer worden aangewend voor andere toepassingen indien dit hout onder het verbod van het eerste lid valt. Hout dat niet onder het verbod van het eerste lid valt mag niet meer worden aangewend voor toepassingen waarvoor het verbod van het tweede lid geldt, maar wel voor de nog toegelaten toepassingen.

Het vijfde lid geeft een vrijstelling van het importverbod voor gecreosoteerd hout dat is geplaatst onder de geldende Europese douaneregelingen, meer specifiek: douanevervoer, douane-entrepot en tijdelijke invoer.

Artikel 8b

Teneinde het toezicht op de naleving zo eenvoudig mogelijk te houden, is op grond van artikel 24, tweede lid, onderdeel f, van de Wet milieugevaarlijke stoffen, in het eerste lid voorzien in de verplichting dat zij die gecreosoteerd hout, voorzover dat wordt gebruikt voor toepassingen die niet onder het verbod van artikel 8a, eerste of tweede lid, vallen, invoeren, ter beschikking stellen aan een ander of voor handelsdoeleinden voorhanden hebben, een administratie van dat gecreosoteerde hout moeten (bij)houden.

Het tweede lid geeft aan waaruit de te houden administratie ten minste moet bestaan.

Onderdeel C

Artikel 10

In het oorspronkelijke artikel 10 is voorzien in een regeling dat het verbod om een PAK-houdende coating toe te passen, voorhanden te hebben of aan een ander ter beschikking te stellen voor bepaalde handelingen op een later tijdstip dan 1 oktober 1996, te weten: 30 juni 1997, in zou gaan. Nu deze datum is verstreken, zijn het oorspronkelijke tweede en derde lid van dit artikel uitgewerkt. Om die reden zijn deze leden komen te vervallen.

Onderdeel D

Aangezien het Besluit PAK-houdende coatings Wet milieugevaarlijke stoffen wordt uitgebreid met een verbodsbepalingen voor gecreosoteerd hout, is de citeertitel van dat besluit veranderd in: Besluit PAK-houdende coatings en producten Wms 2003.

ARTIKEL II

In onderdeel A is in artikel 10, onderdeel a, «of » is vervangen door «en». Dit is conform punt 32.2, i, van richtlijn 2001/90/EG.

In onderdeel B is aan artikel 11 een nieuwe invulling gegeven (conform punt 32.2, i, van richtlijn 2001/90/EG). Dat artikel heeft zijn betekenis verloren en is nu gebruikt om enkele onderdelen van richtlijn 2001/90/EG alsnog te implementeren. In artikel 11 wordt geregeld dat het nog toegestane steenkoolteerdestillaat (gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, van het Besluit implementatie EG-verbodsrichtlijn Wms 1998), alleen mag worden toegepast in het kader van beroep of bedrijf en niet door particulieren. Ook mag het uitsluitend in verpakkingen van 20 liter of meer worden verhandeld. Verder moet op de verpakking de volgende tekst worden aangebracht: «Uitsluitend bestemd voor gebruik in industriële installaties of voor behandeling in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf».

Onderdeel C voorziet in het schrappen van de artikelen 12 tot en met 14 van het Besluit implementatie EG-verbodsrichtlijn Wms 1998 die betrekking hebben op gecreosoteerd hout al dan niet verwerkt in producten. De regels voor dat hout en die producten zijn nu integraal opgenomen in het Besluit PAK-houdende coatings en producten Wms 2003.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

H. G. J. Kamp

Transponeringstabel

Richtlijn nr. 2001/90/EG (bijlage)Implementatie
Omschrijving stoffenArtikel 1, onderdelen c tot en met e, van het Besluit PAK-houdende coatings en producten Wms 2003, artikel 1, eerste lid, Besluit implementatie EG-verbodsrichtlijn Wms 1998, Bijlage 1, onderdeel 1, onder b, van de Regeling samenstelling, indeling, verpakking en etikettering bestrijdingsmiddelen.
Nr. 32. 1, eerste zin en 2, i, eerste alineaArtikel 10 Besluit implementatie EG-verbodsrichtlijn Wms 1998
Nr. 32. 1, eerste zin en 2, i, tweede alineaArtikel 11, eerste en tweede lid, Besluit implementatie EG-verbodsrichtlijn Wms 1998
Nr. 32. 1, eerste zin en 2, i, derde alineaArtikel 11, derde lid, Besluit implementatie EG-verbodsrichtlijn Wms 1998
Nr. 32. 1 , tweede zin en 2, iiArtikel 8a, eerste en derde lid, Besluit PAK-houdende coatings en producten Wms 2003
Nr. 32. 1, tweede zin en 2, iiiArtikel 8a, vierde lid, Besluit PAK-houdende coatings en producten Wms 2003
Nr. 32. 3Artikel 8a, tweede en derde lid, Besluit PAK-houdende coatings en producten Wms 2003

XNoot
1

Stb. 1996, 304, gewijzigd bij besluit van 6 april 1998 (Stb. 235).

XNoot
2

Stb. 1998, 260, gewijzigd bij besluit van 21 september 1999, Stb. 418.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Mileubeheer.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 8 april 2003, nr. 69.

Naar boven