Wet van 30 januari 2002 tot wijziging van de Wet op de toegang tot ziektekostenverzekeringen 1998 in verband met het vervallen van het woonplaatsvereiste voor bepaalde categorieën van personen, alsmede wijziging van de regels met betrekking tot de begroting en de verantwoording (vervallen woonplaatsvereiste)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet op de toegang tot ziektekostenverzekeringen 1998 te wijzigen onder meer in verband met het vervallen van het woonplaatsvereiste voor bepaalde categorieën van personen;

Zo is het dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op de toegang tot ziektekostenverzekeringen 19981 wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 1 wordt een nieuw artikel 1a ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

  • 1. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met:

    a. echtgenoot: geregistreerde partner;

    b. echtgenoten: geregistreerde partners;

    c. gehuwd: als partner geregistreerd;

    d. gehuwde: als partner geregistreerde.

  • 2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad.

  • 3. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • 4. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

    a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet daarmee gelijk zijn gesteld;

    b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;

    c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of

    d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het derde lid.

  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke registraties, en gedurende welk tijdvak, in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het vierde lid, onderdeel d.

  • 6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het blijk geven zorg te dragen voor een ander, zoals bedoeld in het derde lid.

B

In artikel 2, tweede lid, vervalt de zinsnede: met betrekking tot in Nederland woonachtige personen.

C

Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid komt de tekst na «categorieën van personen» te luiden: en die:

a. naar de omstandigheden beoordeeld hier te lande woonachtig zijn;

b. naar de omstandigheden beoordeeld woonachtig zijn in een andere lidstaat van de Europese Unie, in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of in een staat waarmee Nederland een verdrag inzake sociale zekerheid heeft gesloten, indien op hen ingevolge de bepalingen inzake de toepasselijke wetgeving neergelegd in Titel II van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op zijn gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PbEG 1971, L 149), onderscheidenlijk neergelegd in dat verdrag, de Nederlandse wetgeving van toepassing is.

2. Aan artikel 3 worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 4. De overeenkomst tot standaardverzekering, bedoeld in het eerste lid, eindigt met ingang van de dag waarop:

    a. de in dat lid, onderdeel a, bedoelde personen naar de omstandigheden beoordeeld niet langer hier te lande woonachtig zijn, tenzij zij onderdaan zijn van en naar de omstandigheden beoordeeld woonachtig zijn in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en niet buiten Nederland arbeid verrichten of een uitkering ontvangen krachtens een buitenlandse wettelijke regeling;

    b. de in dat lid, onderdeel b, bedoelde personen niet langer voldoen aan de in dat onderdeel bedoelde voorwaarde, tenzij zij onderdaan zijn van en naar de omstandigheden beoordeeld woonachtig zijn in een lidstaat van de Europese Unie of in een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en niet buiten Nederland arbeid verrichten of een uitkering ontvangen krachtens een buitenlandse wettelijke regeling.

  • 5. Het bepaalde in het eerste lid, onderdeel b, en het vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de echtgenoot en kinderen van de in deze leden bedoelde personen, voorzover zij niet behoren tot de categorieën van personen, aangewezen bij de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur, noch arbeid verrichten of een uitkering ontvangen ingevolge een wettelijke regeling op grond waarvan de kosten in verband met het risico van ziekte of moederschap zijn gedekt.

    Voor de toepassing van dit lid wordt onder kinderen verstaan:

    a. de ongehuwde eigen en aangehuwde kinderen en pleegkinderen tot 18 jaar, of

    b. de ongehuwde eigen en aangehuwde kinderen en pleegkinderen van 18 tot 27 jaar, mits voor die kinderen recht bestaat respectievelijk zou bestaan op kinderbijslag ingevolge artikel XII van de Wet van 21 december 1995, tot nadere wijziging van een aantal sociale zekerheidswetten (technische verbeteringen in verband met de wetten TAV, TBA en TZ, alsmede enige andere wijzigingen) (Stb. 691), of op een tegemoetkoming ingevolge Hoofdstuk III van de Wet tegemoetkoming studiekosten, of op persoonsgebonden aftrek wegens uitgaven voor levensonderhoud van kinderen ingevolge artikel 6.1, en afdeling 6.4., van de Wet inkomstenbelasting 2001, j°. artikel 35 en 36, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001, indien deze kinderen hier te lande woonachtig zijn respectievelijk zouden zijn.

D

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

Na de zinsnede «voor zover zij naar de omstandigheden beoordeeld hier te lande woonachtig zijn» wordt een zinsnede ingevoegd, luidende: of buiten Nederland woonachtig zijn en een overeenkomst van standaardverzekering hebben gesloten.

E

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, wordt «een verklaring van getrouwheid afgegeven» vervangen door: een verklaring omtrent de getrouwheid en rechtmatigheid afgegeven.

2. Aan het tweede lid wordt een tweede volzin toegevoegd, luidende: De opgave, bedoeld in het eerste lid, onder d, gaat vergezeld van een door een in de vorige volzin bedoelde accountant afgegeven rapport van bevindingen inzake het functioneren van de administratieve organisatie en interne controle betreffende de gegrondheid van de verplichting, bedoeld in artikel 3, eerste lid, en het beheer van de overeenkomst van standaardverzekering.

F

Aan artikel 22 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Onze Minister kan bij ministeriële regeling regels stellen over de inrichting van de in het eerste lid bedoelde begroting.

ARTIKEL II

Artikel 1, onderdeel a, van de Wet medefinanciering oververtegenwoordiging oudere ziekenfondsverzekerden2 wordt als volgt gewijzigd:

De zinsnede «kosten van geneeskundige hulp aan personen die in Nederland hun woonplaats hebben,» komt te luiden: kosten van geneeskundige hulp aan personen die naar de omstandigheden beoordeeld hier te lande woonachtig zijn of die buiten Nederland woonachtig zijn en een overeenkomst van standaardverzekering als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de toegang tot ziektekostenverzekeringen 1998 hebben afgesloten,.

ARTIKEL III

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld, en kunnen terugwerken tot en met een in dat besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 30 januari 2002

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Uitgegeven de negentiende februari 2002

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Stb. 1998, 438, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 13 december 2000, Stb. 2001, 21.

XNoot
2

Stb. 1986, 117, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 29 november 2001, Stb. 625.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 2001/2002, 28 055.

Handelingen II 2001/2002, blz. 2890.

Kamerstukken I 2001/2002, 28 055 (181, 181a).

Handelingen I 2001/2002, zie vergadering dd. 29 januari 2002.

Naar boven