Besluit van 11 december 2002 tot wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie, het Besluit bezoldiging politie, het Besluit geneeskundige verzorging politie 1994 en het Besluit vergoeding verplaatsingskosten politie onder meer in verband met het verlofsparen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 14 oktober 2002, nr. EA2002/89749, directoraat-generaal Openbare Orde en Veiligheid;

Gelet op artikel 50, eerste lid, en 53d, eerste lid, van de Politiewet 1993 en artikel9, zesde lid, van de LSOP-wet;

De Raad van State gehoord (advies van 25 november 2002, nr. W04.02.0458/I);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 9 december 2002, nr. EA2002/98172, directoraat-generaal Openbare Orde en Veiligheid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit algemene rechtspositie politie1 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 13b, elfde lid, wordt «derde lid» vervangen door: vierde lid.

B

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt als volgt te luiden:

  • 2. De ambtenaar wiens arbeidstijd met toepassing van artikel 13a is verminderd, heeft aanspraak op een verhoging als bedoeld in het eerste lid, naar de mate waarin zijn arbeidstijd met een lager percentage is verminderd dan het bij zijn leeftijd behorende percentage, genoemd in artikel 13a, eerste lid.

2. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. De ingevolge het tweede lid tot stand gekomen verhoging wordt rekenkundig afgerond op tienden van uren.

C

In artikel 40b worden, onder vernummering van het zesde lid tot achtste lid, na het vijfde lid twee leden ingevoegd, luidende:

  • 6. Indien de ambtenaar aan wie verlof is verleend, gedurende dat verlof of gedurende een bepaalde periode van dat verlof tevens recht heeft op een financiële tegemoetkoming op basis van de Wet arbeid en zorg, wordt gedurende de periode waarin sprake is van samenloop, een inhouding op de bezoldiging, bedoeld in het eerste en tweede lid, toegepast die overeenkomt met het bedrag van deze financiële tegemoetkoming.

  • 7. Indien aan de gestelde voorwaarden voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming als bedoeld in het zesde lid is voldaan maar geen financiële tegemoetkoming is toegekend omdat de ambtenaar geen aanvraag heeft ingediend, kan het bevoegde gezag het zesde lid op overeenkomstige wijze toepassen, mits de ambtenaar schriftelijk is gewezen op de mogelijkheid van het indienen van een aanvraag. In dat geval wordt rekening gehouden met de financiële tegemoetkoming die aan de ambtenaar zou zijn toegekend indien hij wel een aanvraag zou hebben ingediend.

D

Aan artikel 41a worden na het vierde lid twee leden toegevoegd, luidende:

  • 5. Indien de ambtenaar aan wie verlof is verleend, gedurende dat verlof of gedurende een bepaalde periode van dat verlof tevens recht heeft op een financiële tegemoetkoming op basis van de Wet arbeid en zorg, wordt gedurende de periode waarin sprake is van samenloop een inhouding op de bezoldiging, bedoeld in het eerste lid, toegepast die overeenkomt met het bedrag van deze financiële tegemoetkoming.

  • 6. Indien aan de gestelde voorwaarden voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming als bedoeld in het vijfde lid is voldaan maar geen financiële tegemoetkoming is toegekend omdat de ambtenaar geen aanvraag heeft ingediend, kan het bevoegde gezag het vijfde lid op overeenkomstige wijze toepassen, mits de ambtenaar schriftelijk is gewezen op de mogelijkheid van het indienen van een aanvraag. In dat geval wordt rekening gehouden met de financiële tegemoetkoming die aan de ambtenaar zou zijn toegekend indien hij wel een aanvraag zou hebben ingediend.

E

Artikel 87a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt als volgt te luiden:

  • 2. Aan de ambtenaar die ontslag vraagt met het oog op een uitkering op grond van de Regeling flexibel pensioen en uittreden, bedoeld in artikel 3 van de Centrale vut-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel en artikel 1.5 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, wordt ontslag verleend indien:

    a. het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel alsmede het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP op grond van een desbetreffende aanvraag hebben vastgesteld dat na dat te verlenen ontslag recht bestaat op een uitkering op grond van de Regeling flexibel pensioen en uittreden en

    b. in het jaar voorafgaande aan de beoogde ontslagdatum geen gespaard verlof als bedoeld in de Regeling verlofsparen politie is genoten.

2. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot het vierde en vijfde lid wordt na het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Het ontslag, bedoeld in het tweede lid, gaat niet eerder in dan met ingang van de dag waarop het recht ontstaat op een uitkering als bedoeld in het tweede lid.

F

In artikel 88 wordt, onder vernummering van het achtste en negende lid tot het negende en tiende lid, na het zevende lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 8. Het ontslag, bedoeld in het derde, vijfde en zevende lid, wordt niet verleend indien binnen een jaar voorafgaande aan de beoogde ontslagdatum gespaard verlof als bedoeld in de Regeling verlofsparen politie is genoten.

G

In artikel 88b wordt de zinsnede «50 jaar of ouder was» vervangen door: jonger was dan 50 jaar.

ARTIKEL II

Het Besluit bezoldiging politie2 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid komt als volgt te luiden:

  • 4. Voor de toepassing van het eerste lid wordt de ambtenaar geacht in het genot van de volle bezoldiging te zijn, indien hij

    a. niet zijn volledige bezoldiging geniet op grond van de artikelen 13a, 28b en 41 van het Besluit algemene rechtspositie politie of op grond van de artikelen 32 tot en met 37 en 38,

    b. een aanvulling op zijn ZW-uitkering geniet op grond van artikel 39a, of

    c. niet zijn volledige salaris geniet vanwege een inhouding op dat salaris op grond van de Regeling verlofsparen politie.

    Is het feitelijk genot van de bezoldiging teruggebracht tot het bedrag van het op de ambtenaar te verhalen gedeelte van de pensioenbijdrage dan wordt hij voor de toepassing van het eerste lid geacht geen bezoldiging te genieten.

2. Na het vierde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. De ambtenaar, bedoeld in artikel 33, geniet de vakantie-uitkering slechts voor zoveel die uitgaat boven de vakantie-uitkering waarop hij als militair aanspraak heeft.

B

In artikel 25b wordt, onder vernummering van het zesde tot en met achtste lid tot het zevende tot en met negende lid, na het vijfde lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 6. Indien de ambtenaar vanwege een inhouding op grond van de Regeling verlofsparen politie niet zijn volledige salaris geniet, wordt voor de toepassing van dit artikel het salaris in aanmerking genomen zoals dit zou zijn genoten indien geen sprake zou zijn geweest van een inhouding op het salaris vanwege die regeling.

ARTIKEL III

Het Besluit geneeskundige verzorging politie 19943 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, onderdeel j, wordt na «pensioenreglement» ingevoegd:, met uitzondering van hoofdstuk 16 van dat reglement,.

B

In artikel 4, eerste lid, onderdeel d, wordt na «dan wel» ingevoegd: anders dan op grond van de Regeling verlofsparen politie.

C

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na de zinsnede «belast met de uitbetaling van de bezoldiging» ingevoegd: dan wel belast met de uitbetaling van het bedrag dat maandelijks wordt verstrekt in het kader van de Regeling verlofsparen politie.

2. In het vierde lid, onderdeel a, wordt na de zinsnede «de bezoldiging uit zijn betrekkingen» ingevoegd: of, indien hij gespaard verlof geniet als bedoeld in de Regeling verlofsparen politie, het bedrag dat hem maandelijks op grond van die regeling wordt verstrekt.

ARTIKEL IV

In artikel 1, onderdeel m, van het Besluit vergoeding verplaatsingskosten politie4, wordt de zinsnede «de aanspraak op de vakantie-uitkering» vervangen door: de aanspraak op zowel de vakantie-uitkering, bedoeld in artikel 23 van het Besluit bezoldiging politie, als de uitkering op grond van artikel 25b van dat besluit.

ARTIKEL V

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, met dien verstande dat

a. artikel I, onderdelen E en F, artikel II en artikel III, onderdelen B en C, in werking treden op 1 januari 2003,

b. artikel I, onderdeel G, terugwerkt tot en met 1 januari 2001 en

c. artikel IV terugwerkt tot en met 22 december 2001.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 11 december 2002

Beatrix

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

R. H. Hessing

Uitgegeven de negentiende december 2002

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie (2001–2003) is de afspraak neergelegd dat een regeling voor verlofsparen voor politieambtenaren wordt vastgesteld. De Regeling verlofsparen politie zal in de loop van het jaar 2003 in werking treden en terugwerken tot en met 1 januari 2003. Deze regeling vindt zijn basis in artikel 12, tiende lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) en is opgesteld met inachtneming van de fiscale voorschriften over verlofsparen. Op grond van deze regeling kan de ambtenaar door middel van het inzetten van bronnen zoals zijn salaris of vakantie-uitkering, geld sparen voor een periode van extra (onbezoldigd) verlof. De introductie van de Regeling verlofsparen politie leidt tot enkele wijzigingen van het Barp, het Besluit bezoldiging politie (Bbp) en het Besluit geneeskundige verzorging politie 1994 (Bgvp 1994).

Van de gelegenheid is tevens gebruik gemaakt om in diverse rechtspositionele besluiten voor de politie een aantal misslagen te corrigeren en enkele kleinere wijzigingen door te voeren.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Bij Besluit van 11 december 2001 (Stb. 659) is artikel 75 van het Barp gewijzigd. Sinds die wijziging verwees artikel 13b, elfde lid, ten onrechte naar het derde in plaats van het vierde lid van artikel 75. Dit is thans gecorrigeerd.

Onderdeel B

Artikel 18, tweede lid, bepaalde dat de ambtenaar die gebruik maakt van de in artikel 13a neergelegde Regeling Partieel Uittreden (RPU) geen recht heeft op een aan zijn leeftijd verbonden verhoging van zijn vakantieaanspraak. Daarbij werd geen onderscheid gemaakt tussen de RPU-deelnemer wiens arbeidstijd is verminderd met het bij zijn leeftijd behorende percentage, genoemd in artikel 13a, eerste lid, en de RPU-deelnemer wiens arbeidstijd met toepassing van artikel 13a, tweede lid, is verminderd met een lager percentage.

In het nieuwe tweede lid van artikel 18 is bepaald dat de laatstgenoemde RPU-deelnemer wel een recht kan doen gelden op een verhoging van zijn vakantieaanspraak. Hoe minder zijn arbeidstijd met toepassing van artikel 13a is verminderd, des te groter het gedeelte van de in het eerste lid van artikel 18 bedoelde verhoging is waarop hij aanspraak kan maken.

Het volgende voorbeeld dient ter verduidelijking van de wijze waarop deze verhoging wordt berekend.

De arbeidstijd van een 59-jarige RPU-deelnemer is met toepassing van artikel 13a, tweede lid, met 15% verminderd. In artikel 13a, eerste lid, is bepaald dat de arbeidstijd van deze RPU-deelnemer met 33,3% kan worden verminderd. De mate waarin zijn arbeidstijd met een lager percentage is verminderd dan het bij zijn leeftijd behorende percentage bedraagt dan ((33,3 -/- 15) : 33,3 x 100% =) 54,95%.

Zou deze ambtenaar geen RPU-deelnemer zijn dan zou hij recht hebben op een verhoging van zijn vakantieaanspraak van 21,6 uren. Als RPU-deelnemer heeft hij op grond van het nieuwe tweede lid van artikel 18 recht op een verhoging met 54,95% van 21,6 uren = 11,87 uren. Met toepassing artikel 18, derde lid, wordt dit rekenkundig afgerond op 11,9 uren.

Onderdelen C en D

Bij besluit van 11 december 2001 (Stb. 659) zijn de artikelen 40b en 41a ingevoegd in het Barp. In die artikelen is geregeld dat in het geval van zorgverlof en adoptieverlof de bezoldiging gedurende een in het desbetreffende artikel genoemde periode volledig wordt doorbetaald. Abusievelijk is daarbij in beide gevallen geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat voor de ambtenaar ook een recht kan bestaan op een financiële tegemoetkoming op basis van de Wet arbeid en zorg. Met de onderhavige wijziging van de artikelen 40b en 41a wordt dit gecorrigeerd.

Het nieuwe zesde lid van artikel 40b regelt dat indien in het geval van zorgverlof naast de doorbetaling van de bezoldiging ook recht bestaat op een financiële tegemoetkoming op basis van de Wet arbeid en zorg, op de doorbetaling van de bezoldiging een inhouding wordt toegepast ter grootte van de financiële tegemoetkoming. De inhouding heeft geen consequenties voor de aan de bezoldiging gekoppelde aanspraken (zoals pensioenopbouw en vakantie-uitkering). Aldus wordt op evenwichtige wijze recht gedaan aan de belangen die zowel de ambtenaar als het bevoegde gezag heeft bij verlofverlening. De ambtenaar ondervindt namelijk materieel geen nadeel. Het totale bedrag dat hij gedurende het verlof ontvangt, blijft gelijk. Verschil is slechts dat dit bedrag is samengesteld uit twee bronnen, te weten enerzijds de (gekorte) bezoldiging en anderzijds de tegemoetkoming op basis van een wettelijke bepaling. Door de gekozen verrekeningsconstructie (instandhouden van de bezoldiging en daarop een inhouding toepassen) kleven aan de onderhavige wijziging evenmin nadelen voor de aan de bezoldiging gekoppelde aanspraken zoals vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering. Ook voor pensioen en sociale zekerheid zijn er geen nadelige consequenties. Mede gelet op het financiële belang van het bevoegde gezag is het dan ook alleszins redelijk om deze bepaling op te nemen.

Voor de situatie dat wel aan de in de wettelijke bepaling gestelde voorwaarden is voldaan maar geen tegemoetkoming wordt toegekend omdat de ambtenaar geen tegemoetkoming heeft aangevraagd, bepaalt het zevende lid van artikel 40b dat het zesde lid op overeenkomstige wijze kan worden toegepast. Op deze wijze kan worden voorkomen dat het bevoegde gezag nadeel ondervindt van de handelwijze van de ambtenaar. Voor het toepassen van een dergelijke bepaling is uiteraard vereist dat het bevoegde gezag de ambtenaar voldoende voorlichting heeft gegeven over de mogelijkheden van een financiële tegemoetkoming op basis van de Wet arbeid en zorg. Ook zal het bevoegde gezag moeten wijzen op de gevolgen voor de ambtenaar van het niet meewerken aan het doen van een aanvraag om een tegemoetkoming. Indien de ambtenaar vervolgens zijn medewerking aan de aanvraag van een tegemoetkoming weigert is het redelijk dat het bevoegde gezag een korting toepast.

Voor het adoptieverlof is een en ander op identieke wijze geregeld in het nieuwe vijfde en zesde lid van artikel 41a.

Onderdelen E en F

Op grond van de Regeling verlofsparen politie kan de ambtenaar geld sparen voor een periode van extra (onbezoldigd) verlof. In artikel 12, eerste lid, onderdeel c, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 is bepaald dat dit extra verlof niet mag worden opgenomen binnen het jaar voorafgaande aan de ingang van een ouderdomspensioen of van een voorziening voor vervroegde uittreding. In de Regeling verlofsparen politie is met deze fiscale beperking rekening gehouden. Het bevoegde gezag stemt niet in met een aanvraag tot het opnemen van het gespaarde verlof indien de periode van verlof is gelegen binnen het jaar voorafgaande aan het ontslag op grond van artikel 94, eerste lid, onderdeel g, van het Barp of binnen het jaar voorafgaande aan de periode van non-activiteit, bedoeld in artikel 13b van het Barp. Voor de ambtenaren bedoeld in de artikelen 88 en 88a van het Barp wordt de aanvraag tot het opnemen van het gespaarde verlof in beginsel afgewezen als de periode van verlof binnen het jaar voorafgaande aan de voor deze ambtenaren geldende ontslagdatum is gelegen.

Het ontslag op verzoek, bedoeld in artikel 87a, kan op grond van de Regeling flexibel pensioen en uittreden ingaan vanaf de leeftijd van 55 jaar. Rekening houdend met de fiscale beperking van artikel 12, eerste lid, onderdeel c, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 kan in het jaar voorafgaande aan dit ontslag geen gespaard verlof worden opgenomen. Het is echter niet de bedoeling om alle ambtenaren de mogelijkheid te ontzeggen om na het bereiken van de 54-jarige leeftijd gespaard verlof op te nemen louter omdat het ontslag op verzoek, bedoeld in artikel 87a, formeel kan ingaan bij het bereiken van de 55-jarige leeftijd. Daarom is, waar het betreft dit ontslag op verzoek, de fiscale beperking niet concreet uitgewerkt in de Regeling verlofsparen politie maar in artikel 87a. In het tweede lid van artikel 87a is thans opgenomen dat het ontslag niet wordt verleend indien de ambtenaar in het jaar voorafgaande aan de beoogde ontslagdatum gespaard verlof heeft genoten. Zo kunnen ambtenaren die geen, of op een later moment, gebruik maken van de ontslagmogelijkheid van artikel 87a, ook na het bereiken van de 54-jarige leeftijd nog gespaard verlof opnemen.

Van de gelegenheid tot wijziging van artikel 87a is gebruik gemaakt om het tweede lid van dat artikel te splitsen in een tweede en een derde lid. Met deze splitsing is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Het ontslag op zestigjarige leeftijd, bedoeld in artikel 88, eerste lid, kan op verzoek van de ambtenaar worden uitgesteld. Indien vaststaat dat aan de voorwaarden om langer door te mogen werken is voldaan, kan de ambtenaar op grond van de Regeling verlofsparen politie ook na het bereiken van de leeftijd van negenenvijftig jaar het gespaarde verlof opnemen. Om in dat geval toch te voldoen aan de fiscale eis dat in het jaar voorafgaande aan de ingang van het ouderdomspensioen of de voorziening voor vervroegde uittreding geen gespaard verlof kan worden opgenomen, is in artikel 88 een nieuw achtste lid opgenomen. Dat artikellid bepaalt dat het ontslag, bedoeld in het derde, vijfde en zevende lid van artikel 88, niet wordt verleend indien binnen het jaar voorafgaande aan de beoogde ontslagdatum gespaard verlof als bedoeld in de Regeling verlofsparen politie is genoten.

Voor de volledigheid zij er op gewezen dat indien er bij het ontslag van de ambtenaar een verlofspaarloon zou resteren, dit verlofspaarloon op grond van de Regeling verlofsparen politie aan de desbetreffende ambtenaar wordt uitgekeerd of op diens verzoek voorafgaand aan het ontslag wordt omgezet in een aanspraak ingevolge artikel 16.6 van het ABP-pensioenreglement.

Onderdeel G

Bij Besluit van 19 augustus 2002 (Stb. 441) is artikel 88b, eerste lid, eerste volzin, opnieuw geredigeerd. Abusievelijk is daarbij de eis dat de ambtenaar op 1 januari 2001 jonger dan vijftig jaar moest zijn, vervangen door de eis dat hij op die datum vijftig jaar of ouder moest zijn. Deze onjuistheid is thans gecorrigeerd.

Artikel II

Onderdelen A en B

Over de periode dat de ambtenaar zijn gespaarde verlof opneemt, geniet hij geen bezoldiging en bouwt hij dus geen vakantie-uitkering en geen eindejaarsuitkering op. Als compensatie daarvoor is met de politievakorganisaties overeengekomen dat de inhouding op het salaris als gevolg van het verlofsparen geen consequenties heeft voor de opbouw van de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering tijdens het sparen. Daarom is in artikel 23 de inhouding op het salaris vanwege het verlofsparen toegevoegd aan de opsomming van situaties waarbij voor de berekening van de hoogte van de vakantie-uitkering moet worden uitgegaan van de volledige formele bezoldiging in plaats van de genoten bezoldiging. Om dezelfde reden is in artikel 25b opgenomen dat voor de toepassing van dat artikel het salaris in aanmerking wordt genomen zoals dit zou zijn genoten indien geen sprake zou zijn geweest van een inhouding op het salaris vanwege de Regeling verlofsparen politie.

Van de gelegenheid tot wijziging van het vierde lid van artikel 23 is gebruik gemaakt om het vierde lid te herformuleren en te splitsen in een vierde en een vijfde lid. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Artikel III

Onderdeel A

Het pensioenreglement ABP biedt mogelijkheden aan de deelnemer om individueel en voor eigen rekening extra opbouw voor het flexibel of ouderdomspensioen te realiseren. Deze mogelijkheden zijn opgenomen in hoofdstuk 16 van het pensioenreglement. Omdat de ambtenaar een dergelijke voorziening ook elders dan bij de Stichting Pensioenfonds ABP had kunnen treffen wordt over deze pensioencomponenten geen GVP-premie geheven. De aanpassing van het begrip pensioen in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, formaliseert deze handelswijze. Dit laat onverlet dat bij de heffing van de GVP-premie ten minste wordt uitgegaan van een zogenoemde volledige pensioenopbouw (dat wil zeggen 70%) bij een volledige werktijd. Materieel heeft het niet in beschouwing nemen van de individuele pensioenopbouw volgens hoofdstuk 16 dan ook slechts gevolgen voor de ambtenaar met een pensioenopbouw die leidt tot een uitkering van 70% of meer van de berekeningsgrondslag van het pensioen.

Onderdeel B

Artikel 4, eerste lid, onderdeel d, bepaalde dat het deelnemerschap in de zin van het Bgvp 1994 eindigt als de deelnemer met onbezoldigd verlof gaat voor een periode van meer dan 12 maanden. Het wordt onwenselijk geacht dat in het geval de periode waarin (onbezoldigd) spaarverlof wordt genoten voorafgaat aan of volgt op een (andere) periode van onbezoldigd verlof, de periode van het spaarverlof wordt meegeteld bij het vaststellen van de periode van meer dan 12 maanden waarbij het deelnemerschap eindigt. Daarom wordt thans in artikel 4, eerste lid, onderdeel d, bepaald dat de periode waarin de ambtenaar spaarverlof op grond van de Regeling verlofsparen politie geniet, niet wordt meegeteld bij het vaststellen van die periode van meer dan 12 maanden.

Onderdeel C

Tijdens de periode dat de ambtenaar spaarverlof heeft opgenomen ontvangt hij geen bezoldiging maar een maandelijks vast bedrag van het bevoegd gezag. Dit bedrag is afkomstig van de verlofspaarrekening van de ambtenaar en dient ter vervanging van de reguliere bezoldiging. Ook voor de premieheffing GVP geldt dit bedrag als vervanging van de reguliere bezoldiging.

Om te voorkomen dat de Dienst-GVP vanwege de deelname aan de Regeling verlofsparen politie op termijn minder premie zou kunnen gaan ontvangen, is in artikel 9, vierde lid, aanhef en onder a, bepaald dat het bedrag dat tijdens het verlof wordt genoten de heffingsgrondslag vormt voor de GVP (overigens met toepassing van de reguliere bepaling omtrent minimaal 80% van de naar een volledige betrekking herleide bezoldiging).

Artikel IV

Bij de invoering van de structurele eindejaarsuitkering is abusievelijk de definitie van berekeningsbasis in het Besluit vergoeding verplaatsingskosten politie (Bvvp) niet aangepast. Thans is alsnog aan die definitie toegevoegd de structurele eindejaarsuitkering op grond van artikel 25b van het Bbp. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om het begrip vakantie-uitkering te verduidelijken.

Artikel V

De wijzigingen in de artikelen 87a en 88 van het Barp, 23 en 25b van het Bbp en de artikelen 4 en 9 van het Bgvp 1994 houden verband met de Regeling verlofsparen politie die na inwerkingtreding terug zal werken tot en met 1 januari 2003. Derhalve treden de genoemde artikelen ook eerst per die datum in werking.

De bij Besluit van 19 augustus 2002 (Stb. 441) doorgevoerde, gedeeltelijk onjuiste, wijziging van artikel 88b van het Barp werkt terug tot en met 1 januari 2001. Mitsdien werkt ook de correctie van de onjuiste wijziging van artikel 88b terug tot en met 1 januari 2001.

De wijziging van het Bvvp hangt samen met de introductie van de structurele eindejaarsuitkering in de rechtspositie voor politieambtenaren. Omdat het hier een begunstigende wijziging betreft, werkt de wijziging van artikel 1, onderdeel l, van het Bvvp terug tot en met 22 december 2001, de datum waarop de structurele eindejaarsuitkering in de rechtspositie is geïntroduceerd.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

R. H. Hessing


XNoot
1

Stb. 2002, 162, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 19 augustus 2002, Stb. 441.

XNoot
2

Stb. 2002, 163, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 19 augustus 2002, Stb. 441.

XNoot
3

Stb. 1994, 338, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 25 oktober 2002, Stb. 527.

XNoot
4

Stb. 1994, 218, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 11 december 2001, Stb. 659.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 januari 2003, nr. 9.

Naar boven