Besluit van 6 december 2002 tot wijziging van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer met betrekking tot een onderbord betreffende gezichtsveldverbeterende voorzieningen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 13 september 2002, nr. HDJZ/AWW/2002-2420;

Gelet op artikel 14 van de Wegenverkeerswet 1994,

De Raad van State gehoord (advies van 7 november 2002, nr. W09.02.0408/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 4 december 2002, nr. HDJZ/AWW/2002-2988, Hoofddirectie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer1 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. gezichtsveldverbeterende voorziening: voorziening als bedoeld in artikel 5.3.45a van het Voertuigreglement.

B

Artikel 8 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid worden de onderdelen c en d geletterd d en e.

2. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

c. bij bord C7 van bijlage I, behorende bij het RVV 1990, de aanduiding inhouden dat de uit dit verkeersbord voortvloeiende beperking niet geldt voor motorvoertuigen die zijn voorzien van een gezichtsveldverbeterende voorziening.

3. In het derde lid wordt «onderdeel c» vervangen door: onderdeel d.

C

In artikel 12 worden in onderdeel a de woorden «artikel 8, tweede lid, onderdeel c» vervangen door: artikel 8, tweede lid, onderdeel d.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2003.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 6 december 2002

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

R. H. de Boer

Uitgegeven de negentiende december 2002

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Jaarlijks valt er een aanzienlijk aantal doden en gewonden te betreuren als gevolg van aanrijdingen met rechts afslaande vracht- en bestelauto's. Voor een belangrijk deel kan dit worden geweten aan het beperkte uitzicht dat de chauffeur van zo'n auto heeft op het gebied rechts naast zijn voertuig. De aan de huidige voorschriften voldoende spiegels op motorvoertuigen kunnen niet verhinderen dat een kwetsbare verkeersdeelnemer die zich in dit gebied bevindt het risico loopt door de chauffeur over het hoofd te worden gezien.

Er bestaan effectieve gezichtsveldverbeterende voorzieningen, zoals bepaalde spiegels en camera/monitorsystemen, die de bestuurder een zodanig zicht geven op de omgeving direct naast zijn vracht- of bestelauto, dat de zogeheten dode hoek tot een minimum wordt gereduceerd. De via een zodanige voorziening aangeboden informatie kan voldoende snel worden geïnterpreteerd en leidt daardoor niet tot een extra taakbelasting voor de bestuurder. Door middel van de Subsidieregeling zichtveldverbeterende systemen bedrijfsauto's heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat daarom getracht de snelle invoering van zulke voorzieningen op vrachtauto's te bevorderen.

Gelet op het maatschappelijk belang en omdat het twijfelachtig is dat ooit alle vrachtauto's op basis van vrijwilligheid zouden worden uitgerust met een zichtveldverbeterende voorziening, heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat besloten een aantal aanvullende acties te ondernemen. Zo heeft de Minister bij brief van 3 mei 2002 aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal een ontwerp-algemene maatregel van bestuur toe doen komen, houdende invoeging van artikel 5.3.45a in het Voertuigreglement in verband met het verplicht stellen van bepaalde gezichtsveldverbeterende voorzieningen voor bedrijfsauto's (Kamerstukken I/II 2001/02, 28 363, nr. 1).

Het onderhavige besluit is ook een onderdeel van het pakket aanvullende acties.

Wanneer de wegbeheerder op bepaalde plaatsen verkeersdeelname van vrachtauto's, als deze niet voorzien zijn van een gezichtsveldverbeterende voorziening, te gevaarlijk acht, mag hij deze voertuigen verbieden zich op de betreffende wegen te begeven. De wegbeheerder dient dit aan te geven middels plaatsing van verkeersbord C7 uit bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met een onderbord, waarvan de strekking is dat het verbod niet geldt voor vrachtauto's die zijn voorzien van een gezichtsveldverbeterende voorziening.

Met de onderhavige wijziging van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer wordt door middel van definiëring vastgelegd wat met de vermelding «gezichtsveldverbeterende voorziening» wordt bedoeld. Hiermee wordt voorkomen dat het feit dat de betekenis van deze begrippen niet vast zou staan, aanleiding zou kunnen geven tot bestuursrechtelijke procedures tegen de plaatsing van het onderbord.

Ten behoeve van de eenduidigheid is bij de definiëring aangesloten bij de specifieke eisen waaraan de zichtveldverbeterende systemen moeten voldoen ingevolge de bovengenoemde wijziging van artikel 5.3.45a van het Voertuigreglement.

Het ontwerp-besluit is overeenkomstig artikel 2b, tweede lid, Wegenverkeerswet 1994 op 18 juli 2002 overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal. Dit heeft niet geleid tot een reactie.

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2003. Voor die datum is gekozen omdat de wijziging van artikel 5.3.45a van het Voertuigreglement met betrekking tot de gezichtsveldverbeterende voorzieningen, waar in artikel I, onder A, van dit besluit naar wordt verwezen met ingang van die datum in werking treedt.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

R. H. de Boer


XNoot
1

Stb. 1990, 460, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 24 oktober 2001, Stb. 520.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven