Besluit van 11 december 2002, houdende regelen betreffende de inrichting en raadpleging van het boedelregister, bedoeld in artikel 186 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek (Besluit boedelregister)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 23 oktober 2002, Directie Wetgeving, nr. 5191276/02/6;

Gelet op artikel 186 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek;

De Raad van State gehoord (advies van 20 november 2002, No. W03.02.0465/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 9 december 2002, Directie Wetgeving nr. 5200448/02/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Voor een inschrijving in het boedelregister, bedoeld in artikel 186 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek, moeten de volgende stukken aan de griffier worden overgelegd, dan wel, in de gevallen bedoeld onder b, d, f, g, h en k, aan de griffier ter beschikking staan:

a. ter inschrijving van de verklaring, bedoeld in artikel 18 lid 1 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek: een authentiek afschrift of uittreksel van de desbetreffende notariële akte alsmede, indien de verklaring in naam van de echtgenoot is afgelegd, een afschrift van de in genoemde bepaling bedoelde uitdrukkelijke voor dit doel afgegeven schriftelijke volmacht;

b. ter inschrijving van de verlenging van de termijn, bedoeld in artikel 185 lid 3 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek: een authentiek afschrift van de beschikking;

c. ter inschrijving van een notaris die betrokken is bij de afwikkeling van een nalatenschap, als bedoeld in artikel 186 lid 2 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek: de schriftelijke mededeling terzake van de desbetreffende notaris;

d. ter inschrijving van de verklaring houdende zuivere aanvaarding of aanvaarding onder het voorrecht van boedelbeschrijving dan wel verwerping van een nalatenschap, als bedoeld in artikel 191 lid 1 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek: de in artikel 3 lid 1 eerste volzin bedoelde akte, alsmede de volmacht, indien deze akte bij volmacht wordt ondertekend;

e. ter inschrijving van de beschikking, onder vermelding van de daarvan gedane betekening, bedoeld in artikel 192 lid 2 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek: een authentiek afschrift van de beschikking, alsmede het exploot van betekening;

f. ter inschrijving van de verlenging van de termijnen, bedoeld in de artikelen 192 lid 2 en 193 lid 1 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek: een authentiek afschrift van de beschikking;

g. ter inschrijving van de verklaring van beneficiaire aanvaarding of van verwerping door een wettelijke vertegenwoordiger van een erfgenaam, als bedoeld in artikel 193 lid 1 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek: de in artikel 3 lid 1 tweede volzin bedoelde akte alsmede de volmacht, indien deze akte bij volmacht wordt ondertekend, en voorts, in het geval van verwerping, een authentiek afschrift van de beschikking houdende machtiging van de kantonrechter;

h. ter inschrijving van het verlopen zijn van de termijn waardoor de nalatenschap als door de erfgenaam beneficiair aanvaard geldt, als bedoeld in artikel 193 lid 2 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek: een authentiek afschrift van de beschikking;

i. ter inschrijving van een notaris als boedelnotaris voor een beneficiair aanvaarde nalatenschap, als bedoeld in artikel 197 lid 1 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek: de schriftelijke mededeling terzake van de desbetreffende notaris;

j. ter inschrijving van de vervanging van de boedelnotaris, als bedoeld in artikel 197 lid 2 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek: een authentiek afschrift van de beschikking;

k. ter inschrijving van de benoeming van een vereffenaar of van het eindigen van diens hoedanigheid, als bedoeld in artikel 206 lid 6 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel van de opheffing van de vereffening, als bedoeld in artikel 209 lid 4 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek: een authentiek afschrift van de beschikking;

l. ter inschrijving van de door een vereffenaar aangewezen boedelnotaris, als bedoeld in artikel 211 lid 5 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek: de schriftelijke mededeling terzake van de desbetreffende notaris.

Artikel 2

De in artikel 1, onder b, f, h en k bedoelde feiten worden door de griffier ambtshalve in het boedelregister ingeschreven.

Artikel 3

  • 1. Van een verklaring houdende zuivere aanvaarding of aanvaarding onder het voorrecht van boedelbeschrijving dan wel verwerping van een nalatenschap als bedoeld in artikel 191 lid 1 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek maakt de griffier een akte op, die degene die de verklaring aflegt in persoon of bij gevolmachtigde ondertekent. Hetzelfde geldt voor de verklaring van beneficiaire aanvaarding of van verwerping door de wettelijke vertegenwoordiger van een erfgenaam als bedoeld in artikel 193 lid 1 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek. Een verklaring als in de vorige volzin bedoeld wordt in het boedelregister ingeschreven.

  • 2. Indien een in het eerste lid bedoelde verklaring bij gevolmachtigde is ondertekend, wordt de volmacht aan de akte gehecht.

Artikel 4

In het boedelregister worden uitsluitend in artikel 1 genoemde feiten ingeschreven die betrekking hebben op nalatenschappen van erflaters die hun laatste woonplaats hebben in het arrondissement van de desbetreffende rechtbank. Kan een feit niet op grond van de eerste volzin worden ingeschreven, dan wordt het ingeschreven in het boedelregister, gehouden door de griffier van de rechtbank te 's-Gravenhage.

Artikel 5

  • 1. Het boedelregister wordt gehouden in elektronische vorm, en is een van de overige onderdelen afgescheiden onderdeel van het landelijke geautomatiseerde processysteem voor civiele procedures bij de rechtbanken.

  • 2. Inschrijving geschiedt door het vastleggen van het desbetreffende feit in bedoeld onderdeel van het processysteem, en wel op zodanige wijze dat het verband met de desbetreffende nalatenschap en met andere ingeschreven op de nalatenschap betrekking hebbende feiten terstond kan worden gelegd en het verlenen van inzage in of het verstrekken van een uittreksel uit het boedelregister terstond kan plaatsvinden. Elke inschrijving wordt van een dagtekening voorzien.

Artikel 6

De in artikel 1 genoemde stukken die voor een inschrijving in het boedelregister dienen te worden overgelegd of ter beschikking dienen te staan, maken geen deel uit van het boedelregister. Zij worden ter griffie van de rechtbank zodanig bewaard, dat het verband met de op grond daarvan ingeschreven feiten kan worden gelegd.

Artikel 7

De griffier is verplicht aan eenieder kosteloos inzage in het boedelregister te verstrekken. Het verzoek daartoe dient op een bepaalde nalatenschap betrekking te hebben. De griffier is, met inachtneming van de vorige volzin, voorts verplicht om met betrekking tot een of meer der in het boedelregister ingeschreven en door de verzoeker aangegeven feiten, een uittreksel uit het boedelregister te verstrekken, zulks met inachtneming van het bij of krachtens de Wet tarieven in burgerlijke zaken bepaalde.

Artikel 8

Indien aan de griffier een verzoek als in artikel 7 bedoeld wordt gedaan en de nalatenschap voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit is opengevallen, gaat de griffier ambtshalve na of terzake van die nalatenschap feiten zijn ingeschreven in het daartoe bestemde register, bedoeld in artikel 1070 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek zoals dat voor genoemd tijdstip gold.

Artikel 9

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2003. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2002, treedt het in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt het terug tot en met 1 januari 2003.

Artikel 10

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit boedelregister.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 11 december 2002

Beatrix

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de zeventiende december 2002

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Artikel 186 , eerste lid, van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek behelst de verplichting van de griffiers van de rechtbanken een openbaar boedelregister te houden, waarin krachtens wettelijk voorschrift feiten worden ingeschreven die voor de rechtstoestand van opengevallen nalatenschappen van belang zijn. De wijze van inrichting en raadpleging van dit boedelregister dient, volgens het derde lid van genoemde bepaling, bij algemene maatregel van bestuur te worden geregeld. Daartoe strekt dit besluit. De in deze toelichting hierna genoemde wetsartikelen behoren tot Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek (zoals dit vanaf 1 januari 2003 geldt), tenzij het tegendeel wordt vermeld. Het besluit is in concept voorgelegd aan de Commissie erfrecht van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie. Deze stemt met het besluit in. Beide geldt ook voor de Raad voor de rechtspraak.

Voorshands is geen gebruik gemaakt van de mogelijkheden die het vierde lid van artikel 186 biedt: een meer centraal beheer van het boedelregister of bij voorbeeld een andere wijze van aanlevering dan schriftelijk van de gegevens die voor inschrijving nodig zijn, behoort nog niet tot de mogelijkheden.

Alleen feiten die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden ingeschreven, komen voor inschrijving in aanmerking. In die zin vormt het boedelregister een gesloten stelsel. De term «wettelijk voorschrift» laat ruimte om bij algemene maatregel van bestuur ook andere feiten dan die welke in Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek als inschrijfbare feiten zijn genoemd voor inschrijving in aanmerking te doen komen (Parl. Gesch. Vaststellingswet Erfrecht, Van der Burght c.s., blz 908). Daartoe is, voor wat betreft de verklaring van beneficiaire aanvaarding of van verwerping van de nalatenschap door de wettelijke vertegenwoordiger van een erfgenaam, en zulks naar aanleiding van het advies van de Raad van State, overgegaan in artikel 3, eerste lid, van het besluit.

Het boedelregister is openbaar: eenieder kan het derhalve raadplegen, zonder daartoe een specifiek belang te moeten aantonen. Artikel 7 bevat omtrent de verlening van inzage in en van een uittreksel omtrent in het boedelregister ingeschreven feiten nog een nadere bepaling.

Overigens is de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) van toepassing op openbare registers als het boedelregister en voldoet dit register aan de voorwaarden die worden gesteld door de Wbp en door richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PbEG L 281). Uit de richtlijn volgt dat openbare registers die voor eenieder toegankelijk zijn in beginsel toelaatbaar zijn. Zulke registers moeten wel voldoen aan de voorwaarden die de richtlijn en de Wbp stellen aan de rechtmatige verwerking van persoonsgegevens. Met het oog op artikel 11, eerste lid, Wbp worden in het boedelregister dan ook uitsluitend die gegevens opgenomen en verstrekt die noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van het boedelregister. Artikel 7, tweede volzin, van het besluit bewerkstelligt dat slechts gegevens worden verstrekt die op een specifiek aangeduide nalatenschap betrekking hebben. Daarmee wordt bewerkstelligd dat de gegevens worden verwerkt in overeenstemming met de norm van artikel 9, eerste lid, van de Wbp. Met artikel 13 Wbp is rekening gehouden met name doordat uit het boedelregister uitsluitend op verzoek gegevens worden verstrekt, het register niet zonder tussenkomst van de griffier toegankelijk is. Uit artikel 15 van de Wbp blijkt dat het de taak van de verantwoordelijke is om te zorgen dat eerder genoemde verplichtingen uit de Wbp worden nageleefd. Het is aan de griffier en de organisatie die hem ter beschikking staat voor zijn werkzaamheden om de naleving van de normen uit de Wbp en het onderhavige besluit te waarborgen.

Ten slotte. Het openbaar boedelregister met de omvang en betekenis die artikel 186 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek daaraan geeft, wordt vanaf de inwerkingtreding van het nieuwe erfrecht, dus met ingang van 1 januari 2003, door de griffiers van de rechtbanken gehouden. Daarin zijn derhalve niet ook opgenomen de verklaringen inzake het recht van beraad, alsmede de verklaringen omtrent verwerping, zuivere aanvaarding of aanvaarding onder het voorrecht van boedelbeschrijving, die voor 1 januari 2003 met toepassing van de toen geldende artikelen 1070 en 1075 van Boek 4 Burgerlijk Wetboek zijn afgelegd en in het op de voet van genoemde wetsbepalingen aangehouden boedelregister zijn ingeschreven. Dit reeds bestaande boedelregister blijft apart van het nieuwe boedelregister in stand. Gegevens uit dit register zullen ook na de inwerkingtreding van het nieuwe erfrecht daaruit desverzocht op de voet van artikel 838 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kunnen worden verkregen. Een en ander stemt overeen met hetgeen in de memorie van toelichting bij (toen: ontwerp-) artikel 136 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek is opgemerkt (kamerstukken II, vergaderjaar 1999–2000, 26 822, nr. 3, blz. 23).

Artikelen

Artikel 1

In dit artikel is, telkens per in te schrijven feit, bepaald welke stukken daartoe door verzoekers moeten worden overgelegd, onderscheidenlijk, indien inschrijving niet op verzoek van een belanghebbende doch ambtshalve dient plaats te vinden of indien van de verklaring ter griffie een akte moet worden gemaakt (zie voor dit laatste artikel 3 van dit besluit), aan de griffier ter beschikking dienen te staan. Het volgende kan nog worden opgemerkt.

Ad a. Het gaat hier om de ongedaanmaking van de wettelijke verdeling door de echtgenoot (dan wel door diens wettelijke vertegenwoordiger of door de echtgenoot met medewerking van een persoon als bedoeld in artikel 18, derde lid). Deze verklaring werkt terug tot het tijdstip van het openvallen van de nalatenschap. Ongedaanmaking dient, blijkens artikel 18, eerste lid, te geschieden door middel van een verklaring bij notariële akte, en wel binnen drie maanden vanaf de dag waarop de nalatenschap is opengevallen, terwijl de inschrijving van die akte in het boedelregister eveneens binnen die termijn dient plaats te vinden. Een authentiek afschrift of uittreksel van de desbetreffende notariële akte moet derhalve worden overgelegd. Indien de verklaring in naam van de echtgenoot bij uitdrukkelijke voor dit doel afgegeven schriftelijke volmacht is afgelegd, dient behalve een authentiek afschrift of uittreksel van de notariële akte, een afschrift van deze volmacht eveneens te worden overgelegd.

Ad b. Gedurende drie maanden na het overlijden van de erflater kan, blijkens artikel 185, eerste lid, op goederen van een nalatenschap die niet door alle erfgenamen zuiver is aanvaard, in beginsel geen verhaal worden genomen. Deze termijn kan voor de afloop ervan door de kantonrechter ten aanzien van bepaalde schuldeisers een of meer malen op grond van bijzondere omstandigheden worden verlengd. Een verlenging moet in het boedelregister worden ingeschreven. Voor de hier bedoelde inschrijving volstaat dat de griffier de beschikking heeft over een authentiek afschrift van de beschikking van de kantonrechter. Deze inschrijving vindt door de griffier ambtshalve plaats (zie artikel 2 van dit besluit).

Ad c. Volstaan kan hier worden met een schriftelijke mededeling, zoals de brief waarin de notaris van diens betrokkenheid bij de afwikkeling van de nalatenschap aan de griffier mededeling doet.

Ad d. In de hier bedoelde gevallen zal, evenals vóór de inwerkingtreding van het nieuwe erfrecht (zie de artikelen 1070 en 1075 oud Boek 4), er niet altijd een stuk ter beschikking staan, met name niet indien een erfgenaam zich persoonlijk ter griffie vervoegt om de nalatenschap te aanvaarden of te verwerpen. In zulke gevallen wordt, evenals onder het recht voor 1 januari 2003 het geval was, van de afgelegde verklaring een akte opgemaakt, die vervolgens in het register wordt ingeschreven. Deze akte, en ook de volmacht krachtens welke de verklaring in een voorkomend geval is afgelegd, worden ter griffie bewaard. Zie voor dit laatste ook artikel 6, tweede volzin, van dit besluit.

Ad e. Blijkens artikel 192, tweede lid, kan de kantonrechter op verzoek van een belanghebbende aan een erfgenaam die nog geen keuze omtrent aanvaarding of verwerping van de nalatenschap heeft gedaan, een termijn stellen waarbinnen deze zijn keuze moet doen. Die termijn gaat in op de dag nadat de belanghebbende de beschikking van de kantonrechter aan de erfgenaam heeft doen betekenen én de beschikking onder vermelding van de gedane betekening heeft doen inschrijven in het boedelregister. In dit geval dient voor de inschrijving zowel een authentiek afschrift van de beschikking van de kantonrechter als het exploot van betekening van die beschikking te worden overgelegd.

Ad f. De termijn die de kantonrechter op de voet van artikel 192, tweede lid, heeft bepaald (zie daarvoor bij ad e), kan door deze voor de afloop ervan op verzoek van een erfgenaam een of meer malen worden verlengd. Elke verlenging als hier bedoeld dient in het boedelregister te worden ingeschreven. Om tot de hier aan de orde zijnde (ambtshalve, zie artikel 2 van dit besluit) inschrijving over te gaan, dient de griffier de beschikking te hebben over een authentiek afschrift van de beschikking van de kantonrechter.

Hetzelfde geldt indien een wettelijke vertegenwoordiger van een erfgenaam voor deze een verklaring van beneficiaire aanvaarding of van verwerping heeft afgelegd. De wettelijke vertegenwoordiger moet daartoe overgaan binnen drie maanden vanaf het tijdstip waarop de nalatenschap, of een aandeel daarin, de erfgenaam toekomt. Deze termijn kan, mits nog niet verstreken, overeenkomstig artikel 192, tweede lid, een of meer malen worden verlengd. Ook deze verlenging(en) wordt(en) ambtshalve in het boedelregister ingeschreven.

Ad g. Ook (zie immers bij ad d) in de hier bedoelde gevallen van aanvaarding of verwerping van een nalatenschap door de wettelijke vertegenwoordiger van een erfgenaam, wordt van de verklaring een akte opgemaakt, die vervolgens (zie artikel 3, eerste lid, derde volzin, van dit besluit) in het boedelregister wordt ingeschreven. De akte en de volmacht krachtens welke de verklaring in een voorkomend geval wordt ondertekend, en voorts, in geval van verwerping van de nalatenschap, het authentiek afschrift van de in artikel 193, eerste lid, bedoelde machtiging van de kantonrechter worden ter griffie bewaard. Zie met betrekking tot dit laatste ook artikel 6, tweede volzin, van dit besluit. Evenals onder ad d het geval is, dienen alle hier genoemde stukken aan de griffier ter beschikking te staan, wil inschrijving van de akte in het boedelregister kunnen plaatsvinden.

Ad h. Indien de wettelijke vertegenwoordiger van een erfgenaam de termijn van drie maanden waarbinnen hij volgens artikel 193, eerste lid, een verklaring van beneficiaire aanvaarding of van verwerping kan afleggen, heeft laten verlopen, geldt de nalatenschap, blijkens het tweede lid van genoemd artikel, als door de erfgenaam beneficiair aanvaard. De kantonrechter kan hiervan in het boedelregister aantekening doen houden. Indien zulks het geval is, moet, voor het (ambtshalve) doen van aantekening, aan de griffier een authentiek afschrift van de beschikking ter beschikking staan.

Ad i. Op verzoek van een erfgenaam kan een notaris optreden als boedelnotaris voor de beneficiair aanvaarde nalatenschap. Deze notaris moet zich als boedelnotaris in het boedelregister doen inschrijven (en van die inschrijving zo spoedig mogelijk aan de overige erfgenamen kennisgeven). Hier volstaat de schriftelijke mededeling, zoals de brief, waarbij de aangezochte notaris zich als boedelnotaris voor de beneficiair aanvaarde nalatenschap doet inschrijven.

Ad j. Blijkens artikel 197, tweede lid, kan, uiterlijk na verloop van een maand na de in artikel 197, eerste lid, bedoelde kennisgeving, op verzoek van een meerderheid van de erfgenamen (in getal of qua gerechtigd zijn tot de nalatenschap) door de kantonrechter een andere notaris als boedelnotaris worden aangewezen. Voor de inschrijving van deze vervanging in het boedelregister, op verzoek van de nieuw benoemde notaris, dient de aangewezen notaris een authentiek afschrift van de desbetreffende beschikking van de kantonrechter over te leggen.

Ad k. Indien door de rechtbank op de voet van een der bepalingen van afdeling 4.5.3 BW een vereffenaar is benoemd, doet de griffier, blijkens artikel 206, zesde lid, de benoeming onverwijld in het boedelregister inschrijven. De verplichting tot inschrijving geldt ook indien de hoedanigheid van zodanige vereffenaar (overeenkomstig artikel 206, vijfde lid) is geëindigd. In beide gevallen dient aan de griffier voor de (ambtshalve) inschrijving een authentiek afschrift van de desbetreffende rechterlijke beslissing ter beschikking te staan.

In artikel 209, vierde lid, is voorgeschreven, dat de opheffing van de vereffening op dezelfde wijze als de benoeming van een vereffenaar (ambtshalve) in het boedelregister wordt ingeschreven. Ook hiertoe dient de griffier dus over een authentiek afschrift van de desbetreffende beschikking van de kantonrechter te beschikken.

Ad l. De vereffenaar die door de rechter is benoemd, kan een boedelnotaris aanwijzen, indien er tot dusverre nog geen boedelnotaris was aangewezen. Die notaris moet, indien hij deze opdracht heeft aanvaard, zich als boedelnotaris in het boedelregister doen inschrijven. Zie artikel 211, vijfde lid. Hier volstaat de schriftelijke mededeling van de aangewezen notaris als bij onder i nader aangeduid.

Artikel 2

Blijkens de desbetreffende wetsbepalingen vindt inschrijving in het boedelregister op verzoek plaats, bijvoorbeeld van de langstlevende echtgenoot in het geval van artikel 18, eerste lid, of van de boedelnotaris, maar in een aantal gevallen ook ambtshalve. In artikel 2 is, hoewel de bewoordingen der wet («wordt in het boedelregister ingeschreven») in de regel reeds een aanwijzing bevatten, om redenen van duidelijkheid aangegeven welke feiten ambtshalve door de griffier worden ingeschreven. Het betreft de feiten vermeld in artikel 1 van dit besluit, onder b, f, h en k.

Wat bedoeld onderdeel f betreft wordt nog opgemerkt, dat artikel 193, eerste lid, tweede volzin, strikt genomen uitsluitend bepaalt, dat de termijn van drie maanden gedurende welke de wettelijke vertegenwoordiger van een erfgenaam een verklaring van beneficiaire aanvaarding dan wel van verwerping kan afleggen «overeenkomstig artikel 192, tweede lid, tweede zin, kan worden verlengd.» Waar die tweede volzin evenwel tevens – en gelet op de bewoordingen een ambtshalve – inschrijving in het boedelregister voorschrijft, is in artikel 2 de reikwijdte van artikel 193, eerste lid, dienovereenkomstig gepreciseerd.

Artikel 3

Volgens deze bepaling dient van een verklaring houdende (zuivere of beneficiaire) aanvaarding of van verwerping van een nalatenschap door de griffier een akte te worden opgemaakt. Veelal wordt een verklaring niet in persoon maar bij volmacht (en wel door een griffie-ambtenaar of een medewerker van de desbetreffende notaris) afgelegd. Met deze bepaling wordt de tot 1 januari 2003 ter griffie geldende praktijk voortgezet. Nu, anders dan in artikel 191, eerste lid, in artikel 193, eerste lid, niet uitdrukkelijk is bepaald dat ook de verklaring van een wettelijke vertegenwoordiger van een erfgenaam in het boedelregister moet worden ingeschreven, is zulks in de derde volzin van het eerste lid bepaald.

Artikel 4

Evenals onder het tot 1 januari 2003 geldende recht het geval is (zie de artikelen 1070 en 1075 BW (oud)) en overeenkomstig de kennelijke bedoeling van de wetgever, zoals deze bij voorbeeld uit de memorie van antwoord inzake de Vaststellingswet blijkt (Parl. Gesch. Vaststellingswet Erfrecht, van der Burght, c.s., blz. 907), komen voor inschrijving in het boedelregister slechts feiten in aanmerking, die betrekking hebben op nalatenschappen van erflaters die hun laatste woonplaats hebben in het arrondissement van de rechtbank waarbij dit register wordt gehouden. In de overige gevallen – het sterfhuis (zie daarvoor artikel 13 van Boek 1 Burgerlijk Wetboek) is bijvoorbeeld niet in Nederland gelegen – vindt inschrijving plaats in het boedelregister, gehouden door de griffier van de rechtbank te 's-Gravenhage.

Artikel 5

Voor de civiele procedures bij de rechtbanken is sedert enkele jaren en (thans) onder verantwoordelijkheid van de Raad voor de rechtspraak, een landelijk, geautomatiseerd processysteem in gebruik. Dit systeem is opgebouwd uit verschillende functionaliteiten, zoals jeugdrecht, familierecht, handelsrecht en faillissementsrecht. Alle civiele procedures kunnen in dit systeem door de griffies der rechtbanken worden geregistreerd. Het systeem dient ook voor de sturing door het lokale management en voor het aanleveren aan de Raad voor de rechtspraak van landelijk vergelijkbare cijfers.

De eerder genoemde, op de voet van de artikelen 1070 en 1075 BW (oud) afgelegde verklaringen omtrent verwerping, zuivere en beneficiaire aanvaarding worden reeds met dit processysteem geregistreerd, hetwelk ook een snelle, meer hedendaagse wijze van raadpleging mogelijk maakt. Voortzetting van deze aanpak ligt derhalve voor de hand.

Het boedelregister is, blijkens het eerste lid, onderdeel van dit processysteem. Dat het van de overige onderdelen van dit processysteem is afgescheiden, ligt voor de hand: het boedelregister is immers, blijkens de bedoeling van artikel 186, een zelfstandige entiteit. Raadpleging ervan kan uiteraard niet andere onderdelen, die met het boedelregister niets van doen hebben betreffen.

Blijkens het tweede lid dient een inschrijving op zodanige wijze plaats te vinden dat het verband met de nalatenschap en met andere ingeschreven, op de nalatenschappen betrekking hebbende feiten terstond kan worden gelegd. Een en ander betekent vooral dat de in te schrijven feiten telkens tevens in relatie tot een specifieke nalatenschap worden vastgelegd.

Het is in dit verband nuttig per feit als in artikel 1 van dit besluit nader onderscheiden, te vermelden welke elementen telkens in het boedelregister worden ingeschreven. Daarbij is het nog van belang te bedenken dat, zoals uit het tweede lid van artikel 5 van dit besluit voortvloeit, de eerste maal dat een feit wordt ingeschreven (het gaat bij voorbeeld om de inschrijving van een notaris die is betrokken bij de afwikkeling van de nalatenschap of van een verklaring van beneficiaire aanvaarding of van verwerping van een nalatenschap), tevens (en voor zover bekend) de gegevens omtrent de overledene – naam en voornamen, plaats en land van geboorte en van overlijden, dag en uur van overlijden (vgl. voor het belang hiervan ook artikel 2 van Boek 4, omtrent commoriënten), laatste woonplaats en volledig adres ( sterfhuis) – ingeschreven worden en dus bij latere inschrijvingen niet meer behoeven te worden herhaald. Uiteraard wordt in alle gevallen van inschrijving ook de datum van inschrijving vermeld (artikel 5, tweede lid, slot).

Ad artikel 1, onder a: de verklaring tot ongedaanmaking van de verdeling door de echtgenoot overeenkomstig artikel 13 (zakelijk weergegeven), alsmede de naam en voornamen en de woonplaats met volledig adres van de echtgenoot, de datum van de notariële akte, de notaris voor wie deze akte is verleden, en voorts, indien de verklaring krachtens schriftelijke volmacht wordt afgelegd, naam, voornamen en woonplaats met (kantoor-)adres van de gevolmachtigde. Indien een curator of een bewindvoerder overeenkomstig het derde lid van artikel 18 de verklaring heeft afgelegd, worden ook diens naam, voornamen en woonplaats met volledig adres ingeschreven. Een en ander geschiedt met inachtneming van de gegevens zoals deze uit de notariële akte blijken.

Ad artikel 1, onder b: de termijn waarmee de periode van drie maanden, bedoeld in artikel 185, derde lid, is verlengd, een aanduiding van de kantonrechter die deze beslissing heeft genomen alsmede de dagtekening daarvan, en voorts de naam , voornamen en woonplaats met volledig adres van de erfgenamen die niet zuiver hebben aanvaard, alsmede de in de beschikking genoemde schuldeisers met naam, voornamen en woonplaats en volledig adres, een en ander voor zover deze gegevens uit de beschikking van de kantonrechter blijken.

Ad artikel 1, onder c: naam, voornamen en kantooradres van de desbetreffende notaris.

Ad artikel 1, onder d: naam, voornamen en woonplaats met volledig adres van de desbetreffende erfgenaam, een aanduiding van de gedane keuze alsmede, indien de verklaring door een gemachtigde wordt afgelegd, diens naam, voornamen en woonplaats met (kantoor-)adres. Het kan hier om meer dan één erfgenaam gaan, en ook om achtereenvolgende keuzes door één erfgenaam, derhalve reeds spoedig om meer dan één in te schrijven feit.

Ad artikel 1, onder e: een aanduiding van de kantonrechter die de beschikking heeft gegeven, de dagtekening daarvan, de naam, voornamen en woonplaats met volledig adres van de belanghebbende op wiens verzoek de beschikking is gegeven, de duur van de gestelde termijn, naam, voornamen en woonplaats met volledig adres van de erfgenaam aan wie de termijn is gesteld, een en ander voor zover zulks uit de beschikking blijkt, alsmede de datum van betekening van de beschikking aan die erfgenaam.

Ad artikel 1, onder f: een aanduiding van de kantonrechter die de beschikking heeft gegeven, de dagtekening daarvan, alsmede naam, voornamen en woonplaats met volledig adres van de desbetreffende erfgenaam, en voorts de duur van de verlenging van de termijn, een en ander voor zover zulks uit de beschikking blijkt.

Ad artikel 1, onder g: naam, voornamen en woonplaats met volledig adres van de desbetreffende erfgenaam, een aanduiding van de gedane keuze alsmede de naam, voornamen en woonplaats met volledig adres van de wettelijke vertegenwoordiger, de naam, voornamen en woonplaats met (kantoor-)adres van de gemachtigde, indien de verklaring door een gemachtigde wordt afgelegd, en voorts, in geval van verwerping van de nalatenschap, een aanduiding van de kantonrechter die de machtiging daartoe heeft gegeven alsmede de dagtekening van deze beslissing.

Ad artikel 1, onder h: een aanduiding van de kantonrechter die de beschikking heeft gegeven, de dagtekening ervan, alsmede de – zakelijk weergegeven – inhoud van de beschikking (zoals: «de erfenis geldt als door erfgenaam x beneficiair aanvaard, art. 4:193 lid 2 BW»).

Ad artikel 1, onder i: naam, voornamen en kantooradres van de desbetreffende «boedelnotaris beneficiair aanvaarde nalatenschap.»

Ad artikel 1, onder j: een aanduiding van de kantonrechter die de beschikking heeft gegeven, de dagtekening daarvan, alsmede naam, voornamen en kantooradres van de door de kantonrechter aangewezen «boedelnotaris artikel 4:197 lid 2 BW».

Ad artikel 1, onder k: het betreft hier drie te onderscheiden feiten. In alle gevallen: een aanduiding van de rechter die de beslissing nam alsmede de dagtekening daarvan, en voorts, in de eerste situatie, naam, voornamen en woonplaats met volledig adres van de benoemde vereffenaar; in het tweede en derde geval het tijdstip met ingang waarvan diens hoedanigheid is geëindigd onderscheidenlijk de vereffening is opgeheven.

Ad artikel 1, onder l: naam, voornamen en kantooradres van de desbetreffende «boedelnotaris artikel 4:211 lid 5 BW».

Artikel 6

De bescheiden die hebben gediend om tot de inschrijving in het boedelregister van een daarvoor in aanmerking komend rechtsfeit over te gaan, behoren zelf niet tot het boedelregister. Aldus de eerste volzin van artikel 6, waarin dit duidelijkheidshalve wordt bepaald. Deze «hulpstukken» kunnen dus ook niet door eenieder worden geraadpleegd op de voet van artikel 7 van dit besluit.

In de praktijk kan zich de situatie voordoen, dat de juistheid van een in het boedelregister gedane inschrijving wordt betwist en dat zulks moet worden nagegaan aan de hand van de bescheiden die voor de inschrijving als basis hebben gediend. Bedoelde bescheiden dienen dan ook ter griffie van de rechtbank te worden bewaard en wel op een zodanige wijze, dat verificatie kan plaatsvinden. Het ligt voor de hand dat zij telkens per nalatenschap worden bewaard. Overigens is terzake van het boedelregister en ook met betrekking tot de bescheiden die hebben gediend om tot de inschrijving van een feit in het boedelregister over te gaan, de Archiefwet 1995 van toepassing, hetwelk van belang is voor aangelegenheden als de bewaartermijn en de eventuele overbrenging naar een archiefbewaarplaats. Het voorschrift van de tweede volzin van artikel 6 is te zien als een nadere precisering van artikel 3 van de Archiefwet 1995.

Artikel 7

De bepaling van artikel 7 betreft de verlening van inzage in het boedelregister ( aan eenieder en kosteloos). Voorts houdt zij in dat de griffier verplicht is eenieder desgevraagd een uittreksel uit het boedelregister te verstrekken, dit laatste met inachtneming van het bij of krachtens de Wet tarieven in burgerlijke zaken bepaalde. Een bestaande praktijk wordt hiermee voortgezet.

De regel dat het verzoek om inzage of uittreksel op een bepaalde nalatenschap betrekking dient te hebben, is qua strekking ontleend aan artikel 23b, derde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

De verzoeker zal aangeven omtrent welke ( categorie van ) feiten hij wenst te worden geïnformeerd. Dit kan, desverzocht, ook alle met betrekking tot een bepaalde nalatenschap ingeschreven feiten betreffen.

Artikel 8

Het boedelregister met de omvang en de betekenis van artikel 186 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek, wordt vanaf 1 januari 2003 door de griffiers van de rechtbanken gehouden. In dat register zullen dus ook feiten worden ingeschreven die zich op of na 1 januari 2003 hebben voorgedaan inzake nalatenschappen die voor dat tijdstip reeds waren opengevallen. De situatie kan zich dan voordoen, dat raadpleging uitsluitend van het nieuwe boedelregister geen compleet beeld van de rechtstoestand van de nalatenschap zou geven. Immers in het oude boedelregister, bedoeld in artikel 1070 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek, zoals dit voor 1 januari 2003 gold, kunnen omtrent zodanige nalatenschappen ook feiten zijn ingeschreven.

Vandaar artikel 8, hetwelk aan de griffier de verplichting oplegt om in de hier bedoelde situatie ambtshalve na te gaan of terzake van een nalatenschap die voor 1 januari 2003 is opengevallen, tevens nog feiten (als bedoeld in de artikelen 1070 en 1075 van het oude Boek 4) in het oude boedelregister zijn ingeschreven. Gegevens uit dat oude register – dat blijft worden bewaard – zullen, zoals hiervoor onder Algemeen, laatste alinea, is vermeld, ook na 1 januari 2003 kunnen worden verkregen, en wel op de voet van artikel 838 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 9

Deze bepaling voorziet in inwerkingtreding van het besluit tegelijk met nieuwe erfrecht, dus met ingang van 1 januari 2003 (zie Staatsblad 2002, 558).

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 januari 2003, nr. 9.

Naar boven