Besluit van 3 december 2002, houdende wijziging van het besluit van 12 december 2001, houdende wijziging van het Bekostigingsbesluit WHW in verband met de verlenging van de grondslag van het vaststellen van een berekeningswijze voor het kunstonderwijs (Stb. 654)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, drs. Annette D. S. M. Nijs, MBA, van 31 oktober 2002, nr. WJZ/2002/55061 (4789), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 2.6, eerste lid en derde lid, 16.26, derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

De Raad van State gehoord (advies van 14 november 2002, nr. WO5.02.0483/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, drs. Annette D. S. M. Nijs, MBA, van 28 november 2002, nr. WJZ/2002/58924 (4789), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het besluit van 12 december 2001, houdende wijziging van het Bekostigingsbesluit WHW in verband met het kunstonderwijs wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel II, onderdeel F, komt te luiden:

F

Artikel 5.4 vervalt.

B

Artikel III, onderdeel C, vervalt.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 31 december 2002.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 3 december 2002

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

A. D. S. M. Nijs

Uitgegeven de zeventiende december 2002

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

De onderhavige technische wijziging van het Bekostigingsbesluit WHW (BWHW) is een gevolg van de toezegging van mijn ambtsvoorganger op pag. 16 en 17 van de nota van toelichting bij het besluit van 12 december 2001, houdende wijziging van het Bekostigingsbesluit WHW in verband met het kunstonderwijs (Stb. 654) (het besluit).

De toezegging hield het volgende in. De vaststelling van bekostigingslimieten voor hogescholen die kunstonderwijs verzorgen, is een berekeningswijze die gebaseerd is op artikel 16.26, derde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). De wet van 12 september 2002 tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek onder meer ter uitvoering van de nota «Zicht op kwaliteit» aangekondigde maatregelen (Stb. 493) (de wet) bepaalt onder andere dat de werkingsduur van artikel 16.26, derde lid, van de WHW wordt verlengd van het begrotingsjaar 2002 tot en met het begrotingsjaar 2007. In de nota van toelichting bij het besluit is toegezegd dat, bij aanvaarding van de wet, bevorderd zal worden dat artikel 5.4 komt te vervallen. Hierdoor ontstaat namelijk de gewenste situatie dat de berekeningswijze voor het kunnen hanteren van bekostigingslimieten, bedoeld in de artikelen 3.3b en 3.4a, ook in de begrotingsjaren na 2002 gehanteerd kan blijven worden. Daarmee kunnen limieten voor o.a. de opleidingen muziek, autonome beeldende kunst, dans en theater gehandhaafd blijven.

2. Gevoerd overleg

Over de onderhavige, reeds in 2001 aangekondigde, aanpassing is technisch overleg met de HBO-raad gevoerd. De HBO-raad onderschrijft de aanpassing als zijnde onderdeel van de eerder gemaakte bestuurlijke afspraken over de invoering van het nieuwe bekostigingssysteem voor het kunstonderwijs. Dit is in het bestuurlijk overleg van 25 juni 2002 herbevestigd.

3. Uitvoeringstoets

Door de uitvoeringsorganisaties Cfi en IB-Groep is een uitvoeringstoets op het besluit van 12 december 2001 uitgevoerd. Voor zowel de Cfi als de IB-Groep heeft het onderhavige besluit geen consequenties.

4. Financiële gevolgen

Dit besluit heeft geen gevolgen voor de rijksbegroting. Met het besluit is het mogelijk om het aantal te bekostigen eerstejaars studenten desgewenst te limiteren hetgeen mede basis is voor de door de instellingen gewenste hogere bekostigingsniveaus. Voor de instellingen is overigens sprake van aanvulling van de onderwijsvraag en daarmee van gewenste begunstigende werking. Zonder deze bepalingen zou sprake zijn van een zeer forse daling in de onderwijsvraag en daarmee in de rijksbijdrage.

5. Toelichting bij artikel I

Onderdeel A

Artikel II, onderdeel F, van het besluit, dat op grond van artikel V, onderdeel b, van het besluit met ingang van 1 januari 2003 in werking treedt, bepaalde dat artikel 5.4 werd vervangen door een nieuw artikel 5.4. Gevolg hiervan zou zijn dat de artikelen 3.3b, 3.4a, tweede lid, en 5.3, vierde lid, met ingang van 1 januari 2003 niet van toepassing zouden zijn. Door de onderhavige wijziging van artikel II, onderdeel F, van het besluit, vervalt artikel 5.4 van het BWHW waardoor de artikelen 3.3b, 3.4a, tweede lid, en 5.3, vierde lid, van het BWHW ook na 31 december 2002 van toepassing blijven. Omdat artikel 5.4, zoals dat door artikel I, onderdeel G, van het besluit is ingevoegd, met ingang van 1 januari 2003 is uitgewerkt, is er voor gekozen artikel 5.4 te laten vervallen in plaats van alleen onderdeel F van artikel II te laten vervallen.

De artikelen 3.3b en 3.4a, tweede lid, BWHW regelen de bevoegdheid van de minister om het aantal te bekostigen eerstejaars studenten in het kunstonderwijs te limiteren. Deze bepalingen vinden hun grondslag in artikel 16.26, derde lid, van de WHW dat een werkingsduur heeft tot en met het begrotingsjaar 2002. Aangezien door de wet de werkingsduur van artikel 16.26 van de WHW is verlengd, blijven de artikelen 3.3b en 3.4a BWHW na het begrotingsjaar 2002 eveneens gehandhaafd.

Artikel 5.4, zoals dat door artikel II, onderdeel F, van het besluit kwam te luiden, bevatte abusievelijk een verwijzing naar artikel 5.3, vierde lid, van het BWHW. Artikel 5.3, vierde lid, van het BWHW bepaalt dat voor de begrotingsjaren 2002 tot en met 2005 de onderwijsvraag met een bepaald bedrag wordt verhoogd. Zowel uit de redactie van artikel 5.3, vierde lid, van het BWHW als uit de toelichting bij artikel II, onderdeel F, van het besluit, blijkt dat het niet de bedoeling is geweest dat artikel 5.3, vierde lid, van het BWHW met ingang van 1 januari 2003 niet meer van toepassing zou zijn. Deze misslag wordt door de voorgestelde wijziging van artikel II, onderdeel F, van het besluit, eveneens hersteld.

Onderdeel B

In het algemeen overleg met de Vaste Kamercommissie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 12 september 2002 heb ik aangegeven mij te zullen beraden over de prijsstelling in het kunstonderwijs. Om hierover een eigenstandige keuze te maken, is het gewenst dat de automatische koppeling – die met ingang van het begrotingsjaar 2004 zou gaan gelden – tussen opleidingen waarvoor geen instroomlimiet is vastgesteld enerzijds en een bijbehorend bekostigingsniveau p anderzijds, doorbroken wordt. Gevolg hiervan is dat het bekostigingsniveau per opleiding bij ministeriële regeling geregeld wordt, evenals dat het geval is voor andere opleidingen.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

A. D. S. M. Nijs


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven