Besluit van 9 december 2002 tot wijziging van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren in verband met de introductie van individuele keuzen in het arbeidsvoorwaardenpakket voor de sector Rechterlijke Macht

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 10 september 2002, nr. 5184979/02/6;

Gelet op artikel 54 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren;

De Raad van State gehoord (advies van 18 oktober 2002 nr. W03.02.0404/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 2 december 2002, nr. 5193327/02/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren1 worden na artikel 38j zes artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 38k

  • 1. De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding kan bij de functionele autoriteit een aanvraag indienen om gedurende een kalenderjaar meer uren te werken dan het aantal uren dat op grond van artikel 20, tweede en derde lid, van de wet voor hem is vastgesteld. Voor de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding die is aangesteld of op grond van artikel 9, eerste lid, van de wet is aangewezen voor het vervullen van een volledige taak, bedraagt het aantal uren dat meer gewerkt mag worden maximaal 200 uren per kalenderjaar. Voor de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding die is aangesteld voor het vervullen van een gedeeltelijke taak, geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als maximum. Het totaal van de arbeidsduur en het ingevolge dit lid toegewezen aantal meer te werken uren bedraagt niet meer dan gemiddeld 40 uur per week.

  • 2. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt door de functionele autoriteit toegewezen, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet, met dien verstande dat de functionele autoriteit een aanvraag van een rechterlijk ambtenaar in opleiding toewijst in overeenstemming met de leiding van het opleidingsinstituut voor rechterlijke ambtenaren.

  • 3. Per meer te werken uur ontvangt de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding een vergoeding ten bedrage van het salaris per uur dat hij geniet op de krachtens artikel 38m, tweede lid, vastgestelde datum.

Artikel 38l

  • 1. De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding kan bij de functionele autoriteit een aanvraag indienen om gedurende een kalenderjaar minder uren te werken dan het aantal uren dat op grond van artikel 20, tweede en derde lid, van de wet voor hem is vastgesteld. Voor de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding die is aangesteld of op grond van artikel 9, eerste lid, van de wet is aangewezen voor het vervullen van een volledige taak, bedraagt het aantal uren dat minder gewerkt mag worden maximaal 80 uren per kalenderjaar. Voor de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding die is aangesteld voor het vervullen van een gedeeltelijke taak geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als maximum.

  • 2. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt door de functionele autoriteit toegewezen, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet, met dien verstande dat de functionele autoriteit een aanvraag van een rechterlijk ambtenaar in opleiding toewijst in overeenstemming met de leiding van het opleidingsinstituut voor rechterlijke ambtenaren.

  • 3. Per minder te werken uur wordt een inhouding toegepast op het salaris van de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding ten bedrage van het salaris per uur dat hij geniet op de krachtens artikel 38m, tweede lid, vastgestelde datum.

  • 4. De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding voor wie de arbeidsduur op grond van artikel 20, eerste lid, van de wet op meer dan gemiddeld 36 uur is vastgesteld, kan een aanvraag als bedoeld in het eerste lid eerst indienen nadat op zijn aanvraag zijn arbeidsduur is vastgesteld op ten hoogste gemiddeld 36 uur.

Artikel 38m

  • 1. De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding kan eenmaal per kalenderjaar een aanvraag indienen als bedoeld in de artikelen 38k en 38l.

  • 2. Onze Minister stelt jaarlijks vast voor welke datum een aanvraag als bedoeld in de artikelen 38k en 38l moet worden ingediend.

  • 3. De functionele autoriteit die voornemens is een aanvraag geheel of gedeeltelijk af te wijzen, voert daarover overleg met de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding.

  • 4. De functionele autoriteit beslist op of na de datum, bedoeld in het tweede lid, gelijktijdig op alle voor die datum ingediende aanvragen.

  • 5. Een door de functionele autoriteit toegewezen aanvraag als bedoeld in de artikelen 38k en 38l dient binnen het desbetreffende kalenderjaar te worden uitgevoerd.

Artikel 38n

Artikel 38k is niet van toepassing op:

a. de rechterlijk ambtenaar wiens gemiddelde wekelijkse werktijd op basis van artikel 38d is teruggebracht;

b. de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding die op basis van artikel 37 van de wet betaald ouderschapsverlof geniet;

c. de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding die op basis van artikel 39 van de wet buitengewoon verlof geniet;

d. de rechterlijk ambtenaar aan wie op grond van artikel 46h, eerste lid, van de wet gedeeltelijk ontslag is verleend met het oog op een uitkering op grond van de Regeling flexibel pensioen en uittreden, bedoeld in artikel 1.5 van het Pensioenreglement.

Artikel 38o

Bij regeling van Onze Minister kunnen ter uitvoering van de artikelen 38k tot en met 38m nadere regels worden gesteld.

Artikel 38p

  • 1. De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding kan bij de functionele autoriteit een aanvraag indienen om ten behoeve van vastgestelde bestedingsmogelijkheden af te zien van zijn aanspraken op:

    a. een vergoeding als bedoeld in artikel 38k, derde lid;

    b. een vergoeding als bedoeld in artikel 27a, vijfde lid, van de wet;

    c. een uitkering als bedoeld in artikel 38g;

    d. de vakantie-uitkering, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de wet;

    e. een tegemoetkoming op basis van het Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de wet;

    f. een tijdelijke toelage piketdiensten;

    g. de eenmalige uitkering in het kader van modernisering en reorganisatie voor de rechterlijke organisatie;

  • 2. Bij regeling van Onze Minister kunnen ter uitvoering van het eerste lid nadere regels worden gesteld.

  • 3. Bij regeling van Onze Minister worden de in het eerste lid genoemde bestedingsmogelijkheden vastgesteld.

ARTIKEL II

In artikel 38p, eerste lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren vervallen de onderdelen f en g, onder gelijktijdige vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel e door een punt.

ARTIKEL III

  • 1. Dit besluit, met uitzondering van de artikelen I, voor zover het betreft artikel 38k, eerste lid, laatste volzin, en voor zover het betreft artikel 38l, vierde lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, en II, treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt, met uitzondering van artikel II, terug tot en met 1 september 2002.

  • 2. Artikel I, voor zover het betreft artikel 38k, eerste lid, laatste volzin, en voor zover het betreft artikel 38l, vierde lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

  • 3. Artikel II treedt in werking met ingang van 1 januari 2003.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 9 december 2002

Beatrix

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de zeventiende december 2002

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Op 8 december 2000 is in het Sectoroverleg Rechterlijke Macht (SORM), bedoeld in artikel 50 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra), tussen de Minister van Justitie en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2000–2001 sector Rechterlijke Macht gesloten (hierna: het Akkoord). Op grond van onderdeel 7 van het Akkoord is inmiddels een stelsel van persoonsgebonden arbeidsvoorwaarden voor de sector Rechterlijke Macht ontwikkeld. Dit besluit dient ter uitvoering van dat stelsel van persoonsgebonden arbeidsvoorwaarden.

De introductie van individuele keuzen in het arbeidsvoorwaardenpakket (IKAP) is een vorm van differentiatie in de arbeidsvoorwaarden en biedt de rechterlijke ambtenaren en de rechterlijke ambtenaren in opleiding de mogelijkheid tot beïnvloeding van hun secundaire arbeidsvoorwaarden. De wijzigingen in het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Brra) sluiten grotendeels aan bij de uitwerking van IKAP in het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) en het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA). Voor de inhoud en redactie van dit besluit en de nota van toelichting is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het Besluit van 16 februari 2001 houdende wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en enkele andere besluiten in verband met de formalisering van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2000–2001 (Stb. 99) en het Besluit van 25 april 2002 houdende wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en enkele andere besluiten in verband met de formalisering van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2001–2002 (Stb. 216).

De aan dit besluit verbonden kosten worden opgevangen binnen de voor de sector Rechterlijke Macht beschikbare arbeidsvoorwaardengelden.

De Raad voor de rechtspraak en het College van procureurs-generaal hebben advies uitgebracht over het ontwerp-besluit. De adviezen zijn op de daartoe geëigende plaatsen verwerkt.

Over de inhoud van dit besluit is de in artikel 51 Wrra bedoelde overeenstemming met de Sectorcommissie rechterlijke macht bereikt.

2. Artikelsgewijs

Artikel I

Artikelen 38k tot en met 38o

In het kader van de individuele keuzen in het arbeidsvoorwaardenpakket is het ruilen van tijd en geld een van de belangrijkste elementen van een model met meer keuzevrijheid. De artikelen 38k en 38l maken het mogelijk dat een rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding in een kalenderjaar meer uren of minder uren werkt dan het aantal uren waarvoor hij is aangesteld in ruil voor een bepaalde vergoeding. Het aantal extra te werken uren is beperkt tot maximaal 200 uur per jaar, het aantal minder te werken uren tot maximaal 80 per jaar.

Voor elk uur dat de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding meer dan wel minder werkt, wordt ingevolge de artikelen 38k en 38l een vergoeding toegekend dan wel een inhouding gepleegd ten bedrage van het salaris per uur dat voor de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding geldt op de datum waarop betrokkene uiterlijk zijn aanvraag moet indienen. De vergoeding voor meer uren werken wordt niet aangemerkt als salaris of bezoldiging en telt derhalve niet mee voor uitkeringen als de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering. Zowel het tijdelijk meer werken als het tijdelijk minder werken heeft geen gevolgen voor de overige rechtspositionele aanspraken van de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding. De gemiddeld 36-urige werkweek (voor degene met een volledige taak) blijft namelijk het uitgangspunt voor het bepalen van deze aanspraken.

Artikel 38k, eerste lid, laatste volzin, regelt dat gelijktijdig gebruikmaken van de structurele verlenging van de arbeidsduur als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wrra en van de tijdelijke uitbreiding van het aantal te werken uren in het kader van IKAP slechts mogelijk is tot ten hoogste gemiddeld 40 uur per week. Dat betekent dat een rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding die zijn arbeidsduur op grond van artikel 20, eerste lid, van de Wrra structureel heeft verlengd tot 40 uur, geen gebruik kan maken van de IKAP-mogelijkheid tot verlenging van de arbeidsduur in artikel 38k. In artikel 38l, vierde lid, is de samenloop met de structurele mogelijkheid tot verlenging van de arbeidsduur, bedoeld in artikel 20, eerste lid van de Wrra, uitgesloten.

Indien een rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding in een bepaald jaar meer uren of minder uren wenst te werken, dient hij daartoe een aanvraag in. De functionele autoriteit beslist op de aanvragen. Om te verzekeren dat de aanvragen van degenen die vallen onder dezelfde functionele autoriteit een gelijke kans hebben op honorering, is in artikel 38m de door de functionele autoriteit te volgen procedure neergelegd. Uitgangspunt is dat de verzoeken van de rechterlijk ambtenaren en rechterlijk ambtenaren in opleiding worden gehonoreerd, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet. Of daarvan sprake is, wordt uitsluitend beoordeeld aan de hand van de criteria die zijn neergelegd in de Wet aanpassing arbeidsduur. Voor een aanvraag om meer uren te werken betekent dit dat de aanvraag kan worden afgewezen indien het meer uren gaan werken leidt tot ernstige problemen van financiële of organisatorische aard, tot problemen wegens het niet voorhanden zijn van voldoende werk of omdat de vastgestelde formatieruimte of personeelsbegroting daartoe ontoereikend is. Dit is overigens geen limitatieve opsomming. Ook andere economische, technische of operationele belangen die ernstig zouden kunnen worden geschaad bij honorering van de aanvraag, kunnen reden zijn het verzoek af te wijzen. Voorts kunnen bij de beslissing op de aanvraag omstandigheden een rol spelen, die betrekking hebben op de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding zelf. Daarbij kan gedacht worden aan de situatie dat het meer uren gaan werken voor de desbetreffende rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding schadelijk zou zijn voor zijn gezondheid of dat de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding tenminste in voldoende mate moet functioneren. Een aanvraag om minder uren te gaan werken kan worden afgewezen indien het minder uren werken leidt tot ernstige problemen voor de bedrijfsvoering bij de herbezetting van de vrijgekomen uren, tot problemen op het gebied van veiligheid of tot problemen van roostertechnische aard. Ook hier betreft het geen limitatieve opsomming. Andere economische, technische of operationele belangen die ernstig zouden worden geschaad bij honorering van de aanvraag, kunnen eveneens reden zijn om de aanvraag af te wijzen. Op advies van de Raad voor de rechtspraak is in het tweede lid van de artikelen 38k en 38l voor de aanvraag van een rechterlijk ambtenaar in opleiding om meer of minder te werken geregeld dat de functionele autoriteit daarop slechts kan beslissen in overeenstemming met de leiding van het opleidingsinstituut. De reden hiervoor is dat de verantwoordelijkheid voor het budget voor de rechterlijke ambtenaren in opleiding bij het opleidingsinstituut berust.

De mogelijkheid om deel te nemen aan het meer uren werken in het kader van IKAP is in artikel 38n uitgesloten voor die rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding, die er reeds bewust voor hebben gekozen om minder te gaan werken. Dit zijn de rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding die reeds ouderschapsverlof dan wel buitengewoon verlof genieten en de rechterlijke ambtenaren die reeds gebruik maken van de mogelijkheid hun arbeidsduur per week terug te brengen (de zogenoemde PAS-regeling) of die gedeeltelijk met pensioen zijn gegaan.

De in artikel 38o van het Brra bedoelde nadere regels kunnen betrekking hebben op de in artikel 38m neergelegde procedure met betrekking tot de aanvraag van de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding om meer of minder uren te gaan werken en de beslissing daarop. Daarnaast is het mogelijk nadere regels te stellen omtrent verrekening van de ontvangen vergoeding bij meer uren werk of van de inhouding bij minder uren werk in geval van ontslag, overlijden, overplaatsing naar een ander gerecht of parket, dan wel ziekte of arbeidsongeschiktheid van de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding.

Artikel 38p

In artikel 38p wordt geregeld dat de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding een keuze kan maken tussen verschillende mogelijkheden om de in dat artikel opgesomde financiële bronnen te benutten voor fiscaal gefaciliteerde doelen, die door de Minister van Justitie nader worden vastgesteld. In het eerste lid worden als die bronnen aangemerkt: de vergoeding voor meer gewerkte uren, de vergoeding voor verlaging van het aantal vakantie-uren, de eindejaarsuitkering (het nominale en procentuele deel), de vakantie-uitkering, de tegemoetkoming in de ziektekosten, de tijdelijke toelage piketdiensten en de eenmalige uitkering in het kader van modernisering en reorganisatie Rechterlijke Macht. Ingevolge het tweede lid stelt de Minister van Justitie in een regeling de bestedingsmogelijkheden vast. De laatste twee uitkeringen kunnen overigens slechts in het jaar 2002 worden ingezet (zie in dit verband ook artikel II). Op basis van het tweede lid worden als doelen aangemerkt: de vergoeding van een personal computer of bijbehorende randapparatuur, de vergoeding van een fiets voor het woon-werkverkeer, een vergoeding van de kosten voor kinderopvang, een vergoeding voor studie of opleiding en vakliteratuur, de extra pensioenopbouw binnen de ruimte die het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP biedt, een aanvullende vergoeding van de kosten van openbaar vervoerbewijzen die mede voor het werk gebruikt worden en de vergoeding voor inrichting van een telewerkruimte. Aan de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding wordt de mogelijkheid geboden om een bron of een combinatie van bronnen geheel of gedeeltelijk niet te laten uitbetalen in geld, maar het daarmee overeenkomende bruto-bedrag te benutten voor de realisering van de bovengenoemde doelen. Zo zal bijvoorbeeld de bruto tegemoetkoming in de ziektekosten kunnen worden gebruikt voor de aanschaf van een personal computer of bijbehorende randapparatuur, of zal deze kunnen worden ingezet voor scholing. Daarnaast is voor de sector Rechterlijke Macht de afspraak gemaakt dat het nominale deel van de eindejaarsuitkering ook kan worden ingezet als premie in het kader van de premiespaarregeling. Ook dit zal op basis van het tweede lid geregeld worden. Ter realisering van het bovenstaande zullen echter wel de daarvoor geldende fiscale voorschriften in acht moeten worden genomen.

In het tweede lid van artikel 38p is bepaald dat de Minister regels vaststelt over de wijze waarop en onder welke voorwaarden de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding de bovengenoemde bronnen niet in geld kan laten uitbetalen, maar op een fiscaal gunstige wijze kan aanwenden voor een of meer van de vastgestelde bestedingsdoelen. Daarbij zal rekening gehouden moeten worden met de terzake geldende fiscale voorschriften.

Bij invoering van de IKAP-mogelijkheden dient aan de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding een goed inzicht te worden geboden in de arbeidsvoorwaardelijke aanspraken en de gevolgen van keuzen voor aanspraken op het terrein van sociale zekerheid, pensioenen en arbeidsvoorwaarden. Op centraal niveau zal hiertoe een voorlichtingsbrochure worden ontwikkeld.

Artikel II

De uitkeringen die in artikel 38p, eerste lid, onderdelen f en g, van het Brra worden genoemd, kunnen alleen in het jaar 2002 worden ingezet. Om die reden vervallen deze twee onderdelen met ingang van 1 januari 2003.

Artikel III

De afspraak om een stelstel van persoonsgebonden arbeidsvoorwaarden te ontwikkelen is reeds neergelegd in het Akkoord 2000–2001. Om mogelijk te maken dat in het jaar 2002 nog gebruik kan worden gemaakt van IKAP is, mede gelet op de hiermee gepaard gaande uitvoeringsaspecten, aan dit besluit terugwerkende kracht toegekend tot en met 1 september 2002, met uitzondering van artikel II. Artikel II treedt in werking op 1 januari 2003. Artikel I, voor zover het betreft artikel 38k, eerste lid, laatste volzin, en voor zover het betreft artikel 38l, vierde lid, van het Brra, treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Dit is het tijdstip waarop het voorstel van wet in verband met de formalisering van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2000–2001 en de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2001–2002 sector Rechterlijke Macht in werking zal treden. Aan dit artikel is terugwerkende kracht toegekend tot en met 1 september 2002. Met deze voorziening wordt samenloop tussen deelname aan IKAP en de mogelijkheid tot structurele verlenging van de arbeidsduur op grond van artikel 20, eerste lid, van de Wrra, vermeden.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Stb. 1994, 212, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 9 december 2002, Stb. 598.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven