Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatsblad 2002, 598 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Justitie | Staatsblad 2002, 598 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 25 juli 2002, nr. 517161/02/6;
Gelet op artikel 54 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren;
De Raad van State gehoord (advies van 20 september 2002, nr. W03.02.0342/I);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 2 december 2002, nr. 5193107/02/6;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit onkostenvergoeding rechterlijke ambtenaren1 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a wordt «€ 3771» vervangen door: € 4153,72.
b. In onderdeel b wordt «€ 1402» vervangen door: € 1545,67.
c. In onderdeel c wordt «€ 1286» vervangen door: € 1418,54.
d. In onderdeel d wordt «€ 1053» vervangen door: € 1161,47.
Artikel 2, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a wordt «f 8310,00» vervangen door: € 4153,72.
b. In onderdeel b wordt «f 8050,00» vervangen door: € 4023,79.
c. In onderdeel c wordt «f 4635,00» vervangen door: € 2319,67.
d. In onderdeel d wordt «f 4380,00» vervangen door: € 2189,74.
e. In onderdeel e wordt «f 3350,00» vervangen door: € 1675,60.
f. In onderdeel f wordt «f 2835,00» vervangen door: € 1418,54.
g. In onderdeel g wordt «f 2575,00» vervangen door: € 1288,60.
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
a. Voor de tekst wordt de aanduiding «2.» geplaatst.
b. Er wordt een lid ingevoegd, luidende:
1. Aan de rechterlijke ambtenaren die zijn aangesteld voor het vervullen van minder dan de helft van een volledige taak wordt een algemene onkostenvergoeding toegekend die een met hun werktijd overeenkomend deel bedraagt van de vergoeding die zij zouden hebben ontvangen indien zij in hetzelfde ambt zouden zijn aangesteld voor het vervullen van een volledige taak.
Na artikel 7 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, in afwijking van de artikelen 1 tot en met 7, geen aanspraak op een onkostenvergoeding na ommekomst van het kalenderjaar waarin de ongeschiktheid is aangevangen en het kalenderjaar daaropvolgend.
Het Besluit rechtspositie leden gerechtsbesturen en Raad voor de rechtspraak2 wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 9 wordt gewijzigd als volgt:
a. In het eerste lid wordt «€ 3906,55, € 2252,11, € 1500,65, € 1500,65 onderscheidenlijk € 1377,22» vervangen door: € 4023,79, € 2319,67, € 1545,67, € 1545,67 onderscheidenlijk € 1418,54.
b. In het tweede lid wordt «€ 3849,26» vervangen door: € 3946,20.
Na artikel 9 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
In afwijking van artikel 9 hebben de in dat artikel bedoelde personen in geval van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, geen aanspraak op een onkostenvergoeding en een representatievergoeding na ommekomst van het kalenderjaar waarin de ongeschiktheid is aangevangen en het kalenderjaar daaropvolgend.
Het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren3 wordt als volgt gewijzigd:
Na artikel 27 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel is van overeenkomstige toepassing op de rechterlijk ambtenaar, met dien verstande dat:
a. onder «Onze Minister» wordt verstaan: Onze Minister van Justitie;
b. onder «betrokkenen» wordt verstaan:
1°. degenen wier rechtspositie is geregeld op grond van de wet;
2°. gewezen personeel als bedoeld in onderdeel 1°, waaraan wegens ontslag uit de betrekking een uitkering is toegekend krachtens of op de voet van het Rijkswachtgeldbesluit 1959, de Uitkeringsregeling 1966, een vutovereenkomst als bedoeld in de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel, of krachtens een andere overeenkomstige regeling;
3°. degenen aan wie een pensioen is toegekend krachtens het pensioenreglement en die in de maand voorafgaande aan de pensionering behoorden tot de categorieën, bedoeld in onderdeel 1° of 2°;
4°. de krachtens het reglement, genoemd in onderdeel 3°, weduwen of weduwnaarspensioengenietende niet hertrouwde weduwen of weduwnaars van degenen die op de dag van overlijden betrokkenen waren in de zin van dit besluit, of betrokkenen zouden zijn geweest indien dit besluit op die dag van kracht zou zijn geweest;
5°. gewezen personeel als bedoeld in onderdeel 1° aan wie een WAO-uitkering als bedoeld in artikel 31 van de Wet privatisering ABP is toegekend.
2. Onze Minister kan ook andere categorieën van personen, wier bezoldiging, uitkering of pensioen direct of indirect ten laste komt van de algemene middelen van het Rijk, aanwijzen als betrokkenen in de zin van het besluit, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 38, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a wordt «€ 332» vervangen door: € 370.
b. In onderdeel b wordt «€ 255» vervangen door: € 280.
c. In onderdeel c wordt «€ 191» vervangen door: € 210.
Artikel 38, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a wordt «€ 370» vervangen door: € 405.
b. In onderdeel b wordt «€ 280» vervangen door: € 310.
c. In onderdeel c wordt «€ 210» vervangen door: € 235.
Artikel 38a, tweede lid, komt te luiden:
2. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt ingewilligd, tenzij:
a. het ambt, waarin de rechterlijk ambtenaar wordt benoemd, door rechtstreekse of overeenkomstige toepassing tot een van de in artikel 7, eerste lid, van de wet bedoelde categorieën 10 tot en met 12 behoort; of
b. de rechterlijk ambtenaar op het tijdstip van de benoeming, bedoeld in het eerste lid, niet ten minste vijf aaneengesloten jaren in dienst is als rechterlijk ambtenaar.
Artikel 38d wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid wordt «met 15,7%» vervangen door: met 11,1%.
b. In het tweede lid wordt «met 36,8%» vervangen door: met 33,3%.
c. In het derde lid wordt «ten hoogste acht aaneengesloten jaren» vervangen door «ten hoogste tien aaneengesloten jaren» en wordt «ten hoogste vier aaneengesloten jaren» vervangen door: ten hoogste zes aaneengesloten jaren.
d. Het achtste lid komt te luiden:
De rechterlijk ambtenaar voor wie de arbeidsduur op basis van artikel 20, eerste lid, van de wet op meer dan gemiddeld 36 uur is vastgesteld, kan een verzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid eerst indienen nadat op zijn verzoek zijn arbeidsduur is vastgesteld op ten hoogste 36 uur.
Na artikel 38d wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Op het salaris van de rechterlijk ambtenaar, die gelijktijdig gebruik maakt van de mogelijkheid, bedoeld in artikel 38a, eerste lid, om een minder belastende functie te vervullen en de mogelijkheid, bedoeld in artikel 38d, eerste of tweede lid, om de gemiddelde wekelijkse werktijd terug te brengen, wordt een korting toegepast ter grootte van het voor hem geldende percentage, bedoeld in artikel 38a, vierde lid, opgeteld met het voor hem geldende percentage, bedoeld in artikel 38d, zesde lid.
2. Bij de korting, bedoeld in het eerste lid, wordt een korting van 5% opgeteld, indien het maximum salaris, verbonden aan het ambt waarin de rechterlijk ambtenaar op grond van artikel 38a wordt benoemd, lager is dan het naast lagere maximum salaris van dat van het ambt dat hij voorafgaand aan die benoeming heeft vervuld.
Artikel 38g komt te luiden:
1. De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding heeft recht op een eindejaarsuitkering ter hoogte van:
a. 0,4% van het in dat jaar genoten salaris; en
b. een door Onze Minister vast te stellen nominaal bedrag.
2. Indien de betrokkene aanspraak heeft op een uitkering op grond van de WAO en een bovenwettelijke arbeidsongeschiktheidsverzekering overeenkomstig dit besluit, wordt voor de toepassing van het eerste lid het salaris in acht genomen dat de betrokkene zou hebben genoten, indien hij wegens ziekte ongeschikt zou zijn geweest tot het verrichten van zijn arbeid doch anders dan als gevolg van eigen handelingen geen aanspraak zou hebben gehad op een WAO-uitkering.
3. Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, bedraagt voor de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding die is aangesteld voor het vervullen van minder dan een volledige taak, een met zijn werktijd overeenkomend deel van het bedrag dat hij zou hebben ontvangen indien hij in hetzelfde ambt zou zijn aangesteld voor het vervullen van een volledige taak.
4. De eindejaarsuitkering wordt uitbetaald in de maand december van het desbetreffende kalenderjaar.
5. In geval van ontslag en overlijden wordt de eindejaarsuitkering zo veel mogelijk uitbetaald in de maand na het ontslag of overlijden.
6. De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding die aan de functionele autoriteit te kennen heeft gegeven af te zien van zijn recht op het nominale bedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, heeft recht op een werkgeverspremie als bedoeld in de premiespaarregeling voor de rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding.
7. Onze Minister stelt regels vast ten aanzien van een premiespaarregeling als bedoeld in artikel 11, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
Na artikel 38g worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Na artikel 38i (nieuw) wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Onze Minister kan regels stellen voor een tegemoetkoming in de reiskosten van de rechterlijk ambtenaar, aan wie op grond van artikel 39 van de wet buitengewoon verlof is verleend en die is uitgezonden naar de Nederlandse Antillen of Aruba, en zijn gezinsleden in verband met een tussentijdse terugreis naar Nederland.
De algemene onkostenvergoeding, bedoeld in het Besluit onkostenvergoeding rechterlijke ambtenaren, bedraagt gedurende de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000, in afwijking van de artikelen 1, derde lid, onderdelen a tot en met e, 2, tweede lid, onderdelen a tot en met g, 3, 4, eerste lid, 5, eerste lid, en 6 van genoemd besluit, zoals deze artikelen op 31 december 2000 luidden:
a. voor de in artikel 1, derde lid, onderdelen a tot en met e, van genoemd besluit bedoelde rechterlijke ambtenaren: f 8628, f 4818, f 2946 onderscheidenlijk f 2412;
b. voor de in artikel 2, tweede lid, onderdelen a tot en met g, van genoemd besluit bedoelde rechterlijke ambtenaren: f 8628, f 8358, f 4818, f 4548, f 3480, f 2946 onderscheidenlijk f 2676;
c. voor de in artikel 3 van genoemd besluit bedoelde rechterlijke ambtenaren: f 2412;
d. voor de in artikel 4, eerste lid, van genoemd besluit bedoelde rechterlijke ambtenaren: f 966;
e. voor de in artikel 5, eerste lid, van genoemd besluit bedoelde rechterlijke ambtenaren: f 1338;
f. voor de in artikel 6 van genoemd besluit bedoelde rechterlijke ambtenaren in opleiding: f 966.
De algemene onkostenvergoeding, bedoeld in het Besluit onkostenvergoeding rechterlijke ambtenaren, bedraagt gedurende de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001, in afwijking van de artikelen 1, derde lid, onderdelen a tot en met e, 2, tweede lid, onderdelen a tot en met g, 3, 4, eerste lid, 5, eerste lid, en 6 van genoemd besluit, zoals deze artikelen op 31 december 2001 luidden:
a. voor de in artikel 1, derde lid, onderdelen a tot en met e, van genoemd besluit bedoelde rechterlijke ambtenaren: f 8887, f 4963, f 3307, f 3035 en f 2485;
b. voor de in artikel 2, tweede lid, onderdelen a tot en met g van genoemd besluit bedoelde rechterlijke ambtenaren: f 8887, f 8609, f 4963, f 4685, f 3585, f 3035 en f 2757;
c. voor de in artikel 3 van genoemd besluit bedoelde rechterlijke ambtenaren: f 2485;
d. voor de in artikel 4, eerste lid, van genoemd besluit bedoelde rechterlijke ambtenaren: f 995;
e. voor de in artikel 5, eerste lid, van genoemd besluit bedoelde rechterlijke ambtenaren: f 1379;
f. voor de in artikel 6 van genoemd besluit bedoelde rechterlijke ambtenaren in opleiding: f 995.
1. In afwijking van artikel 7, eerste lid, van het Besluit onkostenvergoeding rechterlijke ambtenaren wordt aan de rechterlijke ambtenaren die voor de inwerkingtreding van dit besluit zijn aangesteld voor het vervullen van minder dan de helft van een volledige taak, de onkostenvergoeding toegekend die zij zouden hebben ontvangen indien zij in hetzelfde ambt zouden zijn aangesteld voor het vervullen van een volledige taak.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op de rechterlijke ambtenaren die voor de inwerkingtreding van dit besluit zijn aangesteld voor het vervullen van minder dan de helft van een volledige taak en die op of na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een nieuwe aanstelling krijgen voor het vervullen van minder dan de helft van een volledige taak.
In afwijking van artikel 7a van het Besluit onkostenvergoeding rechterlijke ambtenaren heeft de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding, die voor de inwerkingtreding van dit besluit ongeschikt was tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, aanspraak op een onkostenvergoeding gedurende het kalenderjaar waarin dit besluit in werking is getreden en het kalenderjaar daarop volgend.
In afwijking van artikel 9a van het Besluit rechtspositie leden gerechtsbesturen en Raad voor de rechtspraak hebben de in dat artikel genoemde personen, die voor de inwerkingtreding van dit besluit ongeschikt waren tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, aanspraak op een onkostenvergoeding en een representatievergoeding gedurende het kalenderjaar waarin dit besluit in werking is getreden en het kalenderjaar daarop volgend.
1. In afwijking van artikel 38da, eerste en tweede lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, blijft op de rechterlijk ambtenaar die voor de inwerkingtreding van dit besluit gebruik maakte van de mogelijkheid, bedoeld in artikel 38a, eerste lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, om een minder belastende functie te vervullen, onderscheidenlijk de mogelijkheid, bedoeld in artikel 38d, eerste of tweede lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren, om de gemiddelde wekelijkse werktijd terug te brengen, het recht van toepassing zoals dat gold voor de inwerkingtreding van dit besluit.
2. In afwijking van het eerste lid kan de rechterlijk ambtenaar die voor de inwerkingtreding van dit besluit gebruik maakte van een van de in het eerste lid genoemde mogelijkheden, eenmalig de keuze maken om gebruik te maken van zowel de mogelijkheid, bedoeld in artikel 38a, eerste lid, als de mogelijkheid, bedoeld in artikel 38d, eerste of tweede lid, van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren.
1. Over het jaar 2000 wordt de eindejaarsuitkering, bedoeld in artikel 1 van het Besluit eindejaarsuitkering rechterlijke ambtenaren, zoals dat op 31 december 2001 luidde, verhoogd met 0,7% van het in dat jaar genoten salaris.
2. Voor de in artikel 1 van het Besluit eindejaarsuitkering rechterlijke ambtenaren, zoals dat op 31 december 2001 luidde, bedoelde rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding, die zijn aangesteld voor het vervullen van een volledige taak, wordt de eindejaarsuitkering over het jaar 2000 verhoogd met een bedrag van f 206 bruto.
3. Voor de in artikel 1 van het Besluit eindejaarsuitkering rechterlijke ambtenaren, zoals dat op 31 december 2001 luidde, bedoelde rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding, die zijn aangesteld voor het vervullen van minder dan een volledige taak, wordt de eindejaarsuitkering over het jaar 2000 verhoogd met een met hun werktijd overeenkomend deel van het in het tweede lid genoemde bedrag.
4. De peildatum voor het vaststellen van de aanspraak op en de hoogte van de in dit artikel bedoelde verhogingen is 1 december 2000.
1. Voor de in artikel 1 van het Besluit eindejaarsuitkering, zoals dat op 31 december 2001 luidde, bedoelde rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding, die zijn aangesteld voor het vervullen van een volledige taak, wordt de eindejaarsuitkering over het jaar 2001 verhoogd met een bedrag van f 1165 bruto alsmede met een bedrag van f 564 bruto.
2. Voor de in artikel 1 van het Besluit eindejaarsuitkering rechterlijke ambtenaren, zoals dat op 31 december 2001 luidde, bedoelde rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding, die zijn aangesteld voor het vervullen van minder dan een volledige taak, wordt de eindejaarsuitkering over het jaar 2001 verhoogd met een met hun werktijd overeenkomend deel van het in het eerste lid genoemde bedrag.
3. De peildatum voor het vaststellen van de aanspraak op en de hoogte van de in dit artikel bedoelde verhogingen is 1 december 2001.
1. Indien het belang van de dienst zich daartegen niet verzet, kan de functionele autoriteit in het jaar 2001 en in het jaar 2002 tot 1 september 2002 eenmaal per jaar op verzoek van de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding het aantal uren dat de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding meer werkt dan zijn arbeidsduur gemiddeld per week bedraagt en hij deswege met een maximum van vier per week opspaart, verlagen.
2. Het aantal uren waarmee het totale aantal in een jaar gespaarde uren kan worden verlaagd, bedraagt voor de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding maximaal het totale aantal opgespaarde uren. Het aantal in een jaar opgespaarde uren kan alleen worden verlaagd met een aantal uren dat deelbaar is door het getal vier.
3. Onze Minister van Justitie stelt vast voor welke datum verzoeken als bedoeld in het eerste lid kunnen worden ingediend.
4. De functionele autoriteit beslist op of na de in het derde lid bedoelde datum gelijktijdig op de voor die datum ingediende verzoeken.
5. De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding ontvangt voor elk uur waarmee zijn totale aantal in een jaar opgespaarde uren overeenkomstig het eerste en tweede lid wordt verlaagd, een vergoeding ten bedrage van het salaris per uur dat hij geniet op de door Onze Minister van Justitie krachtens het derde lid vastgestelde datum.
1. De rechterlijk ambtenaar die in de jaren 2001 of 2002 werkzaamheden verricht als rechter-commissaris in strafzaken of piketofficier ontvangt een tijdelijke toelage.
2. Onze Minister van Justitie stelt de hoogte van de tijdelijke toelage vast.
3. Onze Minister van Justitie stelt vast voor welke datum de functionele autoriteit de opdracht tot uitbetaling van de tijdelijke toelage aan de in het eerste lid bedoelde rechterlijk ambtenaar geeft.
1. Een rechterlijk ambtenaar kan een eenmalige toelage ontvangen vanwege de extra inspanningen in verband met de modernisering en reorganisatie van de rechterlijke organisatie.
2. Onze Minister van Justitie stelt de hoogte van de eenmalige toelage vast.
De Regeling ziektekostenvoorziening rechterlijke ambtenaren4 wordt ingetrokken.
1. Dit besluit, met uitzondering van artikel III, onderdelen C en E, onder d, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt als volgt terug:
a. wat artikel I, onderdelen A tot en met F, artikel II, onderdeel A, artikel III, onderdelen B en G, en artikel XIV betreft: tot en met 1 januari 2002;
b. wat de artikelen III, onderdeel I, V, XI, XII en XIII betreft: tot en met 1 januari 2001;
c. wat de artikelen IV en X betreft: tot en met 1 januari 2000.
2. Artikel III, onderdeel C, treedt in werking met ingang van 1 januari 2003.
3. Artikel III, onderdeel E, onder d, treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip en werkt terug tot en met 1 april 2002.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Uitgegeven de zeventiende december 2002
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Op 8 december 2000 is in het Sectoroverleg Rechterlijke Macht (SORM), bedoeld in artikel 50 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra), tussen de Minister van Justitie en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2000–2001 sector Rechterlijke Macht gesloten (hierna: het Akkoord 2000–2001). Op 3 december 2001 is in het Sectoroverleg Rechterlijke Macht tussen de Minister van Justitie en de NVvR de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2001–2002 sector Rechterlijke Macht gesloten (hierna: het Akkoord 2001–2002). Dit besluit dient hoofdzakelijk ter uitvoering van een aantal onderdelen van de beide Akkoorden. Het betreft in de eerste plaats van het Akkoord 2000–2001 een gedeelte van de onderdelen 2 en 3 (eindejaarsuitkering), onderdeel 5 (onkostenvergoeding), onderdeel 6 (faciliteitenregeling), onderdeel 7 (persoonsgebonden arbeidsvoorwaarden), onderdeel 9 (tijdelijke toelage in verband met het verrichten van piketdiensten), onderdeel 10 (rechterlijke ambtenaren werkzaam in het buitenland), onderdeel 14 (ouderenbeleid) en onderdeel 18 (rechtspositie bij afwezigheid en onkostenvergoeding). Deze onderwerpen zijn geregeld in respectievelijk artikel X; artikel IV; artikel III, onderdeel H; artikel XII; artikel XIII; artikel III, onderdeel I; de artikelen III, onderdelen D, E en F, en IX; en de artikelen I, onderdelen G en H, II, onderdeel B, VI, VII en VIII. In de tweede plaats wordt in dit besluit een aantal onderdelen van het Akkoord 2001–2002 geregeld, te weten een gedeelte van onderdeel 2 (eindejaarsuitkering), onderdeel 5 (uitkering vanwege modernisering en reorganisatie), onderdeel 8 (vergoedingen plaatsvervangers), onderdeel 10 (premiespaarregeling), onderdeel 11 (verlenging tijdelijke toelage voor piketdiensten) en onderdeel 13 (onkostenvergoeding). Deze onderwerpen zijn geregeld in respectievelijk de artikelen III, onderdeel G, en XI; artikel XIV; artikel III, onderdelen B en C; artikel III, onderdeel G; artikel XIII; en de artikelen I, onderdelen A tot en met F, II, onderdeel A, en V. Tenslotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel van overeenkomstige toepassing te verklaren. Aan een gedeelte van onderdeel 2 (salarisverhoging) en aan onderdeel 4 (overhevelingstoeslag) van het Akkoord 2000–2001 alsmede aan een gedeelte van onderdeel 2 (salarisverhoging) en aan onderdeel 3 (flexibilisering arbeidsvoorwaarden) van het Akkoord 2001–2002 wordt uitvoering gegeven in een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in verband met de formalisering van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2000–2001 en de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2001–2002 sector Rechterlijke Macht. De beide Akkoorden zijn als bijlage bij deze nota van toelichting gevoegd. De in dit besluit genoemde bedragen zijn uitgedrukt in guldens voor zover uit een van de Akkoorden voortvloeit dat de aanspraak op deze bedragen bestond voor en tot 1 januari 2002. Vanaf 1 januari 2002 zijn alle bedragen uitgedrukt in euro's.
De aan dit besluit verbonden kosten worden opgevangen binnen de voor de sector Rechterlijke Macht beschikbare arbeidsvoorwaardengelden.
De Raad voor de rechtspraak en het College van procureurs-generaal hebben advies uitgebracht over het besluit. Naar aanleiding van de opmerking van de Raad voor de rechtspraak dat in het onderhavige besluit een grondslag opgenomen dient te worden voor het meer of minder werken in enig jaar, de mogelijkheid om ten behoeve van bepaalde bestedingsdoelen af te zien van bepaalde aanspraken en de vaststelling van nadere regels ter uitvoering hiervan, wordt opgemerkt dat dit onderwerp op korte termijn regeling zal krijgen in een afzonderlijk besluit. Voor het overige zal op de daartoe geëigende plaatsen op deze adviezen worden ingegaan.
In het SORM is op 6 juni 2002 ingestemd met het onderhavige besluit.
In artikel I, onderdelen A tot en met F, en artikel II, onderdeel A is de indexering van de onkostenvergoeding per 1 januari 2002 geregeld ter uitwerking van onderdeel 13 van het Akkoord 2001–2002.
Artikel I, onderdeel G, behelst de in onderdeel 18 van het Akkoord 2000–2001 vastgelegde aanspraak op onkostenvergoeding van rechterlijke ambtenaren bij een aanstelling voor minder dan de helft van een volledige taak. Ten gevolge van een omissie in de regelgeving geldt voor deze categorie rechterlijke ambtenaren nu nog dat zij recht hebben op een volledige onkostenvergoeding. In een nieuw eerste lid van artikel 7 van het Besluit onkostenvergoedingen rechterlijke ambtenaren wordt deze omissie hersteld. In afwijking van onderdeel 18 van het Akkoord 2000–2001 krijgt deze wijziging geen terugwerkende kracht tot 1 november 2000, ter voorkoming van problemen en onduidelijkheden met betrekking tot de terugwerkende kracht (zie de circulaire van de Minister van Justitie van 19 april 2001, kenmerk 08.743).
In artikel I, onderdeel H, wordt ten eerste uitvoering gegeven aan de eveneens in onderdeel 18 van het Akkoord 2000–2001 neergelegde bepaling met betrekking tot de doorbetaling van de onkostenvergoeding bij langdurige ziekte (het nieuwe artikel 7a). Ten tweede wordt in een nieuw artikel 7b bepaald dat de in het besluit genoemde bedragen bij ministeriële regeling kunnen worden gewijzigd. Op die wijze kunnen de onkostenvergoedingen eenvoudiger en sneller worden geïndexeerd. Op advies van de Raad voor de rechtspraak zijn de onkostenvergoedingen van de met rechtspraak belaste leden van de gerechtbesturen en de Raad voor de rechtspraak alsmede van de niet met rechtspraak belaste leden van de Raad voor de rechtspraak eveneens geïndexeerd per 1 januari 2002. Daartoe worden de bedragen, genoemd in artikel 9 van het Besluit rechtspositie leden gerechtsbesturen en Raad voor de rechtspraak, aangepast. Evenals in het Besluit onkostenvergoeding rechterlijke ambtenaren wordt een indexeringsartikel opgenomen (nieuw artikel 9b). Voorts geldt ook bij langdurige ziekte van de leden van de Raad voor de rechtspraak en de met rechtspraak belaste leden van de gerechtsbesturen dat hun onkostenvergoeding wordt stopgezet. Dit wordt geregeld in het nieuwe artikel 9a.
De suggestie van de Raad voor de rechtspraak dat het stopzetten van de onkostenvergoedingen zich niet dient te beperken tot de gevallen van langdurige afwezigheid wegens ziekte, maar dat ook andere gevallen van langdurige afwezigheid aanleiding kunnen vormen om de onkostenvergoeding stop te zetten, is niet overgenomen, nu de voorgestelde uitbreiding buiten het bereik van de tekst van het Akkoord valt.
Artikelen III, onderdeel A, en XV
In het SORM is op 17 november 2001 overeenstemming bereikt tussen de Minister van Justitie en de NVvR over het van overeenkomstige toepassing verklaren van de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel op de sector Rechterlijke Macht en het vervallen van de Regeling ziektekostenvoorziening rechterlijke ambtenaren. De artikelen III, onderdeel A, en XV strekken tot uitvoering hiervan. Het betreft een volstrekt neutrale wijziging, aangezien de ziektekostenregeling voor de rechterlijke ambtenaren in materieel opzicht niet afwijkt van de regeling voor het rijkspersoneel.
Artikel III, onderdelen B en C
Ingevolge onderdeel 8 van het Akkoord 2001–2002 worden in de onderdelen B en C van artikel III de vergoedingen voor plaatsvervangers op grond van artikel 38 Brra gewijzigd. Reden hiervoor is dat deze vergoedingen sinds 1996 niet meer zijn verhoogd. Onderdeel B bevat de bedragen zoals die gelden vanaf 1 januari 2002, onderdeel C de bedragen zoals die gelden vanaf 1 januari 2003.
Artikelen III, onderdelen D, E en F, en IX
De artikelen III, onderdelen D, E en F, en IX strekken tot uitvoering van onderdeel 14 van het Akkoord 2000–2001, waarin is bepaald dat zal worden uitgewerkt dat rechterlijke ambtenaren gelijktijdig gebruik kunnen maken van de mogelijkheid om de gemiddelde wekelijkse werktijd terug te brengen met behoud van arbeidsduur, bedoeld in artikel 38d, eerste en tweede lid, Brra (de zogenoemde PAS-regeling), en de mogelijkheid om een minder belastende functie te vervullen, bedoeld in artikel 38a Brra (de zogenoemde terugtredingsregeling). Over de uitwerking van deze mogelijkheid is tijdens het SORM op 4 april 2002 overeenstemming bereikt tussen de Minister van Justitie en de NVvR. Als uitgangspunten zijn daarbij gehanteerd dat het gelijktijdig gebruik van beide regelingen dient te leiden tot beperkte budgettaire consequenties en dat het langer doorwerken van rechterlijke ambtenaren gestimuleerd dient te worden.
De mogelijkheid tot het gelijktijdig gebruik kunnen maken van de PAS- en terugtredingsregeling volgt in de eerste plaats uit het vervallen van artikel 38a, tweede lid, onderdeel c, en het oorspronkelijke achtste lid van artikel 38d Brra, waarin die mogelijkheid was uitgesloten (onderdelen D en E). Overigens wordt in onderdeel E het oorspronkelijke achtste lid van artikel 38d Brra vervangen door een nieuwe tekst (zie hieronder). Deze mogelijkheid volgt in de tweede plaats uit het nieuwe artikel 38da Brra, dat een regeling bevat voor de korting op het salaris indien van zowel de PAS- als de terugtredingsregeling gebruik wordt gemaakt (onderdeel F). Deze korting op het salaris wordt bepaald door het optellen van de beide kortingspercentages, bedoeld in artikel 38a, vierde lid, en artikel 38d, zesde lid, Brra. Bij deze korting wordt eventueel 5% opgeteld, indien sprake is van terugtreden naar een rechterlijk ambt met een maximumsalaris dat lager is dan het maximumsalaris van de naastlagere salarisschaal van de oorspronkelijke functie.
De grondslag voor het pensioen en overige rechtspositionele voorzieningen blijft ook bij gelijktijdig gebruik van beide regelingen gebaseerd op het oorspronkelijke salaris van de rechterlijk ambtenaar.
Bij de totstandkoming van artikel 38da, eerste en tweede lid, van het Brra is ervoor gekozen om niet aan te sluiten bij het ARAR, aangezien het combineren van beide regelingen door middel van optelling, zoals bij de sector Rijk gebeurt, tot een kostenverhoging zou leiden. In een dergelijke situatie zou de rechterlijk ambtenaar immers slechts 10% tot maximaal 20% van het salaris inleveren, terwijl hij dan én minder werkt én een minder belastende functie vervult.
Artikel IX bevat een overgangsregeling met betrekking tot het gelijktijdig gebruikmaken van de PAS-regeling en de terugtredingsregeling. De rechtspositie van de rechterlijke ambtenaren die voor het tijdstip van de inwerkingtreding van dit besluit reeds gebruik maakten van de PAS-regeling of de terugtredingsregeling, blijft ongewijzigd. De artikelen 38a en 38d Brra, zoals deze luidden tot het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, blijven op hen van toepassing. Wel wordt aan deze rechterlijke ambtenaren eenmalig de gelegenheid geboden om gebruik te maken van de combinatiemogelijkheid. In dat geval is artikel 38da op hen van toepassing.
Tegelijkertijd is de PAS-regeling in artikel 38d Brra gewijzigd (artikel III, onderdeel E). Ten eerste zijn de percentages waarmee de werktijd wordt verminderd, aangepast. Daarbij is uitgegaan van de oorspronkelijke opzet van de PAS-regeling, die inhield het terugbrengen van de werktijd van vijf dagen naar respectievelijk vier en drie dagen. Bij de toenmalige vijfdaagse werkweek met een arbeidsduur van 38 uur betekende dat dat de werktijd werd teruggebracht tot een vierdaagse werkweek van 32 uur (een vermindering van 15,7%) of een driedaagse werkweek van 24 uur (een vermindering van 36,8%). Momenteel bedraagt de arbeidsduur 36 uur per week. Om de vijfdaagse werkweek terug te brengen tot een vierdaagse werkweek, behoeft de gemiddelde wekelijkse werktijd slechts met vier uur te worden teruggebracht tot 32 uur (een vermindering van 11,1%). Het terugbrengen van de vijfdaagse werkweek tot een driedaagse werkweek betekent een vermindering van de wekelijkse werktijd van 12 uur van 36 naar 24 uur (een vermindering van 33,3%). Ten tweede is in het derde lid de maximale duur voor het terugbrengen van de werktijd tot 11,1% verhoogd naar tien jaar en de maximale duur voor het terugbrengen van de werktijd met 33,33% tot zes jaar. Deze wijziging is bedoeld als stimulans voor de rechterlijke ambtenaren om langer door te werken. Tenslotte is in onderdeel E, onder d, in het achtste lid van artikel 38d Brra een regeling opgenomen voor de rechterlijk ambtenaar die zijn arbeidsduur in het kader van de zogenoemde flexibele arbeidsduur heeft verhoogd tot meer dan gemiddeld 36 uur per week en die gebruik wenst te maken van de PAS-regeling. Genoemde mogelijkheid tot verhoging van de arbeidsduur wordt ingevoerd in het wetsvoorstel in verband met de formalisering van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2000–2001 en de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2001–2002 sector Rechterlijke Macht. Onderdeel E, onder d, treedt dan ook eerst tegelijkertijd met genoemd wetsvoorstel in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Artikel III, onderdeel G, behelst de uitwerking van de onderdelen 2 en 10 van het Akkoord 2001–2002 en strekt tot wijziging van de hoogte van de eindejaarsuitkering en tot introductie van de mogelijkheid om deel te nemen aan een premiespaarregeling. Ingevolge onderdeel 2 van het Akkoord 2001–2002 is met ingang van 1 januari 2002 de eindejaarsuitkering structureel verhoogd met 0,1%. Daarmee komt de eindejaarsuitkering op 0,4% structureel. Dit is geregeld in artikel 38g, eerste lid, onderdeel a, Brra. Het nominale bedrag, bedoeld in artikel 38g, eerste lid, onderdeel b, Brra, komt bovenop de verhoging van de eindejaarsuitkering als bedoeld in onderdeel a van dat artikellid. Dat nominale bedrag vloeit voort uit de besparing op de ziektekostentegemoetkoming op grond van het Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel (BTZR), die met ingang van 1 januari 2000 gehandhaafd blijft op het niveau van het bedrag van 1999. De eindejaarsuitkering wordt opgebouwd door middel van een maandelijkse reservering.
In het Akkoord 2001–2002 is in onderdeel 10 bepaald dat er een nader vast te stellen premiespaarregeling als bedoeld in artikel 11, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 komt. In het zevende en achtste lid van artikel 38g Brra wordt de mogelijkheid geregeld om deel te nemen aan de premiespaarregeling. De premiespaarregeling zal analoog aan en volgens de voorwaarden van de reeds bestaande premiespaarregeling voor ambtenaren van het Ministerie van Justitie worden geformuleerd. Dit betekent dat vanaf 2002 het nominale bedrag van de eindejaarsuitkering kan worden aangewend ten behoeve van de premiespaarregeling, voor zover dit voldoet aan de eisen van de belastingwetgeving.
Omwille van de duidelijkheid is artikel 38g Brra opnieuw vastgesteld. Voor de inhoud en redactie van artikel III, onderdeel H, is, voor zover mogelijk, aansluiting gezocht bij de tekst van artikel 20a, eerste lid, van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 en bij de toelichting op de eindejaarsuitkering en de premiespaarregeling, zoals opgenomen in het Besluit van 16 februari 2001, houdende wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en enkele andere besluiten in verband met de formalisering van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2000–2001 (Stb. 99).
In onderdeel 6 van het Akkoord 2000–2001 is neergelegd dat voorzieningen kunnen worden getroffen voor thuiswerken, waarbij gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden die de informatie- en communicatietechnologie biedt. Gelet hierop is een nieuw artikel 38h ingevoegd in het Brra, op grond waarvan de Minister van Justitie regels kan stellen voor thuiswerken. Tevens is in onderdeel 6 van het Akkoord 2000–2001 neergelegd dat de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding een vergoeding kan krijgen voor de kosten van vakliteratuur die uitgaan boven het voor vakliteratuur bestemde deel van de onkostenvergoeding, bedoeld in het Besluit onkostenvergoeding rechterlijke ambtenaren. Het nieuwe artikel 38i Brra vormt een uitwerking van deze CAO-afspraak.
Onderdeel 10 van het Akkoord 2000–2001 bevat een inspanningsverplichting voor de Minister van Justitie om afspraken te maken over de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren die worden uitgezonden naar de Nederlandse Antillen of Aruba. Het nieuwe artikel 38j Brra bevat de grondslag om regels te geven voor de vergoeding van reiskosten van rechterlijke ambtenaren en hun gezinsleden voor een terugkeerbezoek vanuit de Nederlandse Antillen of Aruba naar Nederland. Voor de periode 2001 en 2002 wordt een bedrag van f 100 000/€ 45 378,02 op jaarbasis gereserveerd ten behoeve van een bijdrage in bedoelde reiskosten. De brutering van de tegemoetkoming in 2002 komt voor rekening van de Minister van Justitie.
Ingevolge onderdeel 5 van het Akkoord 2000–2001 is met ingang van 1 januari 2000 de onkostenvergoeding geïndexeerd met 3,8%. Hierin is ook de indexatie voor het jaar 1999 (zijnde 2,1%) begrepen. Deze indexering werkt terug tot en met 1 januari 2000. Dit is geregeld in artikel IV.
Op 1 juli 2001 is, met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2001, de onkostenvergoeding aan de consumentenprijsindex aangepast. De consumentenprijsindex is vastgesteld op 3%. Deze indexering van de onkostenvergoeding is neergelegd in artikel V. Gelet op de omstandigheid dat het Besluit onkostenvergoeding rechterlijke ambtenaren met ingang van 1 januari 2002 is gewijzigd, worden de wijzigingen in de onkostenvergoeding in de jaren 2000 en 2001 geregeld in twee afzonderlijke artikelen in plaats van in genoemd besluit zelf.
In artikel VI wordt ter uitwerking van onderdeel 18, onder 1b, van het Akkoord 2000–2001 een voorziening getroffen voor de rechterlijke ambtenaren die reeds voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit waren aangesteld voor het vervullen van minder dan de helft van een volledige taak. Deze rechterlijke ambtenaren blijven aanspraak houden op de onkostenvergoeding, die zij zouden hebben ontvangen, indien zij in hetzelfde ambt zouden zijn aangesteld voor het vervullen van een volledige taak. Dat geldt echter niet indien hun aanstelling op of na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit wordt gewijzigd. In afwijking van onderdeel 18 van het Akkoord 2000–2001 krijgt deze wijziging geen terugwerkende kracht, ter voorkoming van problemen en onduidelijkheden met betrekking tot de terugwerkende kracht (zie de circulaire van de Minister van Justitie van 19 april 2001, kenmerk 08 743).
Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad voor de rechtspraak en het College van procureurs-generaal is een voorziening getroffen voor de aanspraak op onkostenvergoeding van rechterlijke ambtenaren en de rechterlijke ambtenaren in opleiding die reeds ongeschikt waren tot het verrichten van arbeid op het moment van inwerkingtreding van dit besluit. Voor deze categorie rechterlijke ambtenaren geldt dat zij aanspraak maken op een onkostenvergoeding gedurende het kalenderjaar van inwerkingtreding van dit besluit en het kalenderjaar daaropvolgend. Met deze termijn wordt aangesloten bij de termijn van artikel 7a van het Besluit onkostenvergoeding rechterlijke ambtenaren. Voor de met rechtspraak belaste leden van de gerechtbesturen en de leden van de Raad voor de rechtspraak is in artikel VIII een identieke voorziening getroffen.
In de artikelen X en XI is een aantal voorzieningen getroffen met betrekking tot de eindejaarsuitkering over het jaar 2000 en het jaar 2001. In artikel X is een voorziening getroffen voor de in onderdeel 2, tweede alinea, van het Akkoord 2000–2001 vastgelegde eenmalige verhoging van de eindejaarsuitkering over 2000 tot 1,0% van het salaris alsmede voor de in onderdeel 3 van het Akkoord 2000–2001 neergelegde aanspraak op verhoging van de eindejaarsuitkering met een nominaal bedrag. Het nominale bedrag van de eindejaarsuitkering is afhankelijk van de arbeidsduur en bedraagt ingevolge onderdeel 3 van het Akkoord 2000–2001 voor het jaar 2000 bij een volledige werkweek f 206 bruto.
Artikel XI bevat een voorziening voor de eenmalige eindejaarsuitkering in 2001. De rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding ontvangen ingevolge onderdeel 2 van het Akkoord 2001–2002 in het jaar 2001 eenmalig een eindejaarsuitkering van f 1165 bij het vervullen van een volledige taak. Het nominale bedrag waarmee de eindejaarsuitkering voor het jaar 2001 wordt verhoogd, bedraagt ingevolge onderdeel 9 van het Akkoord 2001–2002 voor het jaar 2001 f 564 bruto bij een volledige werkweek.
De peildatum voor beantwoording van de vraag of een rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding aanspraak heeft op een eindejaarsuitkering en zo ja op welk bedrag, is zowel in 2000 als in 2001 1 december. Iedere rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding die op 1 december van het desbetreffende kalenderjaar in dienst is, heeft recht op een uitkering. Een rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding aan wie in een kalenderjaar voor 1 december ontslag wordt verleend, heeft geen aanspraak op een (deel van de) eindejaarsuitkering. Indien op genoemde datum een volledige taak wordt vervuld, heeft betrokkene recht op het gehele bedrag. Indien op die datum een gedeeltelijke taak wordt vervuld, heeft betrokkene recht op een bedrag naar rato.
Dit artikel vormt een uitwerking van onderdeel 7, eerste alinea, van het Akkoord 2000–2001 en van onderdeel 3 van het Akkoord 2001–2002 (afkoop van volledig aantal compensatiedagen waarop een rechterlijk ambtenaar in een jaar recht heeft). De bepaling komt inhoudelijk grotendeels overeen met artikel V van het Besluit van 7 mei 2001 tot wijziging van enige algemene maatregelen van bestuur in verband met onder meer de uitvoering van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 1999–2000 sector Rechterlijke Macht (Stb. 254). Aan rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding die wekelijks gemiddeld meer uren werken dan het aantal uren behorende bij hun arbeidsduur als bedoeld in artikel 20, eerste lid, Wrra en die zodoende meer gewerkte uren tot een maximum van vier per week opsparen, wordt krachtens dit artikel in het jaar 2001 en in het jaar 2002 tot 1 september 2002 de mogelijkheid geboden om deze opgespaarde uren (de zogeheten compensatie-uren) volledig af te kopen. Deze afspraak is gemaakt ter overbrugging van de termijn die nodig was om de IKAP-regeling te ontwikkelen. Nu echter binnenkort een besluit in werking zal treden, met terugwerkende kracht tot en met 1 september 2002, waarin de mogelijkheid geboden wordt om meer uren te werken tegen een vergoeding, is de regeling voor afkoop van compensatie-uren voor de periode van 1 september 2002 tot en met 31 december 2002 overbodig.
Inwilliging van een tot afkoop strekkend verzoek leidt ertoe dat de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding wordt toegestaan om meer uren te werken dan het aantal dat voor hem ingevolge artikel 20, tweede of derde lid, Wrra is vastgesteld en dat hij voor deze extra uren bezoldigd wordt. Voor de inhoud en redactie van artikel XII is voor zover mogelijk aansluiting gezocht bij artikel 22, twaalfde tot en met veertiende lid, ARAR en de toelichting op het onderwerp afkoop vakantie-uren, zoals opgenomen in de nota van toelichting bij het Besluit van 4 december 1997, houdende wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en enkele andere besluiten in verband met de formalisering van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 1997–1999 (Stb. 655). Aan de mogelijkheid van verkoop van het volledige aantal compensatie-uren zijn twee voorwaarden verbonden. De verkoop van compensatie-uren dient ten eerste uit de vacatureruimte te worden bekostigd en dient ten tweede niet in strijd te zijn met het dienstbelang.
Dit artikel behelst een uitwerking van onderdeel 9 van het Akkoord 2000–2001 en van onderdeel 11 van het Akkoord 2001–2002. Hierin is bepaald dat, vooruitlopend op structurele oplossingen voor de bovenmatige werkdruk, aan rechters-commissarissen in strafzaken en piketofficieren een tijdelijke toelage wordt toegekend in het jaar 2001 en het jaar 2002. Daarvoor is jaarlijks een bedrag van f 1 050 000/€ 476 470 beschikbaar. In het SORM van 25 juni 2001 is het voorstel waarin de uitwerking van deze tijdelijke toelage is gemaakt, aangenomen. Dit voorstel houdt in dat op weekbasis een tijdelijke toelage beschikbaar wordt gesteld aan rechterlijke ambtenaren die werkzaamheden verrichten als rechter-commissaris of als piketofficier. Verwezen wordt naar de circulaire van de Minister van Justitie van 18 juli 2001 (kenmerk 08.741.51).
Uitgangspunt is dat per rechtbank en per arrondissementsparket op weekbasis één rechter-commissaris respectievelijk één piketofficier wordt aangewezen. Dit geldt niet voor de grote steden Amsterdam, Rotterdam en's-Gravenhage. In deze steden zijn op weekbasis anderhalve piketofficier en anderhalve rechter-commissaris werkzaam. Op grond van het beschikbare bedrag en gelet op voorgaande uitgangspunten is voor de rechtbanken en de arrondissementsparketten in de steden Amsterdam, Rotterdam en 's-Gravenhage een bedrag van f 735/€ 334 bruto voor de tijdelijke toelage beschikbaar. Voor de overige rechtbanken en arrondissementsparketten bedraagt het beschikbare bedrag f 490,00/€ 223 bruto op weekbasis. Het op weekbasis beschikbare bedrag wordt naar evenredigheid uitbetaald indien een deel van de week als rechter-commissaris of als piketofficier wordt gewerkt. De tijdelijke toelage vormt geen inkomen in de zin van het ABP pensioenreglement.
Artikel XIV vormt de uitwerking van onderdeel 5 van het Akkoord 2001–2002, waarin is bepaald dat in verband met de extra inspanning die de reorganisatie van de rechterlijke organisatie van de rechtsprekende macht en het Openbaar Ministerie heeft gevergd, een bedrag van f 1 250 000/€ 567 225,00 ter beschikking wordt gesteld. De hoogte van de toelage wordt door de Minister van Justitie vastgesteld. Dit artikel is mede opgenomen naar aanleiding van het advies van de Raad voor de rechtspraak.
Aan de artikelen I, onderdelen A tot en met F, II, onderdeel A, III, onderdelen B, G en I, IV, V, X, XI, XII, XIII en XIV is terugwerkende kracht verleend tot en met de tijdstippen die uit de Akkoorden voortvloeien. Aan artikel III, onderdeel C, is uitgestelde werking verleend tot het tijdstip dat voortvloeit uit het Akkoord 2001–2002. Artikel III, onderdeel E, onder d, treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Dit is het het tijdstip waarop het wetsvoorstel in verband met de formalisering van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2000–2001 en de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst 2001–2002 sector Rechterlijke Macht in werking zal treden.
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
ARBEIDSVOORWAARDENOVEREENKOMST SECTOR RECHTERLIJKE MACHT 2000–2001
Partijen in het Sectoroverleg Rechterlijke Macht zijn met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden en de overige personele aangelegenheden in de sector Rechterlijke Macht het volgende overeengekomen.
1. Looptijd van de overeenkomst
Deze overeenkomst heeft een looptijd van 1 november 2000 tot en met 31 oktober 2001.
De salarissen in de sector Rechterlijke Macht worden:
– met ingang van 1 november 2000 structureel verhoogd met 3.9% en
– met ingang van 1 april 2001 structureel verhoogd met 0.6%.
Tevens wordt de eindejaarsuitkering in 2000 verhoogd met 0.7% incidenteel. Daarmee komt de eindejaarsuitkering in het jaar 2000 op 1%.
Voor de salariscategorieën 1, 2 en 3 wordt de salarisverhoging gerealiseerd met inachtneming van de voor deze salariscategorieën van kracht zijnde bijzondere regeling.
De structurele salarisverhogingen werken door in de uitkeringen.
Zowel de structurele salarisverhogingen als de incidentele verhoging van de eindejaarsuitkering vormen een inkomensbestanddeel als bedoeld in het pensioenreglement. Partijen achten het wenselijk dat zowel de structurele salarisverhogingen als de incidentele verhoging van de eindejaarsuitkering doorwerkt in de pensioenen.
3. Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel
Vanwege de bevriezing van de tegemoetkoming in de ziektekosten op het niveau van 1999, waarop de rechterlijk ambtenaar aanspraak heeft, wordt in het jaar 2000 de besparing per persoon aan de eindejaarsuitkering toegevoegd. Dit nominale bedrag is afhankelijk van de arbeidsduur en bedraagt bij een volledige taak in 2000 f 206,– bruto. Deze toevoeging komt boven op de verhoging van de eindejaarsuitkering zoals die onder punt 2 van deze arbeidsvoorwaardenovereenkomst is beschreven.
De salarissen inclusief vakantie-uitkering worden in verband met de afschaffing van de overhevelingstoeslag per 1 januari 2001 gebruteerd met 1,9% met inachtneming van de wettelijke bovengrens, te weten f 1745,– per jaar. Dit maximum geldt ook voor de vakantieuitkering.
De geldende onkostenvergoedingen zijn een tegemoetkoming in de werkelijke beroepskosten, door de diverse (categorieën) rechterlijke ambtenaren te maken. De bedragen van de onkostenvergoeding die aan de rechterlijke ambtenaren wordt toegekend krachtens het Besluit onkostenvergoeding rechterlijke ambtenaren worden uitgekeerd zonder dat daarover belasting zal worden geheven.
De onkostenvergoeding zal met ingang van 1 januari 2000 worden geïndexeerd met een percentage van 3,8%. Hierin is ook de indexatie voor het jaar 1999 (zijnde 2,1%) begrepen.
Per 1 juli 2001 wordt met terugwerkende kracht tot 1 januari 2001 de onkostenvergoeding aangepast met de consumentenprijsindex zoals deze door het Centraal Planbureau wordt gepubliceerd in het Centraal Economisch Plan.
De fiscale regelgeving biedt mogelijkheden om aan de rechterlijk ambtenaar voorzieningen ter beschikking te stellen voor het verrichten van werkzaamheden vanuit het huisadres. Mogelijkheden zijn onder meer:
– voorzieningen ten behoeve van de inrichting van een studeerkamer tot een maximum van f 4000,–. voor een periode van vijf jaar;
– voorzieningen voor telecommunicatie en automatisering tot een maximum van f 5000,– voor een periode van drie jaar.
Daarnaast zijn partijen van mening dat vakliteratuur op declaratiebasis, voor zover noodzakelijk voor een correcte uitoefening van de taak alsmede voor zover de kosten daarvan het daarvoor bestemde bedrag in de onkostenvergoeding overstijgen, van werkgeverszijde vergoed dient te worden. Voor raadsheren werkzaam bij de belastingsector van de gerechtshoven geldt hiervoor een maximum van f 5000,– minus het daarvoor bestemde bedrag in de onkostenvergoeding en voor de andere rechterlijke ambtenaren geldt hiervoor een bedrag van f 3500,– minus het daarvoor bestemde bedrag in de onkostenvergoeding.
De functionele autoriteit bepaalt welke voorzieningen respectievelijk aan de rechterlijk ambtenaar ter beschikking worden gesteld. De Minister van Justitie zal de fiscale mogelijkheden om voorzieningen ter beschikking te stellen onder de aandacht van de functionele autoriteit te brengen. Met het oog daarop zullen de NVvR en de Minister van Justitie voor 1 april 2001 een modelregeling opstellen voor deze voorzieningen met inachtneming van de voorwaarden die de fiscus hieraan verbindt.
7. Persoonsgebonden arbeidsvoorwaarden
Per 1 januari 2001 wordt de mogelijkheid geopend van verkoop van het volledige aantal compensatiedagen waarop een rechterlijk ambtenaar in een jaar aanspraak heeft:
a) indien deze verkoop uit de vacatureruimte wordt bekostigd en;
b) indien de verkoop van compensatiedagen niet in strijd is met het dienstbelang.
Gedurende de looptijd van deze arbeidsvoorwaardenovereenkomst ontwerpt een werkgroep bestaande uit vertegenwoordigers van de NVvR en de Minister van Justitie een stelsel van persoonsgebonden arbeidsvoorwaarden. De werkgroep streeft ernaar de mogelijkheden van het nieuwe fiscale stelsel ten volle te benutten. Onder dit stelsel van persoonsgebonden arbeidsvoorwaarden moeten, naast de reeds bestaande mogelijkheid om de vakantieaanspraak te verminderen en de mogelijkheid tot verkoop van compensatiedagen, in ieder geval worden begrepen:
1) De mogelijkheid tot het bijkopen van vakantiedagen tot een maximum van 10 (à 8 uur) op jaarbasis. Daarbij zal alvorens deze mogelijkheid daadwerkelijk wordt ingevoerd, worden onderzocht of het bijkopen van dagen consequenties heeft voor onder meer de aanspraak op pensioenen en sociale zekerheid.
2) De mogelijkheid van een life-time spaarvariant. Onderzocht zal worden of en welke voorwaarden aan de life-time spaarvariant moeten worden verbonden en of de invoering van life-time sparen consequenties heeft voor onder meer de aanspraak op pensioenen en sociale zekerheid.
Partijen streven er naar voor 1 juli 2001 de onderzoeken zoals hierboven onder 1 en 2 bedoeld en het overleg daarover afgerond te hebben.
Voor de mogelijkheden van verkopen van vakantie- en compensatiedagen en bijkopen van vakantiedagen alsmede de life-time spaarvariant geldt dat deeltijders naar rato van deze varianten gebruik kunnen maken.
8. Bovenmatige belasting en werkdruk
De NVvR en de Minister van Justitie spreken hun zorg uit over de (te) hoge werkbelasting die zich in onderdelen van de organisatie voordoet. Dit klemt te meer nu bij het Openbaar Ministerie en de zittende magistratuur sprake is van grote extra belasting door (implementatie van) reorganisatie en ontwikkeling van een moderniseringsoperatie. Partijen zijn het erover eens dat een structurele oplossing van deze problematiek moet voortbouwen op de te maken afspraken met betrekking tot een systeem van werklastmeting op basis van objectieve maatstaven en dat het lokale management verantwoordelijk is voor een evenredige verdeling van de werklast binnen een gerecht of parket.
Partijen stellen vast dat de werklastproblematiek die samenhangt met het verrichten van piketdiensten door rechters-commissarissen en piket-officieren van justitie thans, in afwachting van structurele oplossingen als bedoeld onder punt 8 van deze overeenkomst. een bijzondere tijdelijke maatregel vordert. Voor het jaar 2001 wordt in het totaal een bedrag van f 1 050 000,– ter beschikking gesteld om het lokale management in staat te stellen de rechterlijke ambtenaren die deze taken uitoefenen compensatie te verstrekken. De NVvR en de Minister van Justitie gaan ervan uit dat na 2001 de werklastsystemen rekening houden met deze bijzondere situaties en zij zullen daar ook bijzondere aandacht aan schenken.
10. Rechterlijke ambtenaren werkzaam in het buitenland
De Minister van Justitie neemt de inspanningsverplichting op zich om – mede in nauw overleg met de NVvR – voor 1 april 2001 met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkriijkrelaties afspraken te maken over de rechtspositie van rechterlijke ambtenaren die worden uitgezonden naar de Nederlandse Antillen dan wel Aruba, met inbegrip van een regeling naar analogie van de Ministeriële regeling «Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel», onder andere voor wat betreft een jaarlijks bezoek van de rechterlijk ambtenaar en zijn gezin aan Nederland.
Voor de periode van 1 januari 2001 tot aan het moment dat een structurele regeling tot stand is gekomen wordt een bedrag van f 100 000,– op jaarbasis gereserveerd ten behoeve van een bijdrage in de reiskosten Nederlandse Antillen dan wel Aruba – Nederland en vice versa.
Een werkgroep bestaande uit vertegenwoordigers van de NVvR en de Minister van Justitie beziet de situatie van uitzending van rechterlijke ambtenaren in zijn algemeenheid, waarbij onder andere naar hun fiscale situatie zal worden gekeken. Deze werkgroep zal voor 1 juli 2001 met een opzet komen voor een regeling voor internationale uitzendingen.
Pensioen is een onderwerp dat nog niet gedecentraliseerd is naar de afzonderlijke sectoren. In dit kader is pensioen een ruim begrip. Hieronder moet zowel worden verstaan het ouderdomspensioen, het nabestaandenpensioen, het invaliditeitspensioen en de FPU (flexibel pensioen en uittreden). Voor alle overheidssectoren zijn de pensioenen ondergebracht bij het Algemeen burgerlijk pensioenfonds (Abp).
Over sectoralisatie van de pensioenen vindt al geruime tijd discussie plaats.
De NVvR en de Minister van Justitie vinden het van groot belang om deze discussie te blijven volgen en om elkaar op de hoogte te houden. Hierover zullen de NVvR en de Minister van Justitie derhalve ook in de toekomst gestructureerd blijven overleggen.
Binnen de groep rechterlijke ambtenaren bestaat een grote behoefte aan kinderopvang. Daarnaast speelt dat sommige functies vragen om inzetbaarheid buiten de tijden waarop reguliere kinderopvang mogelijk is. Om de sector aantrekkelijk te houden is het daarom van groot belang voorzieningen te treffen die de combinatie van de zorg voor kinderen en het verrichten van arbeid mogelijk maken. De NVvR en de Minister van Justitie zijn uit dien hoofde overeengekomen de voor kinderopvang beschikbare middelen structureel met f 400 000,– te verhogen. Omdat de situatie per gerecht en per parket verschilt, dient lokaal invulling gegeven te worden aan de behoefte aan kinderopvang.
Hiermee wordt het doel, te weten een gelijk niveau van het voor kinderopvang beschikbare bedrag voor zowel rechterlijke ambtenaren als het overige personeel binnen rechtbanken en gerechten binnen bereik gebracht.
De NVvR en de Minister van Justitie stellen een werkgroep in die de consequenties van het wetsvoorstel «Arbeid en zorg», voor de rechtspositie van de rechterlijk ambtenaren in kaart brengt.
Voor 1 april 2001 komt de Minister van Justitie met een voorstel met betrekking tot het combineren van het gebruik van de terugtredingsregeling (artikel 38a Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren) en het gebruik van de regeling Partiële Arbeidsparticipatie Senioren rechterlijke macht. Hiermee wordt invulling gegeven aan een speerpunt van het kabinet dat ouderen langer voor het arbeidsproces behouden moeten blijven door faciliteiten die de werkbelasting verminderen.
De NVvR en de Minister van Justitie achten het van groot belang dat ook de sector Rechterlijke Macht een bijdrage levert aan het wegnemen van achterstandsposities van gehandicapten, allochtonen en vrouwen.
Bij gehandicapten gaat het met name om het op lokaal niveau treffen van voorzieningen die het werken voor gehandicapten mogelijk maken.
De instroom van Nederlanders van allochtone afkomst in de rechterlijke macht is gering. Partijen willen voorwaarden scheppen om de toetreding van deze groep tot de rechterlijke macht te bevorderen.
In dit kader zal een actiever wervingsbeleid moeten plaatsvinden.
Onder de rechterlijke ambtenaren zijn vrouwen goed vertegenwoordigd. De doorstroom van vrouwen naar hogere functiecategorieën stagneert echter. De NVvR en de Minister van Justitie achten het wenselijk dat het aandeel vrouwen in de hogere functiecategorieën toeneemt. Bij de selectie verdient dit punt nadrukkelijk aandacht maar evenzeer in voorwaardenscheppende zin moet aan doorstroommogelijkheden voor vrouwen aandacht worden besteed.
16. Gelijkschakeling onkostenvergoeding coördinerend kantonrechter met coördinerend vice-president
Met ingang van 1 november 2000 ontvangt de coördinerend kantonrechter dezelfde onkostenvergoeding als de coördinerend vice-president van een rechtbank.
17. Wet op de ondernemingsraden
In verband met de oprichting van de Raad voor de rechtspraak en de organisatiewijzigingen bij de gerechten met ingang van 1 januari 2002 zullen gedurende de looptijd van deze arbeidsvoorwaardenovereenkomst tussen de NVvR en de Minister van Justitie afspraken worden gemaakt met betrekking tot voorlichting over de invoering voor rechterlijke ambtenaren bij de gerechten van de aangepaste Wet op de ondernemingsraden.
18. Rechtspositie bij afwezigheid
Partijen hebben vastgesteld dat zich op enkele punten niet goed verdedigbare verschillen in de rechtspositie van de rechterlijke ambtenaren voordoen met hetgeen voor overige ambtenaren gebruikelijk is. In dit kader zijn partijen het eens geworden over enkele aanpassingen:
a) Aan een rechterlijk ambtenaar die langdurig ziek is wordt de onkostenvergoeding doorbetaald gedurende het jaar waarin hij ziek is geworden en het jaar daarop volgend en dan gestopt.
b) Rechterlijke ambtenaren die voor minder dan de helft van een volledige taak zijn aangesteld hebben aanspraak op een onkostenvergoeding die wordt gerelateerd aan de omvang van de arbeidsduur. Omdat voor deze categorie nu nog ten gevolge van een omissie in de regelgeving geldt dat zij recht hebben op een volledige onkostenvergoeding behouden degenen die op 1 november 2000 voor minder dan de helft van een volledige taak als rechterlijk ambtenaar benoemd waren de volledige onkostenvergoeding.
Rechterlijke ambtenaren die per 1 november 2000 voor minder dan de helft van een volledige taak worden aangesteld hebben aanspraak op een onkostenvergoeding die wordt gerelateerd aan de omvang van de arbeidsduur.
2) Verval compensatiedagen bij zwangerschap en langdurige ziekte
a) De rechterlijk ambtenaar die zwangerschaps- en bevallingsverlof geniet heeft na een periode van een maand een arbeidsduur die wordt geacht 36 uur per week te bedragen (of evenredig in geval van een part-time aanstelling). Dit heeft tot gevolg dat over de resterende periode van het zwangerschaps- en bevallingsverlof geen compensatiedagen worden opgebouwd.
b) In geval van (gedeeltelijke) ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte vindt vanaf het moment dat de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte een maand heeft geduurd, geen opbouw van compensatiedagen meer plaats en is opname van compensatiedagen niet mogelijk. Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid vindt de opname van compensatiedagen naar rato van de gewerkte tijd plaats.
De wijzigingen als genoemd onder 1 sub a en 2 treden pas in werking op het moment dat de wijzigingen van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren vanwege deze arbeidsvoorwaardenovereenkomst van kracht worden.
's-Gravenhage, 8 december 2000
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
De Nederlandse vereniging voor Rechtspraak
de voorzitter,
J. J. I. Verburg
de secretaris,
M. M. A. Spliet
ARBEIDSVOORWAARDENOVEREENKOMST SECTOR RECHTERLIJKE MACHT 2001–2002
Partijen in het Sectoroverleg Rechterlijke Macht zijn met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden en de overige personele aangelegenheden in de sector Rechterlijke Macht het volgende overeengekomen.
Partijen spreken uit, dat in een arbeidsvoorwaardenakkoord geen afspraken behoeven te worden gemaakt over onderwerpen, die vooral zijn te benoemen als onderwerpen die het management van de rechterlijke organisatie raken. Toch verdient een tweetal onderwerpen vermelding. Het betreft in de eerste plaats «opleidingen», in de zin dat voor rechters en officieren in opleiding ruim aandacht moet bestaan en dat lokaal formatieve ruimte moet worden ingeruimd voor degenen die hen opleiden. Ook het aanbod van cursussen in het kader van de na- en bijscholing alsmede de mogelijkheid tot het daadwerkelijk afnemen van deze opleidingsmogelijkheden verdient ruime aandacht. In iedere professionele organisatie moet éducation permanente een vanzelfsprekendheid zijn. Een tweede onderwerp waarop partijen de aandacht vestigen is de noodzaak op korte termijn te komen tot een modern en adequaat ingericht loon- en functiegebouw voor de rechterlijke macht, dat recht doet aan de nieuwe structuur van zowel de zittende als de staande magistratuur. Alle betrokken partijen zullen de komende tijd in dit traject veel moeten investeren.
1. Looptijd van de overeenkomst
Deze overeenkomst heeft een looptijd van 1 november 2001 tot en met 30 november 2002.
De salarissen in de sector Rechterlijke Macht worden structureel verhoogd:
– met ingang van 1 november 2001 met 3,7%;
– met ingang van 1 juli 2002 met 0,4% ter compensatie van de aanpassingen in het Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel (BTZR, zie punt 9 eerste alinea).
De eindejaarsuitkering:
– bedraagt in het jaar 2001 eenmalig f 1165 bruto bij het vervullen van een volledige taak (peildatum 1 december 2001);
– wordt in 2002 verhoogd met 0,1% structureel. Daarmee komt de eindejaarsuitkering ingaande het jaar 2002 op 0,4% structureel.
Voor de salariscategorieën 1, 2 en 3 wordt de salarisverhoging gerealiseerd met inachtneming van de voor deze salariscategorieën van kracht zijnde bijzondere regeling.
Vanaf 1 november 2001 wordt deze bijzondere regeling geïntegreerd in de salarissen.
De structurele salarisverhogingen en de BTZR-compensatie werken door naar reeds ingegane wachtgelden en uitkeringen.
De salarisverhogingen werken in de pensioenen door volgens de systematiek van het ABP.
3. Flexibilisering arbeidsvoorwaarden
In het kader van de arbeidsmarktproblematiek en de groei van het werkaanbod zijn partijen gekomen tot de volgende afspraken.
Naast de mogelijkheid van afkoop van compensatiedagen ontstaat per 1-1-2002 de mogelijkheid om de arbeidsduur op individuele basis structureel te verhogen tot maximaal 40 uur per week. De functionele autoriteit kan een verzoek hiertoe alleen afwijzen indien deze over onvoldoende formatieve of financiële ruimte beschikt of indien andere zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich ertegen verzetten.
De normwerkweek blijft 36 uur.
4. Modernisering personeelsbeleid
De wens bestaat te onderzoeken op welke wijze het personeelsbeleid gemoderniseerd kan worden. Gedacht wordt aan de volgende onderwerpen:
A. De flexibilisering van de regelgeving omtrent de rechtspositie, bijvoorbeeld het op verzoek van de rechterlijke ambtenaar tot aanpassing van de werktijd kunnen overgaan zonder Koninklijk Besluit en het verhogen van salarissen in de sector rechterlijke macht zonder wetswijziging;
B. Het onderzoeken van mogelijkheden – al dan niet door het scheppen van een juridische grondslag – voor toepassing van moderne personeelsinstrumenten om waardering van bijzondere prestaties te materialiseren;
C. Het beleid ten aanzien van rechterlijk ambtenaren na afloop van een detachering;
D. De mogelijkheden voor een sabbatical leave naast de verlofspaarvariant en de gevallen waarin deze van toepassing zouden kunnen zijn;
E. Het in kaart brengen van de consequenties van de voorzieningen in het kader van de Wet Arbeid en Zorg voor de rechtspositie van de rechterlijke ambtenaren.
Een studiegroep bestaande uit alle betrokken partijen zal deze onderwerpen nader bestuderen en adviezen hieromtrent formuleren. Op basis van (deel)adviezen zal in het Sectoroverleg rechterlijke macht besluitvorming plaatsvinden.
5. Stimulering Modernisering en Reorganisatie
In verband met de extra inspanning die de reorganisatie bij zowel het Openbaar Ministerie als de zittende magistratuur van de leden van de rechterlijke macht heeft gevraagd c.q. vraagt, wordt eenmalig een bedrag van f 1 250 000 ter beschikking gesteld via de functionele autoriteiten.
Om de sector zo aantrekkelijk mogelijk te maken en daarmee concurrerend op de arbeidsmarkt, is het van groot belang voorzieningen te treffen die de combinatie van de zorg voor kinderen en het verrichten van arbeid mogelijk maken. Daarnaast speelt dat sommige functies vragen om inzetbaarheid buiten de tijden waarop regulier kinderopvang (buitenschoolse opvang, gastouderschap) mogelijk is. De NVvR en de Minister van Justitie zijn uit dien hoofde overeengekomen de voor kinderopvang beschikbare middelen vanaf 2002 structureel met f 500 000,– te verhogen. Aangezien de situatie per gerecht en per parket verschilt, dient lokaal invulling gegeven te worden aan de behoefte aan kinderopvang.
In de CAO 2000–2001 zijn afspraken gemaakt met betrekking tot het combineren van het gebruik van de terugtredingsregeling (artikel 38a Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren) en het gebruik van de regeling Partiële Arbeidsparticipatie Senioren rechterlijke macht. De uitwerking van een voorstel hieromtrent wordt spoedig verwacht.
8. Vergoedingen plaatsvervangers
De vergoedingen op grond van art. 38 van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren voor plaatsvervangers zijn sinds 1996 niet meer verhoogd. Partijen spreken uit dat het wenselijk is de omvang van deze vergoeding op niveau te brengen. Dit zal plaatsvinden in 2 tranches. De tarieven worden als volgt aangepast.
Voor rechters-plaatsvervanger, kantonrechters-plaatsvervanger en plaatsvervanger officieren van Justitie van f 420 naar € 210 per 1 januari 2002 en € 235 per 1 januari 2003.
Voor raadsheren-plaatsvervanger en plaatsvervanger advocaten-generaal bij een ressortsparket van f 560 naar € 280 per 1 januari 2002 en € 310 per 1 januari 2003.
Voor raadsheren in buitengewone dienst van en advocaten-generaal in buitengewone dienst bij de Hoge Raad van f 730 naar € 370 per 1 januari 2002 en € 405 per 1 januari 2003.
Opdat de tarieven voor de plaatsvervangers vervolgens op niveau zullen blijven, achten partijen het gewenst dat na 2003 de tarieven worden geïndexeerd aan de salarisontwikkeling in deze sector.
9. Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel en Regeling Ziektekostenvoorziening rijkspersoneel
Het Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel blijft ook van toepassing voor de Rechterlijke Macht, hetgeen betekent dat de aanpassingen die in dit kader zijn overeengekomen in de sector Rijk ook doorwerken naar de sector rechterlijke macht. De aanpassingen per 1 april 2002 zijn als volgt.
a) Er wordt geen tegemoetkoming meer verstrekt voor partners met een eigen inkomen;
b) Er wordt een tegemoetkoming verstrekt voor maximaal drie kinderen (die aan de voorwaarden van een tegemoetkoming voldoen);
c) Indien sprake is van kinderen jonger dan 16 jaar wordt voor maximaal twee daarvan een tegemoetkoming verstrekt;
d) Aan ambtenaren met een partner en kinderen wordt alleen een tegemoetkoming voor kinderen verstrekt als het inkomen van de ambtenaar hoger is dan het inkomen van zijn of haar partner.
De aanpassingen in de Regeling Ziektekostenvoorziening rijkspersoneel zijn als volgt.
a) De partner met een eigen inkomen wordt met ingang van 1 april 2002 niet meer aangemerkt als medebetrokkene. De partner van wie het inkomen uitsluitend bestaat uit AOW, wordt niet beschouwd als partner met een eigen inkomen;
b) Voor personen jonger dan 65 jaar wordt het maximumbedrag van de premie dat bij de berekening van de tegemoetkoming in aanmerking wordt genomen met ingang van 1 januari 2002 verhoogd naar het bedrag van de Standaardpakketpolis.
Ter compensatie van de inkomenseffecten van de BTZR-maatregelen – die optreden vanaf 1 juli 2002 – worden de salarissen met ingang van 1 juli 2002 structureel verhoogd met 0,4%.
Vanwege de bevriezing van de tegemoetkoming in de ziektekosten op het niveau van 1999, waarop de rechterlijk ambtenaar aanspraak heeft, wordt in het jaar 2001 de besparing aan de eindejaarsuitkering toegevoegd. Dit nominale bedrag is afhankelijk van de arbeidsduur en bedraagt bij een volledige taak in 2001 f 564 bruto en in 2002 f 660 bruto. Vanaf 2002 vindt hiervoor een maandelijkse reservering plaats.
Deze toevoeging komt boven op de verhoging van de eindejaarsuitkering, zoals die onder punt 2 van deze arbeidsvoorwaardenovereenkomst is beschreven.
In 2002 wordt een premiespaarregeling ingevoerd voor de sector rechterlijke macht. Van deze regeling kan gebruik worden gemaakt door af te zien van de eindejaarsuitkering die voortvloeit uit de bevriezing van de tegemoetkoming ziektekosten en voor zover dit voldoet aan de eisen van de belastingwetgeving. De premiespaarregeling zal analoog aan en volgens de voorwaarden van de reeds bestaande premiespaarregeling voor ambtenaren van het Ministerie van Justitie worden geformuleerd. Dat betekent dat vanaf 2002 het nominale bedrag, zoals hierboven in punt 9 genoemd, kan worden aangewend t.b.v. de premiespaarregeling.
11. Verlenging tijdelijke toelage voor piketdiensten
In de CAO 2000–2001 is in afwachting van structurele oplossingen voor de werklastproblematiek die samenhangt met het verrichten van piketdiensten door rechters-commissarissen en piketofficieren van justitie, een bijzondere tijdelijke maatregel overeengekomen. Daar in de structurele oplossing nog niet is voorzien, wordt de tijdelijke maatregel verlengd in 2002.
12. Verlenging tijdelijke regeling voor rechterlijke ambtenaren werkzaam op de Nederlandse Antillen en Aruba
Uit hoofde van de CAO 2000–2001 is een tijdelijke regeling gemaakt voor een jaarlijks bezoek aan Nederland van de rechterlijke ambtenaar en het gezin vanuit zijn of haar werkplek op de Nederlandse Antillen of Aruba. Deze regeling is inmiddels van kracht en wordt verlengd in 2002 met dien verstande dat er ook in 2002 f 100 000 netto beschikbaar is voor deze regeling. De brutering van de tegemoetkoming komt in 2002 voor rekening van de Minister van Justitie.
De Minister van Justitie zal het initiatief nemen voor de instelling van een werkgroep die de situatie van uitzending van rechterlijke ambtenaren naar het buitenland in zijn algemeenheid, inclusief de daarbij behorende rechtspositionele aspecten, zal bezien.
Met terugwerkende kracht tot 1 januari 2002 wordt de jaarlijkse aanpassing van de onkostenvergoeding toegepast op basis van de consumentenprijsindex (afgeleid), zoals deze door het Centraal Planbureau wordt gepubliceerd in het Centraal Economisch Plan 2002.
's-Gravenhage, 3 december 2001
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
De Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak
de voorzitter,
W. Tonkens-Gerkema
de secretaris,
M. C. Bruning
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 januari 2003, nr. 9.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2002-598.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.