Besluit van 3 december 2002, houdende wijziging van het Besluit paspoortgelden (Aanpassing tarieven reisdocumenten 2003)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 25 september 2002, BPR2002/U89021;

Gelet op artikel 7, eerste en derde lid, van de Paspoortwet;

De Raad van State van het Koninkrijk gehoord (advies van 17 oktober 2002, nr. W04.02 0430/I/K);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 21 november 2002, BPR2002/92473;

De bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit paspoortgelden1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Het eerste en tweede lid van artikel 6 komen te luiden:

  • 1. De aan het Rijk verschuldigde kosten bedragen:

    a. voor een nationaal paspoort, een reisdocument voor vluchtelingen of een reisdocument voor vreemdelingen

    EUR12,63
    ANG22,45
    AWG22,45

    b. voor een nationaal paspoort, een groter aantal bladzijden bevattende dan een nationaal paspoort bedoeld in onderdeel a (zakenpaspoort)

    EUR16,68
    ANG29,65
    AWG29,65

    c. voor een reisdocument ten behoeve van een persoon die op grond van de Wet betreffende de positie van Molukkers van 9 september 1976 (Stb. 468) als Nederlander wordt behandeld (faciliteitenpaspoort)

    EUR12,63
    ANG22,45
    AWG22,45

    d. voor een Nederlandse identiteitskaart

    EUR8,14

    e. voor de spoedlevering van een reisdocument als bedoeld in de onderdelen a tot en met d, zijnde een toeslag op de in die onderdelen genoemde bedragen

    EUR36,18

    f. voor de spoedlevering van een bijschrijvingssticker

    EUR17,22
  • 2. De van de aanvrager op grond van de toepasselijke gemeentelijke verordening ten hoogste te heffen rechten bedragen:

    a. voor een nationaal paspoort, een reisdocument voor vluchtelingen of een reisdocument voor vreemdelingen

    EUR35,58

    b. voor een nationaal paspoort, een groter aantal bladzijden bevattende dan een nationaal paspoort bedoeld in onderdeel a (zakenpaspoort)

    EUR39,63

    c. voor een reisdocument ten behoeve van een persoon die op grond van de Wet betreffende de positie van Molukkers van 9 september 1976 (Stb. 468) als Nederlander wordt behandeld (faciliteitenpaspoort)

    EUR35,58

    d. voor een Nederlandse identiteitskaart

    EUR28,73

    e. voor de bijschrijving van een kind in een reisdocument, waarvoor de aanvraag tegelijk met de aanvraag van het desbetreffende reisdocument is ingediend

    EUR7,38

    f. voor de bijschrijving van een kind in een reeds uitgereikt reisdocument, met behulp van een bijschrijvingssticker

    EUR17,22

    g. voor de versnelde uitreiking van een reisdocument als bedoeld in de onderdelen a tot en met d, zijnde een toeslag op de in die onderdelen genoemde bedragen

    EUR36,18

    h. voor de versnelde plaatsing van een bijschrijvingssticker als bedoeld in onderdeel f, zijnde een toeslag op het in dat onderdeel genoemde bedrag

    EUR17,22.

B

Het eerste lid van artikel 12 komt te luiden:

  • 1. De rechten die ten bate van het Rijk van een aanvrager kunnen worden geheven, bedragen:

    a. voor de verstrekking van een nationaal paspoort, een reisdocument voor vluchtelingen of een reisdocument voor vreemdelingen

    EUR42,97
    ANG76,45
    AWG76,45

    b. voor de verstrekking van een nationaal paspoort, een reisdocument voor vluchtelingen of een reisdocument voor vreemdelingen, ten behoeve van een persoon die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt

    EUR29,98
    ANG53,35
    AWG53,35

    c. voor de verstrekking van een nationaal paspoort, een groter aantal bladzijden bevattende dan een nationaal paspoort bedoeld in onderdeel a (zakenpaspoort)

    EUR47,02
    ANG83,65
    AWG83,65

    d. voor de verstrekking van een diplomatiek paspoort of een dienstpaspoort

    EUR40,39
    ANG71,85
    AWG71,85

    e. voor de verstrekking van een Nederlandse identiteitskaart

    EUR36,11

    f. voor de verstrekking van een noodpaspoort of een laissez-passer

    EUR36,18
    ANG64,40
    AWG64,40

    g. voor het aanbrengen van een wijziging van een reisdocument als bedoeld in onderdeel a, b en c, waarbij de geldigheidsduur wordt verlengd (noodverlenging)

    EUR36,18
    ANG64,40
    AWG64,40

    h. voor de bijschrijving van een kind in een reisdocument, waarvoor de aanvraag tegelijk met de aanvraag van het desbetreffende reisdocument is ingediend

    EUR7,38
    ANG13,15
    AWG13,15

    i. voor de bijschrijving van een kind in een reeds uitgereikt reisdocument, met behulp van een bijschrijvingssticker

    EUR17,22
    ANG30,65
    AWG30,65.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2003.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad, in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en in het Afkondigingsblad van Aruba zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 3 december 2002

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

Uitgegeven de twaalfde december 2002

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Het Besluit paspoortgelden is laatstelijk gewijzigd op 1 oktober 2001 in verband met de invoering van de nieuwe generatie reisdocumenten. Bij de vaststelling van de tarieven voor reisdocumenten wordt als uitgangspunt gehanteerd, dat de in rekening te brengen tarieven niet meer mogen bedragen dan de werkelijke kosten die met de uitgifte van deze documenten zijn gemoeid. Afhankelijk van de prijsontwikkelingen in de publieke en private sector, die van invloed zijn op de bepaling van deze kosten, betekent dit dat de tarieven voor reisdocumenten van jaar tot jaar naar boven of naar beneden kunnen worden bijgesteld. Het Besluit paspoortgelden bevat in de artikelen 6 en 12 enkele indexeringsmechanismen, waarmee wordt beoogd de gevolgen van de kostenontwikkelingen zo adequaat mogelijk te laten doorwerken in de tarieven. De indexeringsbepalingen bieden tevens het voordeel dat het Besluit paspoortgelden in beginsel niet telkens hoeft te worden aangepast, maar dat binnen de gegeven indexeringssystematiek de tarieven jaarlijks bij ministeriële regeling kunnen worden vastgesteld. Niettemin viel er, als gevolg van enkele bijzondere omstandigheden, niet aan te ontkomen om voor de vaststelling van de nieuwe tarieven per 1 januari 2003 het Besluit paspoortgelden zelf te wijzigen.

In de eerste plaats blijken sedert de invoering van de nieuwe generatie reisdocumenten extra uitgaven noodzakelijk. Enerzijds betreft het incidentele uitgaven en structurele kosten, die in het jaar 2002 vallen. Zij worden bekostigd uit de reguliere ontvangsten voor het jaar 2002 en leiden als zodanig niet tot een verhoging van de tarieven van de reisdocumenten. Anderzijds zijn er de structurele kosten, die ook na 2002 elk jaar terugkomen. Het betreft toekomstige uitgaven voor ICT- en documentwijzigingen, voor het jaarlijks produceren van noodverlengingsstickers (uit te geven door gemeenten in geval van calamiteiten), voor het jaarlijks produceren van nooddocumentstickers (te gebruiken door de Koninklijke Marechaussee), voor het herinrichten van uitgiftepunten als gevolg van gemeentelijke herindelingen en voor uitbreiding van uitgiftepunten in het binnenland en het buitenland. Met deze kosten was bij het vaststellen van de oorspronkelijke tarieven geen rekening gehouden. Voor de volgende jaren dienen zij echter structureel te worden meegenomen in tarieven voor de reisdocumenten. Het gaat hierbij, zowel voor het paspoort als de Nederlandse identiteitskaart, om een verhoging van het basistarief met € 0,10. Daar staat echter een verlaging van € 0,16 tegenover, zijnde een verrekening met de in het eerste halfjaar van 2002 ontvangen opbrengsten uit de risicobuffer die onderdeel uitmaakt van de kostprijs van de reisdocumenten. Deze verrekening is in overeenstemming met het uitgangspunt, dat de tarieven niet meer mogen bedragen dan de werkelijk gemaakte kosten.

De tweede reden voor het aanpassen van de tarieven in het Besluit paspoortgelden zelf is gelegen in het feit, dat voor het jaar 2003 niet kan worden volstaan met de reguliere indexering van de eerder vastgestelde bedragen. Dit geldt zowel voor de indexering van de tarieven die voor de documenten aan het Rijk moeten worden afgedragen, als voor de indexering van de maximumtarieven die gemeenten aan hun burgers voor reisdocumenten in rekening mogen brengen.

De tarieven die als kosten aan het Rijk moeten worden afgedragen ter bestrijding van de uitgaven voor produktie en distributie van reisdocumenten en voor spoedleveringen, zijn verhoogd met toepassing van een dubbele indexering. Dit was noodzakelijk omdat voor het jaar 2002 geen indexering van deze tarieven heeft plaatsgevonden, terwijl de leverancier de indexering wel heeft toegepast en ook in rekening brengt. Dit heeft ertoe geleid, dat de legestarieven onder het kostendekkende niveau zijn komen te liggen. Om een dergelijk verlies in de toekomst te voorkomen, zijn de hier bedoelde tarieven eenmalig dubbel geïndexeerd (cumulatief). Daarbij is uitgegaan van het reguliere indexcijfer, zoals dat ingevolge artikel 6, vierde lid, van het Besluit paspoortgelden van toepassing is voor het jaar 2003, te weten 1,96%.

In het Besluit paspoortgelden is ook een indexeringsregeling opgenomen voor de jaarlijkse berekening van de tarieven die gemeenten ten hoogste in rekening mogen brengen aan hun inwoners voor de uitgifte van reisdocumenten, voor bijschrijving van kinderen en bij spoedaanvragen. De tarieven zijn aanvankelijk vastgesteld in de zomer van 2001, na onderhandelingen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB). Aan de berekening van de tarieven lag een onderzoek ten grondslag, dat ten doel had om, uitgaande van een berekende gemiddelde kostprijs van door gemeenten te verrichten handelingen met betrekking tot de nieuwe generatie reisdocumenten, een bandbreedte voor de gemeentelijke leges vast te stellen. De Tweede Kamer is bij brief van 5 juli 2001 over de uitkomsten van dit bandbreedte-onderzoek geïnformeerd (Kamerstukken II, 2000–2001, 25 764, nr. 16). De in het kader van dit onderzoek vastgestelde maximumtarieven zijn per 1 oktober 2001 in artikel 6 van het Besluit paspoortgelden opgenomen.

Bij de vaststelling van de bedoelde maximumtarieven diende voor de berekening van een aantal kostencomponenten nog te worden uitgegaan van inschattingen. De nieuwe generatie reisdocumenten en de daarmee verband houdende procedures werden immers op een later tijdstip ingevoerd. Om die reden werd afgesproken in de loop van 2002 nader onderzoek te doen naar de hoogte van de kosten die gemeenten in verband met de uitgifte van de nieuwe reisdocumenten moeten maken. De resultaten van dit vervolg op het eerdere bandbreedte-onderzoek zijn niet tijdig genoeg bekend om te kunnen worden meegenomen bij de vaststelling van de tarieven per 1 januari 2003. Dit betekent, dat voorshands moet worden volstaan met het indexeren van de bestaande tarieven. Toepassing van de reguliere indexeringssystematiek zou inhouden, dat het tarief slechts zou worden geïndexeerd met het indexcijfer dat geldt voor het jaar 2003. Aangezien evenwel, in afwachting van het bandbreedte-onderzoek, geen indexering voor het jaar 2002 heeft plaatsgevonden, zouden gemeenten hierop achteruit gaan. Vandaar dat is besloten om bij de vaststelling van de maximumtarieven per 1 januari 2003 uit te gaan van de cumulatief toe te passen indexcijfers, zoals deze ingevolge artikel 6 van het Besluit paspoortgelden zijn berekend voor de jaren 2002 (3,75%) en 2003 (4,5%).

De in de artikelen 6 en 12 vermelde tarieven voor de verschillende reisdocumenten zijn, met inachtneming van hetgeen hiervoor is opgemerkt, berekend op de wijze die in de desbetreffende artikelen is voorgeschreven voor de jaarlijkse aanpassing van de desbetreffende bedragen. Dit geldt ook voor de omrekening van de bedragen in euro naar Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse munt. Deze omrekening is geschied aan de hand van de op 1 juli 2002 geldende administratiekoers van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Deze koers bedroeg op dat moment € 56,20 voor 100 Antilliaanse gulden c.q. Arubaanse florin. De aldus berekende bedragen zijn op 5/100 afgerond.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes


XNoot
1

Stb. 1991, 563, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 20 september 2001, Stb. 421.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven