Besluit van 23 oktober 2002, houdende wijziging van het Algemeen militair ambtenarenreglement en het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie inzake kinderopvang

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Defensie van 30 juli 2002, nr. P/2002003900;

Gelet op artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet alsmede artikel 12 van de Militaire ambtenarenwet 1931;

De Raad van State gehoord (advies van 6 september 2002, nr. W07.02.0343/II);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Defensie van 17 oktober 2002, nr. P/2002005679;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Na artikel 114 van het Algemeen militair ambtenarenreglement1 wordt een nieuw artikel 114a ingevoegd, dat komt te luiden:

Artikel 114a Bijdrage in de kosten van kinderopvang

  • 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder kinderopvang: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot het tijdstip waarop het basisonderwijs voor die kinderen eindigt.

  • 2. Door de bevelhebber kan naar bij ministeriële regeling te stellen regels, financieel worden bijgedragen in de kosten van de militair voor kinderopvang van een of meerdere kinderen, dat of die blijkens een gewaarmerkt afschrift van de benodigde gegevens uit de basisadministratie persoonsgegevens op hetzelfde adres woont dan wel wonen als de militair en waarvan de militair duurzaam de verzorging en opvoeding als eigen kind of kinderen op zich heeft genomen.

  • 3. De bijdrage, als bedoeld in het tweede lid, eindigt met ingang van de dag waarop de militair ontslag wordt verleend.

  • 4. Wanneer sprake is van een ontslag op grond van artikel 39, tweede lid, onder d, van dit besluit, eindigt de bijdrage, als bedoeld in het tweede lid, in afwijking van het vierde lid, 6 maanden na de datum waarop dat ontslag is ingegaan, of op het moment dat uit andere hoofde aanspraak bestaat op een bijdrage, als bedoeld in het tweede lid. Gedurende deze periode van 6 maanden blijft de situatie van voor het ontslag ongewijzigd gehandhaafd.

ARTIKEL II

Na artikel 87 van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie2 wordt een nieuw artikel 87a ingevoegd, dat komt te luiden:

Artikel 87a Bijdrage in de kosten van kinderopvang

  • 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder kinderopvang: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot het tijdstip waarop het basisonderwijs voor die kinderen eindigt.

  • 2. Door het bevoegd gezag kan naar bij ministeriële regeling te stellen regels, financieel worden bijgedragen in de kosten van de ambtenaar voor kinderopvang van een of meerdere kinderen, dat of die blijkens een gewaarmerkt afschrift van de benodigde gegevens uit de basisadministratie persoonsgegevens op hetzelfde adres woont dan wel wonen als de ambtenaar en waarvan de ambtenaar duurzaam de verzorging en opvoeding als eigen kind of kinderen op zich heeft genomen.

  • 3. De bijdrage, als bedoeld in het tweede lid, eindigt met ingang van de dag waarop de ambtenaar ontslag wordt verleend.

  • 4. Wanneer sprake is van een ontslag op grond van artikel 116 van dit besluit, eindigt de bijdrage, als bedoeld in het tweede lid, in afwijking van het vierde lid, 6 maanden na de datum waarop dat ontslag is ingegaan of op het moment dat uit andere hoofde aanspraak bestaat op een bijdrage, als bedoeld in het tweede lid. Gedurende deze periode van 6 maanden blijft de situatie van voor het ontslag ongewijzigd gehandhaafd.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 23 oktober 2002

Beatrix

De Staatssecretaris van Defensie,

C. van der Knaap

Uitgegeven de achtentwintigste november 2002

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Op de krappe arbeidsmarkt is het van essentieel belang in te kunnen spelen op de behoeftes van mogelijk beschikbaar personeel. De mogelijkheid om arbeid en zorg te combineren is hier een in het oog springend voorbeeld van. Een en ander komt ook uitdrukkelijk tot uiting in het kabinetsbeleid, dat uiteindelijk heeft geresulteerd in de totstandbrenging van de Wet arbeid en zorg.

Als een belangrijk instrument dat bij kan dragen aan de realisatie van de behoefte om arbeid en zorg te kunnen combineren kan de kinderopvang worden genoemd. Gelet op de krappe arbeidsmarkt is het ook voor het Ministerie van Defensie van belang om daar waar mogelijk en wenselijk een bijdrage te kunnen leveren in zich voordoende praktische problemen op het gebied van arbeid en zorg onder het personeel. De instrumenten hiervoor zijn in het algemeen verankerd in de rechtspositiereglementen, zoals bijvoorbeeld een aantal vormen van verlof. Binnen het Ministerie van Defensie is in de praktijk wel sprake van een beleid inzake kinderopvang, gebaseerd op een beleidsnota van de Staatssecretaris van Defensie van 7 september 1989, nr. PZ89/065/4497. In het verlengde van het voorgaande ligt het in de rede dit beleid te verankeren in de voor het Defensiepersoneel relevante rechtspositie-reglementen, te weten het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) en het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (BARD). Het aanbod van kinderopvang komt primair in de markt tot stand. Dit betekent dat een rechtens afdwingbare aanspraak op een kinderopvangplaats in een rechtspositievoorschrift niet mogelijk is. Wel is het mogelijk een aanspraak op een bijdrage in de kosten van het feitelijk gebruik van kinderopvang in de rechtspositievoorschriften tot stand te brengen.

Gekozen is voor een basisbepaling op het niveau van algemene maatregel van bestuur en nadere uitwerking van regels en voorwaarden op het niveau van ministeriële regeling om de mogelijkheid open te houden snel te kunnen reageren op zich voordoende ontwikkelingen. Daarbij wordt met name gedacht aan de in ontwikkeling zijnde Wet basisvoorziening kinderopvang, zoals deze is aangeboden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Kamerstukken II, 2001–2002, 28 447,nrs.1–3). Bij de vormgeving van een en ander is verder ook gekeken naar de terzake geldende regelingen in de andere sectoren.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I en II

Deze artikelen behelzen het opnemen van de aanspraak op een bijdrage in de kosten van het gebruik van kinderopvang in zowel het AMAR (artikel 114a) als het BARD (artikel 87a).

De financiële bijdrage kan functieoverschrijdend zijn, in die zin dat de grond voor de bijdrage blijft bestaan en dus wordt voortgezet ook na een functiewisseling, zelfs als deze functiewisseling gepaard gaat met een wijziging van standplaats. Gelet daarop is de uitvoerende bevoegdheid geattribueerd aan de bevelhebbers, waar het gaat om militairen, en niet aan de commandant. Voor burgerpersoneel is aangesloten bij de in het BARD gehanteerde terminologie van «bevoegd gezag».

Bij de invulling daarvan op het niveau van ministeriële regeling zal de uitvoerende bevoegdheid op hetzelfde niveau worden gelegd als bij militair personeel.

In het derde lid wordt bepaald dat de hoogte van de bijdrage wordt vastgesteld bij ministeriële regeling. Daarmee is het mogelijk in te spelen op ontwikkelingen ten aanzien van de lastenverdeling en bijvoorbeeld de ouderbijdrage.

In het vierde lid van beide artikelen wordt bepaald dat de aanspraak eindigt op het moment dat de militair of de ambtenaar met ontslag gaat. Hierop wordt in het vijfde lid een uitzondering gemaakt, te weten het zogenaamde reorganisatieontslag. Om een snelle uitplaatsing in dat kader te kunnen realiseren is het wenselijk dat het in het geding zijnde personeel onder voorwaarden tijdelijk gebruik kan blijven maken van bestaande kinderopvangvoorzieningen. De periode waarin het gebruik van door Defensie geboden kinderopvangvoorzieningen kan worden voortgezet is bepaald op ten hoogste 6 maanden. De belangrijkste voorwaarde daarbij is natuurlijk dat sprake moet zijn van een reorganisatieontslag (op grond van respectievelijk artikel 39, tweede lid, onder d, van het AMAR, dan wel artikel 116 van het BARD). Ook is bepaald dat de voor het moment van ontslag bestaande situatie blijft gehandhaafd. Dat betekent onder meer dat niet wordt gewisseld van kinderopvangcentrum maar ook dat geen uitbreiding op de bestaande overeenkomst (aantal kinderen/aantal dagdelen) kan plaatsvinden en dat de ouderbijdrage gelijk blijft aan de bijdrage die door Defensiepersoneel wordt betaald. Tot slot ligt het ook in de rede de aanspraak te beëindigen op het moment dat uit andere hoofde aanspraken in deze ontstaan, bijvoorbeeld omdat een andere werkkring is gevonden.

De Staatssecretaris van Defensie,

C. van der Knaap


XNoot
1

Stb. 1982, 279, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 22 juli 2002, Stb. 453.

XNoot
2

Stb. 1993, 350, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 22 juli 2002, Stb. 453.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven