Besluit van 29 oktober 2002 tot wijziging van diverse besluiten op grond van de Kernenergiewet (Euratom-richtlijn basisnormen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 9 juli 2001, nr. MJZ2001073010, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, gedaan mede namens Onze Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst;

Gelet op de artikelen 13, tweede lid, 14, eerste lid, 67, eerste lid, 68 en 74 van de Kernenergiewet;

De Raad van State gehoord (advies van 7 december 2001, nr. W08.01.0315/V);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 23 oktober 2002, nr. MJZ2002084819, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, uitgebracht mede namens Onze Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, M. Rutte;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit in-, uit- en doorvoer van radioactieve afvalstoffen1 wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 1, eerste lid, onder b, 4, vierde lid, aanhef en onder b, 6, eerste lid, onder c, 7, eerste lid, onder a en b, 11, eerste lid, onder a, onder 3°, en b, aanhef, 12, eerste tot en met vierde lid, 14, eerste lid, onder b, 17, vierde lid, onder b, 18, eerste lid, aanhef en onder b, 19, derde lid, onder b, 20, eerste lid, onder b en c, en derde lid, onder b, 24, onder b, 25, onder 2°, 27, eerste lid, en 28, eerste en vierde lid, alsmede in de opschriften van de hoofdstukken 2 en 3 en van de paragrafen 3.3 en 4.3 wordt «de Europese Gemeenschappen» telkens vervangen door: de Europese Unie.

B

In de artikelen 1, eerste lid, onder b, 4, vijfde lid, 5, onder a en b, 7, eerste lid, aanhef en onder b, onder 2°, tweede lid, onder a, en vijfde lid, 9, tweede lid, derde lid, aanhef, en zesde lid, 11, eerste lid, onder a, aanhef en onder 2°, en b, aanhef en onder 1°, en tweede lid, 12, derde en vierde lid, 14, eerste lid, 15, eerste lid, 17, eerste lid, onder b, en tweede lid, 24, 25, 26, eerste tot en met derde lid, alsmede in de opschriften van hoofdstuk 2 en van paragraaf 4.2 wordt «Lid-Staat» telkens vervangen door: lidstaat.

C

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervallen.

2. De onderdelen c en d komen te luiden:

c. radioactieve afvalstof: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van het Besluit stralingsbescherming, of een splijtstof of erts bevattende afvalstof als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen;

d. ingekapselde bron: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van het Besluit stralingsbescherming, met dien verstande dat onder radioactieve stoffen mede wordt verstaan: splijtstoffen;.

D

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid alsmede de aanduiding «2.» voor het tweede lid vervallen.

2. Het woord «voorts» vervalt.

E

In de artikelen 3, 8, 9, eerste en zesde lid, 11, eerste lid, onder b, onder 1° en 2°, 17, vierde lid, en 28, tweede lid, aanhef, wordt «activiteit» telkens vervangen door: verrichting.

F

In artikel 4, eerste lid, wordt «het document» vervangen door: het ingevulde en van de vereiste bijlagen voorziene document.

G

In de artikelen 4, derde lid, 14, eerste lid, 16, 17, eerste lid, onder a, en vierde lid, onder c, 19, derde lid, onder c, en vierde lid, 20, derde lid, onder c, 24, en 26, tweede lid, wordt «Lid-Staten» telkens vervangen door: lidstaten.

H

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede tot en met vijfde lid worden vernummerd tot derde tot en met zesde lid.

2. Na het eerste lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt gedaan met gebruikmaking van het document.

3. In het vijfde lid wordt «tweede lid» vervangen door: derde lid.

I

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid vervalt.

2. Het tweede tot en met zesde lid worden vernummerd tot eerste tot en met vijfde lid.

3. In het eerste lid wordt «overeenkomstig de regels op grond van het Besluit splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen» vervangen door: overeenkomstig de bij of krachtens het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen gestelde regels.

4. In het vijfde lid wordt «derde lid» vervangen door: tweede lid.

J

In artikel 10, tweede lid, wordt «vijfde lid» vervangen door: zesde lid.

K

In artikel 13 vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid, het tweede lid.

L

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «Op de aanvraag» vervangen door: «De aanvraag» en wordt «wordt door Onze Minister en Onze andere Ministers, afwijzend beschikt indien de betrokken splijtstoffen, ertsen of radioactieve stoffen als radioactieve afvalstoffen moeten worden beschouwd en de aanvraag niet is gedaan met gebruikmaking van het document» vervangen door: wordt, indien de betrokken splijtstoffen, ertsen of radioactieve stoffen als radioactieve afvalstoffen moeten worden beschouwd, gedaan met gebruikmaking van het document.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Een besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt door Onze Minister, namens Onze andere Ministers, onverwijld nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken, aan de aanvrager bekendgemaakt. De bekendmaking gaat vergezeld van het document, onder verwijzing naar in ieder geval de artikelen 12 tot en met 17.

M

In artikel 20, eerste lid, onder c, wordt «Europese Commissie» vervangen door: Commissie van de Europese Gemeenschappen.

N

Artikel 22 vervalt.

ARTIKEL II

Het Besluit registratie splijtstoffen en ertsen2 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

  • 1. Voor de toepassing van het bij of krachtens dit besluit bepaalde wordt verstaan onder:

    wet: Kernenergiewet;

    register: register als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de wet;

    Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;

    hoofd: hoofd van de Belastingdienst/Douane centrale dienst voor in- en uitvoer;

    gehalte: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen;

    verrijkingsgraad: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen.

  • 2. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt mede verstaan onder:

    a. ertsen: andere stoffen dan splijtstoffen en ertsen waaruit splijtstoffen kunnen worden verkregen en die naar gewicht gerekend ten minste een tiende procent uranium of drie procent thorium bevatten;

    b. voorhanden hebben: vervaardigen, bewerken, hanteren en opslaan.

B

In artikel 8 vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.

ARTIKEL III

Aan artikel 127 van het Besluit stralingsbescherming3 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 8. Handelingen die voor het in werking treden van dit besluit zijn gemeld overeenkomstig het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet, en die niet overeenkomstig artikel 4 zijn gerechtvaardigd, of behoren tot een categorie die niet overeenkomstig artikel 4 gerechtvaardigd is, worden gelijkgesteld met overeenkomstig artikel 4 gerechtvaardigde handelingen.

ARTIKEL IV

Het Bijdragenbesluit Kernenergiewet 19814 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onder c, komt te luiden:

c. € 403,86, indien de vergunning niet wordt verleend ten behoeve van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet, ingeval de activiteit van de bij dat voorhanden hebben of zich ontdoen van betrokken splijtstoffen meer bedraagt dan een miljoen maal de waarden, genoemd in de bij het Besluit stralingsbescherming behorende bijlage 1, tabel 1.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Artikel 25, derde en vierde lid, van het Besluit stralingsbescherming is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

    a. onder «locatie» mede wordt verstaan een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet;

    b. onder «handeling» wordt verstaan hetgeen daaronder in artikel 1, eerste lid, van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen wordt verstaan.

B

In artikel 4 wordt na «verplicht» ingevoegd: aan de staat.

C

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt na «verplicht» ingevoegd: aan de staat.

2. In de aanhef van het tweede lid wordt na «jaarlijks» ingevoegd: aan de staat.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. De verplichting, bedoeld in het tweede lid, vervalt indien de betrokken inrichting definitief buiten gebruik is gesteld.

D

Na artikel 5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5a

Hij, aan wie een vergunning wordt verleend voor het buiten gebruik stellen of ontmantelen van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet, is verplicht aan de staat een bedrag te betalen van € 6761,33.

E

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6

  • 1. Hij, aan wie een vergunning wordt verleend voor het aanbrengen in een vaartuig van een uitrusting als bedoeld in artikel 15, onder c, van de wet, is verplicht aan de staat een bedrag te betalen van € 202 839,76.

  • 2. Hij, aan wie een vergunning wordt verleend voor het aangebracht houden of wijzigen van een uitrusting als bedoeld in artikel 15, onder c, van de wet, is verplicht aan de staat een bedrag te betalen van € 2 722,68.

F

Artikel 7, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt «f 600» vervangen door: € 272,27.

2. In onderdeel b wordt «f 750» vervangen door: € 340,34.

3. In onderdeel c wordt «f 1200» vervangen door: € 544,54.

G

Artikel 11 komt te luiden:

Artikel 11

  • 1. Hij, aan wie een vergunning is verleend voor het vervoeren van splijtstoffen of radioactieve stoffen of voor het voorhanden hebben van genoemde stoffen bij opslag in verband met het vervoer, is, indien daaraan het voorschrift is verbonden, dat het vervoer of het voorhanden hebben dient te geschieden onder rijksgeleide of onder rijkstoezicht, verplicht aan de staat een bedrag te betalen van € 35 voor elk gewerkt uur of gedeelte van een uur gedurende hetwelk begeleiding heeft plaatsgevonden of toezicht is gehouden.

  • 2. Onverminderd het eerste lid is de vervoerder of zijn gemachtigde dan wel degene die voorhanden heeft verplicht aan de staat te betalen:

    a. indien het vervoer plaatsheeft tussen 18.00 uur en 6.00 uur of op een zaterdag, een zondag dan wel een algemeen erkende feestdag als genoemd in artikel 3 van de Algemene termijnenwet, of een bij of krachtens dat artikel daarmee gelijkgestelde dag, een bedrag van € 20 voor elk gewerkt uur of gedeelte van een uur gedurende hetwelk begeleiding heeft plaatsgevonden of toezicht is gehouden;

    b. indien het in verband met begeleiding of toezicht noodzakelijk is dat degene die begeleidt of toezicht houdt voor, tijdens of na zijn dienst buiten zijn standplaats nachtverblijf in een hotel moet houden, voor elk nachtverblijf een bedrag van € 50;

    c. indien het vervoer later aanvangt dan het door of in overleg met de vervoerder of zijn gemachtigde dan wel degene die voorhanden heeft, vastgestelde tijdstip, een bedrag van € 20 voor elk uur of gedeelte van een uur van de daaruit voortvloeiende wachttijd van degene die begeleidt of toezicht houdt.

  • 3. Het tweede lid, onder a, is niet van toepassing op het vervoer per spoor tussen 18.00 uur en 6.00 uur op andere dan de in het tweede lid, onder a, genoemde dagen.

  • 4. Onverminderd het tweede lid is de vervoerder of zijn gemachtigde dan wel degene die voorhanden heeft, indien in een door of in overleg met de vervoerder of zijn gemachtigde dan wel degene die voorhanden heeft, vastgesteld tijdstip van aanvang van een transport op een zodanig tijdstip wijziging wordt gebracht dat degene die begeleidt of toezicht houdt zich reeds heeft begeven of reizende is naar de plaats waar het transport zou aanvangen, verplicht aan de staat een bedrag te betalen van € 20 voor elk uur of gedeelte van een uur van de daaruit voortvloeiende reistijd van degene die begeleidt of toezicht houdt.

ARTIKEL V

Het Definitiebesluit Kernenergiewet5 wordt ingetrokken.

ARTIKEL VI

Het Geheimhoudingsbesluit Kernenergiewet6 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt «Onze Minister van Economische Zaken» vervangen door: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

2. In onderdeel f wordt «Onze Minister van Onderwijs en Wetenschappen» vervangen door: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

3. In onderdeel h wordt «van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur» vervangen door: van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

B

In de artikelen 1, tweede lid, onder d, en 2, tweede lid, onder b, en derde lid, onder b, wordt «Onze Minister van Binnenlandse Zaken» vervangen door: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

ARTIKEL VII

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst met uitzondering van artikel V, dat in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 29 oktober 2002

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel

De Minister van Economische Zaken,

J. F. Hoogervorst

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

M. Rutte

Uitgegeven de achtentwintigste november 2002

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

De uitvoering van richtlijn nr. 96/29/Euratom van de Raad van de Europese Unie van 13 mei 1996 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren (PbEG L 159) (verder: richtlijn 96/29) heeft geleid tot een groot aantal wijzigingen van de Kernenergiewet en het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen en tot de vervanging van het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet door het Besluit stralingsbescherming. Deze wijzigingen geven op hun beurt aanleiding tot een aantal aanpassingen in andere besluiten. Deze vervolgaanpassingen zijn nodig in het Besluit in-, uit- en doorvoer van radioactieve afvalstoffen, het Besluit registratie splijtstoffen en ertsen en het Bijdragenbesluit Kernenergiewet 1981. Het Definitiebesluit Kernenergiewet kan worden ingetrokken. Dit besluit strekt tot het aanbrengen van deze vervolgaanpassingen en tot intrekking van het Definitiebesluit Kernenergiewet.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een aantal kleine onvolkomenheden in de genoemde besluiten recht te zetten, om de aansluiting van het Besluit in-, uit- en doorvoer van radioactieve afvalstoffen op de Algemene wet bestuursrecht te verbeteren en om een omissie in het Besluit stralingsbescherming te herstellen. Tevens is het Geheimhoudingsbesluit Kernenergiewet in overeenstemming gebracht met de gewijzigde taakverdeling tussen de Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Economische Zaken1. Ten slotte zijn in dat besluit de verouderde namen van drie ministeries aangepast.

Het onderhavige besluit leidt niet tot een wijziging van administratieve lasten voor het bedrijfsleven.

Richtlijn 96/29 zal voorts nog leiden tot een aantal wijzigingen van het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen. Voorzover deze wijzigingen op hun beurt aanleiding geven tot aanpassingen in andere besluiten, zullen die aanpassingen in het kader van de wijziging van het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen worden meegenomen.

Het ontwerpbesluit is op 3 juli 2001 ingevolge artikel 33, derde alinea, van het op 25 maart 1957 te Rome totstandgekomen Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Trb. 1957, 92) voorgelegd aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (kenmerk 12404). De Directeur-generaal Milieuzaken van de Europese Commissie heeft bij brief van 7 september 2001 (kenmerk ENV.C4/BAO/cpD2001440444) laten weten dat het Directoraat-generaal Milieuzaken, in aanmerking genomen dat de uiterste termijn voor de omzetting van richtlijn 96/29 reeds is verstreken, en gelet op de aanhangige inbreukprocedure 2000/2136, niet zal voorstellen dat de Commissie aanbevelingen doet over het ontwerpbesluit uit hoofde van artikel 33, vierde alinea, van bedoeld verdrag.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I

Onderdelen A, B en G

De tekst van het Besluit in-, uit- en doorvoer van radioactieve afvalstoffen (verder: Biudras) is aangepast aan de terminologie van het op 7 februari 1992 te Maastricht totstandgekomen Verdrag betreffende de Europese Unie (Trb. 1992, 74).

Onderdeel C

De wijzigingen van artikel 1, onder c en d, zijn ingegeven door de wens om daar waar dat mogelijk is aan te sluiten bij bestaande begripsomschrijvingen in de kernenergiewetgeving.

In onderdeel c is de definitie van radioactieve afvalstof gekoppeld aan de omschrijving van het begrip «radioactieve afvalstof» in artikel 1, eerste lid, van het Besluit stralingsbescherming en van het begrip «splijtstof of erts bevattende afvalstof» in artikel 1, eerste lid, van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen. Het begrip «radioactieve afvalstof» in het Biudras heeft betrekking op een radioactieve stof, splijtstof of erts waarvoor geen gebruik of product- of materiaalhergebruik is voorzien en die niet wordt geloosd. Het is daarmee ruimer dan het begrip «radioactieve afvalstof» in het Besluit stralingsbescherming, dat alleen betrekking heeft op afval van radioactieve stoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder d, van de Kernenergiewet.

De in onderdeel d gegeven definitie van «ingekapselde bron» is gekoppeld aan die in artikel 1, eerste lid, van het Besluit stralingsbescherming, zij het dat de definitie in het Biudras uitgebreid is tot splijtstoffen. Hiervoor is gekozen omdat het Biudras, in tegenstelling tot het Besluit stralingsbescherming, ook van toepassing is op splijtstoffen.

Artikel 1, tweede lid, verklaarde het Definitiebesluit Kernenergiewet (verder: Definitiebesluit) van toepassing. Het Definitiebesluit wordt echter vervangen door een lijst van begrippen in artikel 1, eerste lid, van het Besluit stralingsbescherming. Nu de enige twee begrippen uit dat besluit, die voor het Biudras van belang zijn, met de hiervoor beschreven aanpassing reeds in artikel 1, onder c en d, van het Biudras zijn gedefinieerd, is een vervanging van de vantoepassingverklaring van het Definitiebesluit door een vantoepassingverklaring van artikel 1, eerste lid, van het Besluit stralingsbescherming niet nodig. Het oude artikel 1, tweede lid, kon daardoor vervallen.

Onderdeel D

Ingevolge artikel 2, eerste lid, was het Biudras niet van toepassing op radioactieve afvalstoffen in een hoeveelheid of met een concentratie lager dan de vrijstellingswaarden. In de nieuwe definitie van radioactieve afvalstoffen wordt een afvalstof echter niet langer als radioactieve afvalstof aangemerkt indien de activiteit of de activiteitsconcentratie beneden de vrijstellingswaarden ligt. Dit volgt uit de definitie van «radioactieve afvalstof» in het Besluit stralingsbescherming in samenhang met de artikelen 38, tweede lid, en 37, tweede lid, van dat besluit. De vrijstellingswaarden zijn als het ware in de definitie van «radioactieve afvalstof» verdisconteerd. Artikel 2, eerste lid, is hierdoor overbodig geworden.

Onderdeel E

Ter vergroting van de eenduidigheid van de in de kernenergiewetgeving gehanteerde terminologie is in de artikelen 3, 8, 9, 11, 17 en 28 het woord «activiteit» vervangen door het woord «verrichting». Het woord «activiteit» wordt in de kernenergiewetgeving namelijk uitsluitend gebruikt in de in de stralingsfysica gebruikelijke betekenis. In genoemde artikelen werd het begrip «activiteit» niet in die zin gebezigd.

Onderdeel F

Artikel 1, eerste lid, onder i, geeft een omschrijving van het begrip document. Artikel 4, eerste lid, bepaalt dat degene aan wie een vergunning is verleend ten behoeve van het binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen van radioactieve afvalstoffen, er zorg voor draagt dat tijdens het vervoer van die afvalstoffen het document aanwezig is. Ten einde de bedoeling van deze bepaling te verduidelijken, is van de gelegenheid gebruik gemaakt om aan te geven dat deze eis betrekking heeft op de aanwezigheid van een document dat is ingevuld en van de vereiste bijlagen is voorzien.

Onderdelen H en I

Ingevolge artikel 8, eerste lid, diende een goedkeuring voor een activiteit als bedoeld in artikel 7, eerste lid, te worden geweigerd, indien het verzoek niet is gedaan met gebruikmaking van het document of indien het document onvolledig of onjuist is ingevuld. Deze bepaling was niet in overeenstemming met de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb), waarin een regeling is opgenomen over de gevolgen van het (in eerste instantie) niet voldaan hebben aan de vereisten betreffende een aanvraag. Artikel 4:5, eerste lid, van die wet regelt wat de gevolgen zijn wanneer de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of onvoldoende gegevens heeft verschaft. Het bestuursorgaan kan in dat geval besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Artikel 8, eerste lid, van het Biudras bevatte de verplichting goedkeuring te weigeren ingeval het verzoek niet aan bepaalde eisen voldoet, zonder de waarborg dat eerst een mogelijkheid van herstel moet worden geboden. De Awb staat derhalve niet toe dat, in plaats van het niet in behandeling nemen van een onvolledige aanvraag met gelegenheid voor herstel, wordt gekozen voor het (direct) weigeren van goedkeuring, zoals deze keuze destijds is gemaakt (vgl. de nota van toelichting bij het Biudras, Stb. 1993, 626, blz. 21). Artikel 8, eerste lid, van het Biudras moest daarom vervallen. In verband met het vervallen van artikel 8, eerste lid, is de eis van gebruikmaking van het document verplaatst naar het (nieuwe) tweede lid van artikel 7. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het (in tweede instantie) niet voldoen aan de eisen betreffende een verzoek, zowel in de oude als in de nieuwe situatie met zich mee zal brengen dat de in-, uit- of doorvoer geen doorgang kan vinden. De uitkomst is in beide gevallen derhalve materieel hetzelfde.

Van de gelegenheid is tevens gebruik gemaakt om in artikel 8, eerste (voorheen tweede) lid, de verwijzing naar het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen te verbeteren.

Onderdeel J

Deze aanpassing is noodzakelijk in verband met de wijzigingen die in artikel 7 zijn aangebracht.

Onderdeel K

Artikel 13, tweede lid, bepaalde dat indien op het document, bedoeld in artikel 12, eerste of tweede lid, de gegevens onvoldoende zijn ingevuld, de aanvraag niet in behandeling wordt genomen. Deze bepaling was niet in overeenstemming met artikel 4:5, eerste lid, van de Awb, waarin is geregeld dat het bestuursorgaan in een dergelijk geval kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om artikel 13, tweede lid, om die reden te laten vervallen.

Onderdeel L

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om artikel 18 in overeenstemming te brengen met de Awb. Artikel 18, eerste lid, bepaalde dat op de aanvraag om een vergunning als hier bedoeld afwijzend wordt beschikt, indien de aanvraag niet is gedaan met gebruikmaking van het document. Deze bepaling was niet in overeenstemming met artikel 4:5, eerste lid, van de Awb, waarin ook een regeling is opgenomen over de gevolgen van het (in eerste instantie) niet voldaan hebben aan de vereisten betreffende een aanvraag. Voor een nadere onderbouwing wordt verwezen naar de toelichting bij de onderdelen H en I. De gewijzigde tekst van het eerste lid bevat nog slechts de eis van gebruikmaking van het document; de gevolgen van het niet voldoen aan deze eis vloeien voortaan uitsluitend uit de Awb voort. De aanpassing van het tweede lid vloeit voort uit de wijzigingen die in het eerste lid zijn aangebracht. Het tweede lid vormt een aanvulling van artikel 4:5, vierde lid, van de Awb. De in de Awb opgenomen eis van bekendmaking «binnen vier weken» is aangescherpt tot de eis van onverwijlde bekendmaking; voorts is aangegeven waarvan de bekendmaking vergezeld dient te gaan. Ook wordt, in plaats van mededelen, gesproken over bekendmaken, een Awb-term die hier beter op zijn plaats is.

Onderdeel M

De aanpassing van artikel 20, eerste lid, onder c, behelst een terminologische verbetering.

Onderdeel N

Artikel 22 bepaalde dat een aanvraag om de hier bedoelde vergunning niet in behandeling wordt genomen, indien deze niet is gedaan met gebruikmaking van het document. Deze bepaling was niet in overeenstemming met artikel 4:5, eerste lid, van de Awb. Hierin is geregeld dat, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Het wettelijk voorschrift is in dit geval artikel 21, tweede lid, dat eist dat de aanvraag wordt gedaan met gebruikmaking van het document. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om artikel 22 vanwege bedoelde strijdigheid met de Awb te laten vervallen.

Artikel II

Onderdeel A

Artikel 1, tweede lid, van het Besluit registratie splijtstoffen en ertsen (verder: Registratiebesluit), dat naar het in te trekken Definitiebesluit verwees, is vervangen door een vantoepassingverklaring in het eerste lid, onder e en f, van de begrippen «gehalte» en «verrijkingsgraad» zoals deze worden omschreven in artikel 1, eerste lid, van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen. Dat besluit verstaat onder gehalte: massagehalte van de elementen uranium, thorium en plutonium in splijtstoffen, en onder verrijkingsgraad: massagehalte van uranium-235 en uranium-233 tezamen in verrijkt uranium.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in de definitie van «wet» de niet meer gebruikelijke verwijzing naar het Staatsblad te schrappen.

Artikel 1, tweede lid, onder a, is noodzakelijk in verband met de wijziging van de definitie van «ertsen» in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Kernenergiewet. De nieuwe definitie van «ertsen» in de Kernenergiewet gaat uit van het doel waarvoor ertsen zullen worden gebruikt en sluit daarmee beter aan op richtlijn 96/29. Daarentegen ging de oude definitie van «ertsen» uit van het doel waarvoor de ertsen konden worden gebruikt. Daarmee had de oude definitie een ruimere reikwijdte. Deze oude definitie is, gezien het doel van het register om een doeltreffende controle van de overheid op de zich in ons land bevindende splijtstoffen en ertsen mogelijk te maken1, hier meer geschikt. Om die reden bepaalt artikel 1, tweede lid, onder a, in navolging van de gewijzigde artikelen 13, eerste lid, en 14 van de Kernenergiewet, dat in het Registratiebesluit en de daarop berustende bepalingen onder «ertsen» mede wordt verstaan: andere stoffen dan splijtstoffen en ertsen waaruit splijtstoffen kunnen worden verkregen en die naar gewicht gerekend ten minste een tiende procent uranium of drie procent thorium bevatten.

Artikel 1, tweede lid, onder b, beoogt duidelijk te stellen dat «voorhanden hebben» ruim moet worden uitgelegd en zich niet beperkt tot bijvoorbeeld in voorraad hebben, zonder dat er verder iets mee gebeurt.

Onderdeel B

Artikel 8, tweede lid, van het Registratiebesluit breidt de aangifteverplichting, bedoeld in het eerste lid, uit tot degene die ertsen voorhanden heeft met het doel deze te verkopen en die niet over een vergunning krachtens artikel 15 van de Kernenergiewet hoeft te beschikken. Deze situatie deed zich voor bij ertsen die in waterdichte metalen vaten zijn verpakt. Op grond van artikel 42, onder a, van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen was dan geen vergunning vereist. Door aanpassing van de artikelen 41, 42 en 43 van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen aan richtlijn 96/29 worden de vrijstellingen van de in artikel 15, onder a, van de wet bedoelde vergunningplicht zodanig gewijzigd dat het in artikel 8, tweede lid, van het Registratiebesluit bedoelde geval niet meer zal voorkomen. Om die reden vervalt het tweede lid van artikel 8.

Artikel III

Abusievelijk zijn in artikel 127 van het Besluit stralingsbescherming alleen overgangsregels gesteld met betrekking tot de rechtvaardiging van handelingen die voor de inwerkingtreding van het besluit vergund waren. Het nieuwe achtste lid is bedoeld voor handelingen die zijn gemeld voor de inwerkingtreding. Het betreft alleen handelingen met toestellen.

Artikel IV

Onderdeel A

In navolging van richtlijn 96/29 gaat het Besluit stralingsbescherming niet langer uit van radiotoxiciteitsklassen maar van nuclide-afhankelijke waarden. Artikel 3, eerste lid, onder c, van het Bijdragenbesluit Kernenergiewet 1981 (verder: Bijdragenbesluit) is dienovereenkomstig gewijzigd. In verband hiermee is het tweede lid van artikel 3 vervallen.

Het nieuwe tweede lid van artikel 3 bepaalt dat artikel 25, derde en vierde lid, van het Besluit stralingsbescherming van overeenkomstige toepassing is. Hierdoor moet bij de bepaling van de activiteit in het eerste lid van artikel 3 ook rekening worden gehouden met de activiteit ten gevolge van andere radionucliden in de splijtstof of radioactieve stof en met de activiteit ten gevolge van andere handelingen op dezelfde locatie.

De bij de vanovereenkomstigetoepassingverklaring in artikel 3, tweede lid, aangebrachte aanpassingen hangen samen met het feit dat de van toepassing verklaarde artikelen in het Besluit stralingsbescherming staan en op radioactieve stoffen en toestellen zien. Artikel 3 ziet evenwel op splijtstoffen welke in het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen worden geregeld. In dit besluit hebben de begrippen «handeling» en «locatie» een aan splijtstoffen en kerninstallaties aangepaste betekenis.

Onderdelen B, C en D

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in de artikelen 4 en 5 van het Bijdragenbesluit te bepalen dat de aldaar genoemde bedragen aan de staat verschuldigd zijn. Dit is in lijn met andere bepalingen van dat besluit.

Het nieuwe artikel 5a vereist een bijdrage voor vergunningen voor het buiten gebruik stellen en ontmantelen van nucleaire inrichtingen. De hoogte van de bijdrage is afgestemd op de omvang van de werkzaamheden die verbonden zijn aan het beoordelen van een aanvraag tot het verlenen van bedoelde vergunningen. Het nieuwe artikel vloeit voort uit de wet van 5 juli 2000 tot wijziging van de Kernenergiewet (implementatie richtlijn 96/29/Euratom tot vaststelling van basisnormen voor de bescherming tegen stralingsgevaar) (Stb. 313) die beoogt het buiten gebruik stellen en ontmantelen van nucleaire inrichtingen vergunningplichtig te maken. Het nieuwe artikel 10 van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen bepaalt welke gegevens de aanvraag om dergelijke vergunningen in ieder geval moet bevatten.

Indien een nucleaire inrichting definitief buiten gebruik is gesteld, is er niet langer aanleiding voor de verplichting tot het betalen van een bijdrage in verband met de vergunning voor het in werking houden van de inrichting, welke bijdrage ingevolge artikel 5, tweede lid, van het Bijdragenbesluit jaarlijks verschuldigd is zolang die vergunning van kracht is. Hiertoe is in het nieuwe derde lid van artikel 5 van het Bijdragenbesluit bepaald dat de verplichting tot het betalen van bedoelde bijdrage in een dergelijk geval vervalt.

Onderdeel E

De aanpassingen van artikel 6 van het Bijdragenbesluit, waarin werd verwezen naar artikel 12 van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen, houden verband met het vervallen van laatstgenoemd artikel.

Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om in het eerste lid expliciet vast te leggen dat het in dat lid genoemde bedrag aan de staat moet worden betaald.

Onderdeel F

De aanpassingen van artikel 7 van het Bijdragenbesluit betreffen het herstellen van een omissie. Op 1 maart 2002 is het besluit van 16 juli 2001 tot vaststelling van het Besluit stralingsbescherming in werking getreden. Ingevolge artikel 135 van dat besluit zijn de bedragen in artikel 7 van het Bijdragenbesluit die ingevolge het Aanpassingsbesluit euro met ingang van 1 januari 2002 in euro luidden, weer in guldenbedragen omgezet en wordt een nieuw (gulden)bedrag toegevoegd. De aanpassingen strekken ertoe de guldenbedragen om te zetten in eurobedragen.

Onderdeel G

De wijziging van artikel 11 is noodzakelijk, omdat daarin voor de berekening van de bijdragen die zijn verschuldigd terzake van rijksgeleide of rijkstoezicht bij het vervoeren van splijtstoffen of radioactieve stoffen of het voorhanden hebben van deze stoffen bij opslag in verband met het vervoer, werd verwezen naar een niet meer bestaand artikel uit de vervoerswetgeving, te weten artikel 52 van het Reglement Gevaarlijke Stoffen. De criteria voor het berekenen van de verschuldigde bijdragen zijn overgenomen uit deze inmiddels vervallen bepaling, waarbij de bedragen zijn aangepast aan het huidige prijsniveau.

Artikel V

In het kader van de uitvoering van richtlijn 96/29 en de vervanging van het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet door het Besluit stralingsbescherming zijn de meeste definities voor de kernenergiewetgeving van artikel 2 van het Definitiebesluit overgebracht naar artikel 1, eerste lid, van het Besluit stralingsbescherming. De definities in het Definitiebesluit met betrekking tot splijtstoffen zijn overgebracht naar artikel 1, eerste lid, van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen. Het tweede lid van artikel 1 van het Definitiebesluit is van rechtswege komen te vervallen doordat artikel 1, eerste lid, onder c, van de Kernenergiewet geen aanwijzing van «ertsen» bij algemene maatregel van bestuur meer kent.

Met deze wijzigingen ontvalt de noodzaak voor het instandhouden van een apart Definitiebesluit. Het Definitiebesluit zal daarom worden ingetrokken.

Dit zal gebeuren wanneer de verwijzingen naar het Definitiebesluit in het Besluit in-, uit- en doorvoer van radioactieve afvalstoffen, het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen, het Besluit registratie splijtstoffen en ertsen, het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen, het Bijdragenbesluit Kernenergiewet 1981 en het Vrijstellingsbesluit landsverdediging Kernenergiewet zijn aangepast en het Besluit stralingsbescherming in werking is getreden. Om die reden is voorzien in inwerkingtreding van artikel V op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip (zie artikel VII).

Met het intrekken van het Definitiebesluit vervallen automatisch de daarop gebaseerde Beschikking biologische werkzaamheid geabsorbeerde stralingsdosis en de Regeling effectief dosisequivalent. De hierin geregelde onderwerpen worden inmiddels geregeld in bijlage 2 bij het Besluit stralingsbescherming.

Artikel VI

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om het Geheimhoudingsbesluit Kernenergiewet in overeenstemming te brengen met de gewijzigde taakverdeling tussen de Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Economische Zaken en om de verouderde namen van een drietal ministeries te wijzigen.

Artikel VII

Aangezien het Definitiebesluit eerst kan worden ingetrokken wanneer alle verwijzingen naar dat besluit zijn aangepast, bepaalt artikel VII dat de datum van inwerkingtreding van artikel V bij koninklijk besluit wordt bepaald.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P. L. B. A. van Geel


XNoot
1

Stb. 1993, 626.

XNoot
2

Stb. 1969, 471, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 20 juni 1997 (Stb. 304).

XNoot
3

Stb. 2001, 397.

XNoot
4

Stb. 1981, 455, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 september 2001, Stb. 415.

XNoot
5

Stb. 1969, 358.

XNoot
6

Stb. 1971, 420, gewijzigd bij besluit van 14 januari 1993 (Stb. 42).

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 10 december 2002, nr. 238.

XNoot
1

Koninklijk besluit van 21 juni 1999, houdende overdracht van de zorg voor de Kernenergiewet (Stb. 275).

XNoot
1

Nota van toelichting bij artikel 2 van het Besluit registratie splijtstoffen en ertsen, Stb. 1969, 471, blz. 1173.

Naar boven