Besluit van 13 augustus 2002, houdende regels inzake het verhandelen van eieren (Landbouwkwaliteitsbesluit eieren)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 17 april 2002, TRCJZ/2002/4853, Directie Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Economische Zaken;

Gelet op verordening (EG) nr. 5/2001 van de Raad van de Europese Unie van 19 december 2000 houdende wijziging van verordening (EEG) nr. 1907/90 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990 betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren (PbEG L2);

Gelet op verordening (EG) nr. 1651/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 14 augustus 2001 tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1274/91 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 15 mei 1991 houdende bepalingen ter toepassing van verordening (EEG) nr. 1907/90 van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren (PbEG L 220);

Gelet op de artikelen 2, 3, 4, 6, 8, 9, en 12, eerste lid, van de Landbouwkwaliteitswet;

De Raad van State gehoord (advies van 24 mei 2002, nummer W11.02.0173/V);

Gezien het nader rapport van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 24 juli 2002, TRCJZ/2002/7120, uitgebracht mede namens Onze Minister van Economische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    a. Onze Minister: Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

    b. wet: Landbouwkwaliteitswet;

    c. legkip: legrijpe kip van de soort Gallus gallus die wordt gehouden voor de productie van andere eieren dan broedeieren;

    d. Stichting CPE: Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten te Barneveld;

    e. verordening nr. 1907/90: verordening (EEG) nr. 1907/90 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990 betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren (PbEG L 173), laatstelijk gewijzigd bij verordening (EG) nr. 5/2001 (PbEG L2);

    f. verordening nr. 1274/91: verordening (EEG) nr. 1274/91 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 15 mei 1991 houdende bepalingen ter toepassing van verordening (EEG) nr. 1907/90 van de Raad betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren (PbEG L 121), laatstelijk gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1651/2001 (PbEG L 220).

  • 2. Als bevoegde instantie als bedoeld in artikel 5, derde lid, van verordening nr. 1907/90 en artikel 4 van verordening nr. 1274/91 wordt in dit besluit en de daarop rustende bepalingen aangewezen: Onze Minister.

Artikel 2

Het is verboden om eieren te verhandelen die niet voldoen aan verordening nr. 1907/90 en verordening nr. 1274/91.

Artikel 3

Onze Minister stelt regels omtrent:

a. het verlenen van een vergunning, bedoeld in artikel 5, derde lid, van verordening nr. 1907/90 aan pakstations;

b. de registratie van verzamelaars en pakstations, bedoeld in artikel 5, derde lid, van verordening nr. 1907/90 en in artikel 4 van verordening nr. 1274/91.

Artikel 4

Onze Minister stelt:

a. een officieel kenteken vast voor de vermelding op banderollen en etiketten op grote verpakkingen als bedoeld in artikel 21, tweede lid, van verordening nr. 1274/91;

b. een model vast voor de banderollen en etiketten op grote verpakkingen als bedoeld in artikel 21, tweede lid, van verordening nr. 1274/91.

Artikel 5

  • 1. Met het oog op de uitvoering van de artikelen 3 en 4 kan medewerking worden gevorderd door Onze Minister van het bestuur van het Productschap Pluimvee en Eieren.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde medewerking kan slechts bestaan uit het bij verordening stellen van de regels omtrent het verlenen van de vergunning en de registratie als bedoeld in artikel 3, en het vaststellen van een officieel kenteken en een model als bedoeld in artikel 4.

Artikel 6

  • 1. De Stichting CPE is belast met het toezicht op de naleving van de bij haar aangeslotenen van het bij of krachtens dit besluit bepaalde.

  • 2. De voorzitter van de Stichting CPE wordt door Onze Minister telkens voor ten hoogste vier jaar benoemd en is terstond wederbenoembaar.

  • 3. Het bestuur van de Stichting CPE doet aan Onze Minister een voordracht voor de benoeming.

Artikel 7

Producenten en pakstations als bedoeld in verordening nr. 1907/90 dienen aangesloten te zijn bij de in artikel 6 genoemde controle-instelling.

Artikel 8

Het is toegestaan de voor de hennen toegankelijke uitloop in de open lucht te gebruiken als grasland als bedoeld in bijlage III van verordening (EG) nr. 1274/91.

Artikel 9

Onze Minister kan in overeenstemming met Onze Minister van Financiën plaatsen aanwijzen, waarop ten in- of uitvoer bestemde eieren moeten worden aangeboden ten invoer, onderscheidenlijk ten uitvoer.

Artikel 10

Het Landbouwkwaliteitsbesluit scharreleieren1 wordt ingetrokken.

Artikel 11

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 12

Dit besluit wordt aangehaald als: Landbouwkwaliteitsbesluit eieren.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 13 augustus 2002

Beatrix

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

C. P. Veerman

De Minister van Economische Zaken,

H. Ph. J. B. Heinsbroek

Uitgegeven de zevende november 2002

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Het Landbouwkwaliteitsbesluit eieren geeft uitvoering aan twee Europese verordeningen inzake het verhandelen van eieren. Dit is in de eerste plaats verordening (EEG) nr. 1907/90 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 1990 betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren (PbEG L 173), en in de tweede plaats verordening (EEG) nr. 1274/91 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 15 mei 1991 houdende bepalingen ter toepassing van verordening (EEG) nr. 1907/90 van de Raad betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren (PbEG L 121). Eieren mogen binnen de Europese Unie slechts verhandeld worden wanneer zij voldoen aan de bepalingen van deze verordeningen. De verordeningen leggen verplichtingen op aan pakstations, producenten en verzamelaars. De verplichtingen voor pakstations hebben met name betrekking op de indeling van eieren in kwaliteits- en gewichtsklassen, de verpakking, de opslag, het vervoer, de presentatie en het merken van eieren. De verplichtingen voor producenten betreffen met name de vermelding van gegevens bij de verzendingen van eieren naar de pakstations. Naast de genoemde verplichtingen bevatten deze verordeningen ook facultatieve bepalingen met betrekking tot pakstations, producenten en verzamelaars, bijvoorbeeld de vermelding van bepaalde gegevens op de eieren. Verder zijn in de verordeningen onder meer voorschriften opgenomen ten aanzien van het verlenen van vergunningen aan pakstations voor het sorteren van eieren en het registreren van pakstations en verzamelaars.

Beide verordeningen zijn onlangs gewijzigd, respectievelijk bij verordening (EG) nr. 5/2001 van de Raad van de Europese Unie van 19 december 2000 (PbEG L 2) houdende wijziging van verordening (EEG) nr. 1907/90 betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren, en verordening (EG) nr. 1651/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 14 augustus 2001 (PbEG L 220) tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1274/91 houdende bepalingen ter toepassing van verordening (EEG) nr. 1907/90 van de Raad van de Europese Unie betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren. De wijzigingen houden onder meer in dat met ingang van 1 januari 2004 het vermelden van het houderijssysteem en het registratienummer van de houder van legkippen op de eieren van klasse A en de verpakkingen verplicht wordt gesteld. Verder is onder meer een facultatieve bepaling opgenomen met betrekking tot de vermelding van de voederwijze van legkippen op de eieren en verpakkingen door pakstations.

2. Inhoud besluit

Onderhavig besluit strekt ter uitvoering van verordening nr. 1907/90 en verordening nr. 1274/91. Daarnaast biedt onderhavig besluit de basis om de voorschriften uit verordening nr. 1907/90 en verordening 1274/91 in nadere regels uit te werken. De wettelijke basis voor dit besluit is gelegen in artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet op grond waarvan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ter bevordering van de afzet regels kunnen worden gesteld betreffende de kwaliteit van producten. Deze regels kunnen onder meer betrekking hebben op de oorsprong, de sortering, de verpakking, de aanduiding, de maat en het gewicht van producten.

Dit besluit komt in de plaats van het Landbouwkwaliteitsbesluit scharreleieren, dat uitvoering gaf aan de genoemde verordeningen nr. 1907/90 en 1274/91. De wijzigingen in deze verordeningen vormen de aanleiding om het Landbouwkwaliteitsbesluit scharreleieren te vervangen.

Voorzover het de eisen aan de huisvesting van legkippen betreft, verwijzen de verordeningen nr. 1907/90 en 1274/91 vanaf 1 januari 2002 naar richtlijn nr. 1999/74/EG van de Raad van de Europese Unie van 19 juli 1999 tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van legkippen (PbEG L 203). Voor de nationale regelgeving betekent dit dat er niet langer bij of krachtens een besluit op basis van de Landbouwkwaliteitswet, normen zullen worden gesteld aan de huisvesting van legkippen. Deze normen worden gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren: het Legkippenbesluit.

Verder is met de wijzigingen van de genoemde Europese verordeningen de gelegenheid aangegrepen de uitvoering daarvan in zijn geheel op de Landbouwkwaliteitswet te baseren, ook dat gedeelte dat tot nu toe in autonome verordeningen van het Productschap Pluimvee en Eieren was opgenomen. De Wet op de bedrijfsorganisatie 19991noodzaakt daartoe. Op grond daarvan is het niet langer mogelijk bij autonome productschapsverordeningen uitvoering te geven aan Europese regelgeving. De autonome productschapsverordeningen die betrekking hebben op het sorteren en verhandelen van eieren zullen dan ook worden ingetrokken.

3. Betrokkenheid Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisaties (PBO)

Onderhavig besluit biedt de basis voor de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij om terzake van de uitvoering van dit besluit medebewind te vorderen van het bestuur van het Productschap Pluimvee en Eieren. De juridische basis voor medebewind is geregeld in artikel 4 van de Landbouwkwaliteitswet dat regelt dat bij of krachtens een landbouwkwaliteitsbesluit medewerking kan worden gevorderd van het bestuur van een publiekrechtelijk bedrijfslichaam. Deze kan bestaan uit het stellen van nadere regels en uit de verdere uitvoering. De beleidslijn van de rijksoverheid is dat waar Europese verplichtingen dienen te worden nagekomen, de rijksoverheid verantwoordelijk is voor een goede implementatie en uitvoering daarvan. Van medebewind kan sprake zijn als het gaat om operationele en uitvoerende taken en wanneer het vanuit het oogpunt van deskundigheid of het bevorderen van de transparantie van de keten voordelen biedt om die taken in medebewind te geven. De taken die in medebewind worden gegeven dienen duidelijk te worden omschreven. In onderhavig besluit is dit tot uitdrukking gebracht in artikel 5. Het Productschap Pluimvee en Eieren kan in medebewind worden belast met het verlenen van vergunningen aan pakstations, het registreren van pakstations en verzamelaars en het vaststellen van een officieel kenteken en een model voor de vermelding op banderollen en etiketten op grote verpakkingen.

4. Toezicht

Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Landbouwkwaliteitswet kunnen in een landbouwkwaliteitsbesluit een of meer privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid worden belast met het toezicht op de naleving door de bij hen aangeslotenen van bij of krachtens het besluit gestelde regelen. Op grond van artikel 6 van onderhavig besluit is de Stichting CPE belast met dit toezicht. Voor de toepassing van deze bepalingen is in artikel 7 van dit besluit voor de betrokken producenten en pakstations de verplichting opgenomen om zich aan te sluiten bij de Stichting CPE.

5. Administratieve lasten

Uit onderhavig besluit vloeien administratieve lasten voort voor pakstations en verzamelaars. Dit betreft ongeveer 220 pakstations en ongeveer 30 verzamelaars. Voor pakstations en verzamelaars geldt een erkenningsplicht, en voor pakstations geldt tevens een vergunningplicht. De administratieve lasten die uit deze verplichtingen voortvloeien, zijn beperkt tot het invullen van bedrijfsgegevens op een registratieformulier ten behoeve van de vergunningverlening en erkenning. De vergunning- en erkenningsplicht vloeien rechtstreeks voort uit de Europese regelgeving. Het zijn bestaande verplichtingen op grond van de verordeningen nr. 1907/90 en 1274/91. Er is zodoende geen sprake van toename van administratieve lasten voor deze bedrijven als gevolg van onderhavig besluit. Daarbij komt dat pakstations en verzamelaars die de desbetreffende gegevens thans reeds op basis van de nu geldende autonome verordeningen van het Productschap Pluimvee en Eieren hebben verstrekt, deze gegevens niet opnieuw behoeven te verstrekken.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 3

Conform artikel 5, derde lid, van verordening nr. 1907/90 verleent de bevoegde instantie van de lidstaat op aanvraag en na positieve beoordeling op basis van de criteria van de verordening, een vergunning aan pakstations om eieren te sorteren. Daarbij kent de bevoegde instantie aan de pakstations een registratienummer toe. Verder is in artikel 4 van verordening nr. 1274/91 bepaald dat verzamelaars een verzoek om erkenning doen aan de bevoegde instantie van de lidstaat. Ten behoeve van de uitvoering van deze bepalingen voorziet artikel 3 van onderhavig besluit in een basis om nadere regels te stellen omtrent het verlenen van de vergunning om eieren te sorteren aan pakstations en omtrent de registratie van verzamelaars en pakstations. Voor delegatie van het vaststellen van voorschriften ten aanzien van deze onderdelen is gekozen omdat het gaat om voorschriften van administratieve aard die dikwijls wijziging behoeven.

Artikel 4

Dit artikel vloeit voort uit artikel 11 van verordening nr. 1907/90 waarin is bepaald dat grote verpakkingen worden voorzien van banderollen en etiketten met daarop de in artikel 10 bedoelde gegevens. Op grond van artikel 21, tweede lid, van verordening nr. 1274/91 dragen de banderollen en etiketten een officieel kenteken dat door de bevoegde instantie wordt vastgesteld.

Artikelen 6 en 7

Zoals in het algemeen deel van de toelichting is aangegeven zijn deze artikelen een uitwerking van artikel 8 van de Landbouwkwaliteitswet. Op grond van artikel 6 van onderhavig besluit kan de Stichting CPE toezien op de naleving bij de haar aangeslotenen. Aangeslotenen zijn op grond van artikel 7 producenten en pakstations. Voor verzamelaars is een dergelijke aansluitplicht niet voorgeschreven aangezien dit strijdig zou zijn met de jurisprudentie van het Hof van Justitie (arresten Hof van Justitie van 26 februari 1980 (94/79) en van 7 februari 1984 (237/82)). Volgens het Hof kan geen aansluitplicht worden voorgeschreven voor handelaren vanwege de handelsbelemmerende effecten daarvan.

Het toezicht op de niet-aangeslotenen vindt plaats door de Algemene Inspectiedienst op basis van artikel 1, onder 4e, van de Wet op de economische delicten juncto artikel 18 van de Landbouwkwaliteitswet.

In de praktijk blijken de verzamelaars zich echter op vrijwillige basis aan te sluiten bij de Stichting CPE.

Artikel 8

Bijlage III van verordening (EG) nr. 1651/2001 bevat minimumvoorwaarden waaraan de houders van legkippen voor de verschillende houderijsystemen moeten voldoen. In sub a van deze bijlage is bepaald dat eieren van hennen met vrije uitloop afkomstig moeten zijn van bedrijven die ten minste aan de voorwaarden van artikel 4 van Richtlijn 1999/74/EG voldoen en waar de voor de hennen toegankelijke uitloop in de open lucht grotendeels is begroeid en niet wordt gebruikt voor andere doeleinden, uitgezonderd als boomgaard, bosterrein of grasland. Voor het gebruik van de uitloop als grasland kan toestemming worden verleend door de bevoegde autoriteiten. Aangezien het gebruik van de uitloop als grasland voor de beweiding van vee het multifunctioneel gebruik van de grond bevordert, wordt dit in artikel 8 toegestaan.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

C. P. Veerman

De Minister van Economische Zaken,

H. Ph. J. B. Heinsbroek

Implementatietabel verordening nr. 1907/90

verordening nr. 1907/90nationale regelgeving
artikel 1artikel 1 Landbouwkwaliteitsbesluit eieren;
artikel 2artikel 2 Landbouwkwaliteitsbesluit eieren;
artikelen 3, 4, 5, eerste en tweede lidn.v.t;
artikel 5, derde lidartikel 3 Landbouwkwaliteitsbesluit eieren;
artikel 6 tot en met 10n.v.t;
artikel 11artikel 4 Landbouwkwaliteitsbesluit eieren;
artikel 12n.v.t;
artikel 13Warenwet;
artikelen 14 tot en met 17n.v.t;
artikelen 18 en 19artikel 6 Landbouwkwaliteitsbesluit eieren;
artikelen 20 tot en met 24n.v.t.
  
verordening nr. 1274/91nationale regelgeving
  
artikelen 1 tot en met 2n.v.t;
artikel 3artikel 3 Landbouwkwaliteitsbesluit eieren;
artikel 4artikel 3 Landbouwkwaliteitsbesluit eieren;
artikelen 5 tot en met 18 bisn.v.t;
artikel 18 terartikel 6 Landbouwkwaliteitsbesluit eieren;
artikelen 18 quater tot en met 21, eerste lidn.v.t;
artikel 21, tweede lidartikel 4 Landbouwkwaliteitsbesluit eieren;
artikelen 22 tot en met 37n.v.t;
Bijlage I, II en IIIn.v.t.

XNoot
1

Stb. 1978, 636.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

XNoot
1

Wet van 3 april 1999, tot wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie en enige andere wetten, Stb. 253.

Naar boven