Besluit van 22 oktober 2002, houdende wijziging van het Bouwbesluit (aanscherping energieprestatiecoëfficiënten voor niet tot bewoning bestemde gebouwen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 3 mei 2002, nr. MJZ2002038053, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op artikel 2 van de Woningwet;

De Raad van State gehoord (advies van 7 juni 2002, nr. W08.02.0210/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 16 oktober 2002, nr. MJZ 2002083289, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

De na artikel 5.11 van het Bouwbesluit1 opgenomen tabel wordt vervangen door:

Tabel 5.11

gebruiksfunctieleden van toepassinggrenswaarde
 energiepresatiecoefficientbepalingsmethode verbouwenergiepresatiecoefficient
artikel5.12  5.13 5.14 5.12
 lid12312121 + 2
           
          [-]
1Woonfunctie        
 awoonfunctie van een woonwagen
 bwoonfunctie gelegen in een woongebouw231121
 candere woonfunctie131121
2Bijeenkomstfunctie132122,2
3Celfunctie        
 acelfunctie niet gelegen in een cellengebouw132121,9
 bcelfunctie gelegen in een cellengebouw232121,9
4Gezondheidszorgfunctie        
 agezondheidszorgfunctie voor aan bed gebonden patiënten132123,6
 bandere gezondheidszorgfunctie132121,5
5Industriefunctie 
6Kantoorfunctie132121,5
7Logiesfunctie        
 aonverwarmde logiesfunctie niet gelegen in een logiesgebouw
 bverwarmde logiesfunctie niet gelegen in een logiesgebouw131121,4
 clogiesfunctie gelegen in een logiesgebouw232121,9
8Onderwijsfunctie132121,4
9Sportfunctie132121,8
10Winkelfunctie132123,4
11Overige gebruiksfunctie
12Bouwwerk geen gebouw zijnde

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 22 oktober 2002

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

H. G. J. Kamp

Uitgegeven de negenentwintigste oktober 2002

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

I Algemeen

1. Inleiding

Dit besluit voorziet in een aanscherping van de grenswaarden van de energieprestatiecoëfficiënten voor een aantal gebruiksfuncties in utiliteitsgebouwen.

Naar aanleiding van een motie van het Tweede Kamerlid De Boer c.s. van 29 november 2000 (kamerstukken II 2000/2001, 27 400 XIII, nr. 26) – waarin wordt verzocht de energieprestatie-eisen aan te scherpen voor zowel woningen als utiliteitsgebouwen – zijn de mogelijkheden hiertoe onderzocht. Besloten is dat een aanscherping voor utiliteitsgebouwen in de rede ligt.

De aanscherping is gericht op het verder terugdringen van energieverbruik voor verwarming, mechanische ventilatie, warm watergebruik, koeling, bevochtiging en verlichting voor nieuwe utiliteitsgebouwen, waarmee een verdere bijdrage geleverd wordt aan het terugdringen van de CO2-uitstoot. Concreet kan met de voorgestelde aanscherping in 2010 8% van de doelstelling van 1 Mton CO2-reductie voor de utiliteitsbouw worden ingevuld. De voorgestelde aanscherping maakt onderdeel uit van een totaalpakket aan maatregelen dat is aangekondigd in de brief van staatssecretaris Remkes over «Klimaatbeleid gebouwde omgeving» aan de Tweede Kamer van 27 november 2001 (kamerstukken II 2001/2002, 26 603, nr. 26).

2. Niveau van grenswaarden

De uiteindelijk bepaalde grenswaarden zijn tot stand gekomen op basis van een met de relevante maatschappelijke partijen overeengekomen onderzoeksmethodiek. Uitgangspunten bij het vaststellen van de hoogte van deze grenswaarden waren de kosten en baten, de CO2-reducerende effecten en de effecten op het binnenmilieu van een aanscherping. Resultaten van deze onderzoeken zijn vastgelegd in het rapport: «Aanscherping van de EPC-eisen voor nieuwe utiliteitsgebouwen» van Novem uit maart 2001.

Ten behoeve van de aanscherping van de grenswaarden voor gebruiksfuncties is vervolgens onderzoek uitgevoerd naar de bedrijfseffecten, de consumenteneffecten, de milieueffecten en de effecten op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de regelgeving. Deze effecten zijn neergelegd in de rapportage «Regeleffecttoets voor de aanscherping van de EPC van nieuwbouw» van DHV uit juli 2001.

3. Inspraak

Het ontwerp-besluit is aan het Overlegplatform bouwregelgeving (OPB) voorgelegd. Dit platform heeft in zijn advies nr. 24 van 28 mei 2001 gesteld dat ingevolge de Kyoto-afspraken maatregelen noodzakelijk zijn om de CO2-uitstoot terug te dringen. Het OPB heeft echter aangegeven in eerste aanleg geen voorstander te zijn van een aanscherping van de energieprestatie-eisen voor de utiliteitsbouw. Een integrale afweging tussen de verschillende in te zetten instrumenten om CO2-reductie in de gebouwde omgeving te realiseren werd nog gemist en men twijfelde aan de kostenconsequenties. In bovengenoemde brief «Klimaatbeleid gebouwde omgeving» is deze afweging wel gemaakt. De in te zetten maatregelen zijn toepasbaar op nieuwbouw, op de bestaande voorraad, op gebouwniveau of op locatieniveau. De aanscherping van de energieprestatie-eisen voor de utiliteitsbouw maakt onderdeel uit van het maatregelenpakket uit deze brief. De keuze voor deze maatregel is mede gebaseerd op een afweging van de verwachte kostenconsequenties van de verschillende maatregelen.

De DUBO-raad heeft het ontwerp-besluit op 28 juni 2001 ter kennisname ontvangen.

4. Neveneffecten

In deze paragraaf wordt ingegaan op de te verwachten neveneffecten van de aanscherping voor het bedrijfsleven, de consument, het milieu en de handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid van de regelgeving.

4.1 Bedrijfseffecten

Aanscherping van de prestatie-eisen bij de utiliteitsbouw zal naar verwachting leiden tot een toename in de toepassing van maatregelen als:

• verhoogde isolatiewaarden (dikkere isolatielagen met als gevolg een groter bebouwd oppervlak en een iets bredere schil en grotere dakrand);

• Hoogrendement++-glas;

• Hoogfrequent++-verlichting met lager geïnstalleerd vermogen per m2 vloeroppervlak;

• hogere rendementen van warmteopwekking door bijvoorbeeld het meer toepassen van lage temperatuurverwarmingssystemen (met grotere radiatoren en/of vloer- en wandverwarmingssystemen) of toepassing van warmte/koudeopslag in de bodem (met grotere technische ruimten dan traditioneel);

• zonne-energiesystemen (m.n. zonnecollectoren); en

• warmtepompen.

De technische wijzigingen leiden tot een beperkte omzetstijging bij de toeleveranciers van betreffende maatregelen.

Toepassing van «nieuwe» maatregelen (voorbeelden: warmtepompen, laagthermische verwarmingsystemen en toepassing zonnecollectoren) vragen van de betrokken marktpartijen nieuwe kennis, gewijzigde inzichten en meer alertheid tijdens alle fasen van het ontwerp- en bouwproces. Verder zal het introduceren van nieuwe technologieën tot verhoogde onderhoudsinspanningen leiden als gevolg van mogelijke kinderziektes en kennistekorten.

4.2 Consumenteneffecten

Met geringe meerkosten (initiële meerinvesteringen bedragen gemiddeld ca. € 12,–/m2 brutovloeroppervlakte, hetgeen indicatief overeenkomt met ongeveer € 180,– per minder uitgestoten ton CO2) is een besparingspercentage haalbaar van gemiddeld ca. 7% (variërend van 3% tot 18%); dit met gebruikmaking van uitsluitend algemeen toegepaste technieken.

Een verdere aanscherping heeft daarnaast in het algemeen een gunstige invloed op het binnenklimaat als gevolg van het frequenter toepassen van alternatieve verlichtingssystemen en laag thermische verwarmingssystemen.

Extra voorlichting is nodig om bepaalde risicofactoren te beperken, zoals warmteterugwinning met gebruikmaking van warmtewielen, te hoge percentages recirculatielucht in het ventilatiesysteem, toepassing van (te) lage glaspercentages en/of lichtniveaus.

4.3 Milieueffecten

De jaarlijkse CO2-reductie die bereikt kan worden als gevolg van de aanscherping betreft 0,01 Mton, en neemt bij gelijkblijvende bouwproductie elk jaar lineair toe. Hiermee wordt een bijdrage aan het behalen van de reductietaakstelling op grond van het verdrag van Kyoto geleverd van ongeveer 8%.

Onderzoek wijst uit dat de positieve milieueffecten als gevolg van de CO2-reductie ruimschoots opwegen tegen de hogere milieubelasting door het gewijzigde materiaalgebruik.

4.4 Effecten op de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

Onderzoek in een aantal gemeenten wijst uit dat de toepassing van nieuwe maatregelen en technieken in bepaalde gevallen aanvullende kennis vergt, en tot extra controles op haalbaarheid en belemmeringen aanleiding geeft (onderzoek DGMR, 2000). Door VROM en de VNG is een verbetertraject voor de handhaving van de bouwregelgeving ingezet, waarin aandacht aan deze problematiek zal worden besteed. In dit verband wordt overigens ook opgemerkt dat de administratieve lasten als gevolg van aanscherping te verwaarlozen zijn.

Voor het overige zijn voor de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid geen consequenties van de wijziging te verwachten (kamerstukken II 2001/2002, 28 325, nr. 1, blz. 23–30).

5. Notificatie

Het ontwerp-besluit is op 5 december 2001 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen [notificatienummer 2001/0502/NL] ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217).

Tabel 5.11 heeft wellicht effect op de door de tabel aangestuurde technische voorschriften. Met een beroep op de gelijkwaardigheidsbepaling (artikel 1.5) zullen die voorschriften echter nooit tot een situatie behoeven te leiden waarin het vrije verkeer van goederen op een niet gerechtvaardigde of discriminerende wijze wordt belemmerd.

Er zijn geen reacties binnen gekomen.

II Artikelsgewijs

Artikel I

Voor de duidelijkheid is tabel 5.11 uit het nieuwe Bouwbesluit volledig vervangen. In onderstaand overzicht zijn de onderdelen van de tabel waarin daadwerkelijke wijzigingen zijn opgetreden weergegeven.

Gebruiksfunctieshuidige eisgewijzigde eis
Bijeenkomstfunctie2.42.2
Celfunctie2.21.9
Gezondheidszorgfunctie voor aan bed gebonden patiënten3.83.6
Andere gezondheidszorgfunctie1.81.5
Kantoorfunctie1.61.5
Logiesfunctie gelegen in een logiesgebouw2.11.9
Onderwijsfunctie1.51.4
Sportfunctie2.21.8
Winkelfunctie3.53.4

Artikel II

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van dit besluit. Het voornemen is de datum van inwerkingtreding te bepalen op 1 januari 2003, gelijktijdig met de inwerkingtreding van het nieuwe Bouwbesluit. Hierbij wordt overeenkomstig artikel 2, achtste lid, van de Woningwet rekening gehouden met het voorschrift dat inwerkingtreding eerst twee maanden na publicatie in het Staatsblad kan plaatsvinden.

Op de bepalingen uit dit besluit zijn de overgangs- en slotbepalingen uit het geconverteerde Bouwbesluit van toepassing. Het is derhalve niet nodig in dit besluit een overgangsbepaling op te nemen.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

H. G. J. Kamp


XNoot
1

Stb. 2001, 410, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 16 oktober 2002, Stb. 516.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 november 2002, nr. 218.

Naar boven