Wet van 26 september 2002 tot wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening in verband met de advies- en meldpunten kindermishandeling

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de taken van de advies- en meldpunten kindermishandeling wettelijk te regelen in de Wet op de jeugdhulpverlening, alsmede deze wet op enige andere punten aan te passen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op de jeugdhulpverlening1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1, eerste lid, wordt, na vervanging van de punt aan het slot van onderdeel u door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

v. verwerken van persoonsgegevens: verwerking van persoonsgegevens als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Wet bescherming persoonsgegevens.

AA

In artikel 5, tweede lid, wordt «de artikelen 60, 61, 81 en 84, alsmede voor een koninklijk besluit als bedoeld in artikel 82,» vervangen door: de artikelen 60 en 61.

B

Artikel 10, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Na de derde volzin wordt een volzin ingevoegd, luidende: Voorts voorziet het plan er in ieder geval in dat in de provincie één of meer advies- en meldpunten kindermishandeling, als bedoeld in artikel 34a, werkzaam zijn.

2. In de vijfde volzin wordt «tweede en derde volzin» vervangen door: tweede, derde en vierde volzin.

C

Na artikel 34 wordt een hoofdstuk IVA ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK IVA. ADVIES- EN MELDPUNTEN KINDERMISHANDELING

Artikel 34a
  • 1. Een advies- en meldpunt kindermishandeling heeft, onverminderd de taken van de raad voor de kinderbescherming, tot taak:

    a. het naar aanleiding van een melding van kindermishandeling of een vermoeden daarvan onderzoeken of sprake is van kindermishandeling;

    b. het beoordelen van de vraag of en zo ja tot welke stappen de melding van kindermishandeling of een vermoeden daarvan aanleiding geeft;

    c. het initiatief nemen tot de voor de minderjarige meest aangewezen hulpverlening;

    d. het, na overleg met de raad voor de kinderbescherming, aan deze overdragen van een geval van kindermishandeling of een ernstig vermoeden daarvan, indien een maatregel met betrekking tot het gezag over de minderjarige overwogen dient te worden;

    e. het in kennis stellen van andere justitiële autoriteiten van kindermishandeling of een vermoeden daarvan, indien het belang van de minderjarige dan wel de ernst van de situatie waarop de melding betrekking heeft, daartoe aanleiding geeft;

    f. het op de hoogte stellen van degene die een melding heeft gedaan, van de stappen die door het advies- en meldpunt kindermishandeling zijn ondernomen.

  • 2. Een advies- en meldpunt kindermishandeling heeft bovendien tot taak het verstrekken van advies aan een persoon die een vermoeden van kindermishandeling heeft over de stappen die door hem in verband hiermee kunnen worden ondernomen en het zonodig ondersteunen daarbij.

  • 3. Onder kindermishandeling wordt in dit hoofdstuk verstaan: elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel.

  • 4. Een advies- en meldpunt kindermishandeling wordt in stand gehouden door een rechtspersoon die, indien hij ook andere taken heeft, voor de uitoefening van de taken, genoemd in het eerste en tweede lid, een afzonderlijke organisatorische eenheid inricht.

Artikel 34b

Een advies- en meldpunt kindermishandeling werkt, onverminderd artikel 35, eerste lid, volgens een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgestelde werkwijze, waarbij nadere regels kunnen worden gesteld omtrent de in artikel 34a genoemde taken. Bij of krachtens deze maatregel worden voorts regels gesteld omtrent de samenwerking met de raad voor de kinderbescherming, alsmede omtrent de gevallen waarin het bekendmaken van de identiteit van de persoon die de kindermishandeling of een vermoeden daarvan heeft gemeld of van de persoon van wie informatie in het kader van het onderzoek is verkregen, achterwege kan blijven.

Artikel 34c
  • 1. Een advies- en meldpunt kindermishandeling kan zonder toestemming van degene die het betreft persoonsgegevens verwerken indien dit voor de uitoefening van de taken, genoemd in artikel 34a, eerste lid, noodzakelijk is te achten.

  • 2. Een advies- en meldpunt kindermishandeling kan zonder toestemming van degene die het betreft slechts bijzondere gegevens als bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens verwerken indien uit een melding redelijkerwijs een vermoeden van kindermishandeling kan worden afgeleid.

  • 3. Degene die op grond van een wettelijk voorschrift of op grond van zijn ambt of beroep tot geheimhouding is verplicht kan, zonder toestemming van degene die het betreft, aan een advies- en meldpunt kindermishandeling inlichtingen verstrekken, indien dit noodzakelijk kan worden geacht om een situatie van kindermishandeling te beëindigen of een redelijk vermoeden van kindermishandeling te onderzoeken.

  • 4. Het college van burgemeester en wethouders verstrekt een advies- en meldpunt kindermishandeling uit de gemeentelijke basisadministratie terstond de algemene gegevens, bedoeld in artikel 34, eerste lid, onder a, onderdelen 1 tot en met 6 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, die noodzakelijk zijn voor de vervulling van de taken van het advies- en meldpunt ingevolge artikel 34a, eerste lid.

  • 5. In afwijking van artikel 103, eerste en tweede lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens doet het college van burgemeester en wethouders geen mededeling aan de betrokkene of degene die namens deze daarom verzoekt, over de verstrekking van hem betreffende gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie aan een advies- en meldpunt kindermishandeling, voor zover dit noodzakelijk kan worden geacht om een situatie van kindermishandeling te beëindigen of een redelijk vermoeden van kindermishandeling te onderzoeken. Voor wat betreft de toepassing van artikel 110 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens heeft achterwege blijven van een mededeling als hier bedoeld dezelfde gevolgen als het achterwege blijven van een mededeling ingevolge artikel 103, derde lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.

Artikel 34d
  • 1. Indien persoonsgegevens worden verkregen bij een ander dan degene die het betreft brengt een advies- en meldpunt kindermishandeling hem hiervan zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen vier weken na het moment van vastlegging van de hem betreffende gegevens, op de hoogte.

  • 2. De in het eerste lid genoemde termijn kan telkens met ten hoogste twee weken worden verlengd, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitoefening van de taken, genoemd in artikel 34a, eerste lid, en dit noodzakelijk kan worden geacht om een situatie van kindermishandeling te beëindigen of een redelijk vermoeden van kindermishandeling te onderzoeken.

  • 3. In afwijking van artikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens kan een advies- en meldpunt kindermishandeling de mededeling aan degene die het betreft dat ten aanzien van hem persoonsgegevens worden verwerkt achterwege laten voor zover dit noodzakelijk kan worden geacht om een situatie van kindermishandeling te beëindigen of een redelijk vermoeden van kindermishandeling te onderzoeken.

Artikel 34e
  • 1. Indien het aan het bestuur van een voorziening of instelling bekend is geworden dat een persoon die werkzaam is bij de voorziening of de instelling zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan kindermishandeling, doet het bestuur van de desbetreffende voorziening of instelling hiervan onverwijld melding aan het advies- en meldpunt kindermishandeling.

  • 2. Indien een persoon die werkzaam is in een voorziening of instelling op enigerlei wijze bekend is geworden dat een bij die voorziening of instelling werkzame andere persoon zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan kindermishandeling, stelt hij het bestuur daarvan onverwijld in kennis.

D

Het opschrift van hoofdstuk VIII komt te luiden:

INZAGE IN EN HET BEWAREN EN VERNIETIGEN VAN BESCHEIDEN.

E

Artikel 43 komt te luiden:

Artikel 43

  • 1. Inzage in of afschrift van de bescheiden wordt aan de jeugdige geweigerd, indien deze:

    a. jonger dan twaalf jaren is, of

    b. de leeftijd van twaalf jaren heeft bereikt en niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake.

  • 2. In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, worden desgevraagd aan de wettelijke vertegenwoordiger inlichtingen, dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden verstrekt, tenzij het belang van de jeugdige daardoor kan worden geschaad.

  • 3. Inlichtingen over, inzage in of afschrift van bescheiden kan eveneens worden geweigerd, indien de persoonlijke levenssfeer van een ander dan de jeugdige daardoor zou worden geschaad.

  • 4. Voor de verstrekking van een afschrift kan een vergoeding worden gevraagd overeenkomstig de krachtens artikel 36 van de Wet bescherming persoonsgegevens gestelde regels.

F

Artikel 44 komt te luiden:

Artikel 44

  • 1. Onverminderd het bij of krachtens de wet bepaalde, verstrekken de uitvoerder en de plaatsende instantie aan anderen dan de jeugdige geen inlichtingen over de jeugdige, dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden dan met toestemming van de jeugdige.

  • 2. Indien de jeugdige minderjarig is, is in plaats van diens toestemming de toestemming van zijn wettelijke vertegenwoordiger vereist, indien hij:

    a. jonger is dan twaalf jaren, of

    b. de leeftijd van twaalf jaren heeft bereikt en niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake.

  • 3. Onder anderen dan de jeugdige zijn niet begrepen degenen van wie beroepshalve de medewerking bij de hulpverlening noodzakelijk is en degenen die zijn betrokken bij de voorbereiding of uitvoering van een maatregel van kinderbescherming.

  • 4. Onder anderen dan de jeugdige zijn evenmin begrepen diens wettelijke vertegenwoordigers, indien hij de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, alsmede indien hij deze leeftijd heeft bereikt, doch niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake, tenzij door het verstrekken van inlichtingen over de jeugdige, danwel van inzage in of afschrift van bescheiden, het belang van de jeugdige kan worden geschaad.

G

Na artikel 44 worden de artikelen 44a en 44b ingevoegd, luidende:

Artikel 44a

  • 1. Onverminderd het tweede lid en artikel 44b bewaren een uitvoerder en een plaatsende instantie bescheiden die deze met betrekking tot de jeugdige onder zich hebben gedurende tien jaren, te rekenen van het tijdstip waarop zij zijn vervaardigd, of zoveel langer als redelijkerwijs in verband met een zorgvuldige hulpverlening noodzakelijk is.

  • 2. Een advies- en meldpunt kindermishandeling en een instelling bewaren de bescheiden tot het jongste kind van het gezin waartoe de minderjarige behoort en met welk gezin het advies- en meldpunt kindermishandeling of de instelling bemoeienis heeft gehad, meerderjarig is geworden, een en ander voor zover aannemelijk gemaakt kan worden dat het bewaren van de bescheiden een bijdrage kan leveren aan het beëindigen van een mogelijke situatie van kindermishandeling of van belang kan zijn voor een situatie waarin een maatregel met betrekking tot het gezag over een minderjarige overwogen dient te worden.

Artikel 44b

  • 1. Een uitvoerder en een plaatsende instantie vernietigen de door hen bewaarde bescheiden binnen drie maanden na een daartoe strekkend verzoek van degene op wie de bescheiden betrekking hebben.

  • 2. Het eerste lid geldt niet voor zover het verzoek bescheiden betreft waarvan redelijkerwijs aannemelijk is dat de bewaring van aanmerkelijk belang is voor een ander dan de verzoeker, alsmede voor zover het bepaalde bij of krachtens de wet zich tegen vernietiging verzet.

  • 3. Het verzoek van een jeugdige wordt niet ingewilligd indien deze:

    a. jonger dan twaalf jaren, of

    b. minderjarig is en de leeftijd van twaalf jaren heeft bereikt en niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.

  • 4. In de gevallen bedoeld in het derde lid, kan het verzoek door een wettelijke vertegenwoordiger worden gedaan.

H

In artikel 45, eerste lid, wordt «42 tot en met 44» vervangen door: 42 tot en met 44b.

I

Onderdeel I, onder 4, van de bijlage behorende bij de Wet op de jeugdhulpverlening komt als volgt te luiden:

4. advies- en meldpunten kindermishandeling, waaronder worden verstaan voorzieningen die de taken, genoemd in artikel 34a, uitoefenen.

ARTIKEL II

Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek2 wordt als volgt gewijzigd:

A

In het vijfde lid van artikel 238 wordt na «zetel» ingevoegd: , de werkwijze, voor zover het de samenwerking met de advies- en meldpunten kindermishandeling, bedoeld in hoofdstuk IVA van de Wet op de jeugdhulpverlening, betreft.

B

In artikel 243 wordt, onder vernummering van de leden 2 tot en met 4 in 3 tot en met 5, een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Degene die op grond van een wettelijk voorschrift of op grond van zijn ambt of beroep tot geheimhouding is verplicht kan, zonder toestemming van degene die het betreft, aan de raad voor de kinderbescherming inlichtingen verstrekken, indien dit noodzakelijk kan worden geacht voor de uitoefening van de taken van de raad.

ARTIKEL IIA

Onze Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Justitie zenden binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 26 september 2002

Beatrix

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

C. I. J. M. Ross- van Dorp

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Uitgegeven de vierentwintigste oktober 2002

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Stb. 1989, 360, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 6 december 2001, Stb. 584.

XNoot
2

Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 28 mei 2002, Stb. 348.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 2000/2001, 2001/2002, 27 842.

Handelingen II 2001/2002, blz. 3892–3923; 4207.

Kamerstukken I 2001/2002, 27 842 (295, 295a, 295b, 295c).

Handelingen I 2002/2003, blz. 6–19.

Naar boven