Besluit van 30 september 2002, houdende actualisering van het Uitvoeringsbesluit WEB, alsmede wijziging in verband met het openen van de mogelijkheid tot vaststelling van rechtswege van bekostigingsgegevens beroepsonderwijs

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 19 maart 2002, nr. WJZ 2002/9212 (3749), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op artikel 2.2.1, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

De Raad van State gehoord (advies van 13 juni 2002, No. W05.02.0134/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, drs. Annette D.S.M. Nijs, MBA, van 25 september 2002, nr. WJZ/2002/26 285 (3749), directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I. WIJZIGING UITVOERINGSBESLUIT WEB

Het Uitvoeringsbesluit WEB1 wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 2.1.2, onderdeel a, wordt «beslissing» vervangen door: besluit.

B

Artikel 2.2.2, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Onze Minister berekent de rijksbijdrage voor een instelling voor de exploitatiekosten voor het beroepsonderwijs voor een kalenderjaar door bij elkaar op te tellen:

    a. het rijksbijdragedeel op grond van de maatstaf ingeschreven deelnemers,

    b. het rijksbijdragedeel op grond van de maatstaf diploma's beroepsonderwijs, en

    c. het rijksbijdragedeel ten behoeve van voorbereidende en ondersteunende activiteiten,

    zoals deze delen voor het desbetreffende jaar voor de instelling worden berekend op grond van artikel 2.2.3, artikel 2.2.4 respectievelijk artikel 2.2.5.

C

Aan hoofdstuk 2, paragraaf 2, wordt na artikel 2.2.6 een nieuw artikel toegevoegd, luidend:

Artikel 2.2.7. Vaststelling bekostigingsgegevens van rechtswege

  • 1. Indien Onze Minister van een instelling het formulier Bekostigingstelling beroepsonderwijs van bijlage 4 bij dit besluit niet uiterlijk 1 juli van het jaar voorafgaand aan het bekostigingsjaar voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring heeft ontvangen, stelt Onze Minister de hoogte van de rijksbijdrage voor deze instelling voor het desbetreffende kalenderjaar vast, conform de voorschriften in het tweede tot en met het vijfde lid.

  • 2. Bij de toepassing van artikel 2.2.2 wordt voor een instelling als bedoeld in het eerste lid, bij de berekening van de rijksbijdrage voor exploitatiekosten voor het beroepsonderwijs:

    a. in afwijking van artikel 2.2.3, eerste lid, de uitkomst van het gedeelte van de formule boven de streep vastgesteld op 90% van de uitkomst van dat deel van de formule van het voorgaande kalenderjaar;

    b. in afwijking van artikel 2.2.4 de uitkomst van het gedeelte van de formule boven de streep vastgesteld op 90% van de uitkomst van dat deel van de formule van het voorgaande kalenderjaar;

    c. in afwijking van artikel 2.2.5 het aantal deelnemers vastgesteld op 90% van het aantal deelnemers dat is gehanteerd bij de berekening van de rijksbijdrage van het voorgaande kalenderjaar.

  • 3. Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, wordt in artikel 2.2.4 in de begripsbepalingen LD1, LD2 en LD3 tevens gelezen: alsmede de op grond van artikel 2.2.7, tweede lid, onderdeel b, vastgestelde aantallen diploma's.

  • 4. De instellingen, bedoeld in het eerste lid, dienen uiterlijk 1 november van het jaar voorafgaand aan het bekostigingsjaar het in het eerste lid bedoelde formulier, voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring, in bij Onze Minister.

  • 5. Indien uit het formulier, bedoeld in het vierde lid, blijkt dat toepassing van artikel 2.2.3, artikel 2.2.4 respectievelijk artikel 2.2.5 leidt tot een lagere waarde dan vastgesteld op grond van het tweede lid, onderdelen a, b respectievelijk c, wordt de vergoeding van de instelling berekend op grond van die lagere waarde.

  • 6. Indien uit het formulier, bedoeld in het vierde lid, blijkt dat toepassing van artikel 2.2.3, artikel 2.2.4 respectievelijk artikel 2.2.5, leidt tot een gelijke of hogere waarde dan vastgesteld op grond van het tweede lid, onderdelen a, b respectievelijk c, wordt de vergoeding van de instelling berekend op grond van het tweede lid.

D

Artikel 2.4.1 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid wordt «deelnemer» vervangen door: leerling.

2. Aan het slot van het vijfde lid wordt een punt geplaatst.

E

In artikel 2.5.1 wordt onderdeel b vervangen door:

b. uitkering: een werkloosheidsuitkering of een suppletie inzake arbeidsongeschiktheid alsmede een andere uitkering wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid van gewezen personeel, anders dan op grond van de Ziektewet.

F

In artikel 3.3.1, eerste lid, wordt «vergoeding» vervangen door «bekostiging» en wordt «bepaald» vervangen door: vastgesteld.

G

In artikel 4.5.1 wordt de zinsnede die aanvangt met «als bedoeld» en eindigt met «onderzoekpersoneel» vervangen door: of een suppletie inzake arbeidsongeschiktheid alsmede een andere uitkering wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid van gewezen personeel, anders dan op grond van de Ziektewet.

H

In artikel 5.2.4, eerste lid, wordt «vijf jaren» vervangen door: zeven jaren.

I

In artikel 6.1.1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het eerste lid vervalt.

2. In het derde lid vervallen:

a. onderdeel a,

b. van onderdeel b de onderdelen 1 tot en met 5,

c. van onderdeel c de onderdelen 1 tot en met 5.

J

De artikelen 6.1.4 en 6.1.5 vervallen.

K

In artikel 6.2.4, derde lid, wordt «bepaald» vervangen door: vastgesteld.

L

De artikelen 6.3.2 tot en met 6.3.5 vervallen.

ARTIKEL II. OVERGANGSBEPALING VOORBEREIDENDE EN ONDERSTEUNENDE ACTIVITEITEN

Gedurende de periode dat artikel 6.1.1, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit WEB wordt toegepast voor de berekening van het rijksbijdragedeel voor voorbereidende en ondersteunende activiteiten, wordt in artikel 2.2.7, tweede lid, onderdeel c, vijfde lid en zesde lid, van het Uitvoeringsbesluit WEB in plaats van «artikel 2.2.5» gelezen: artikel 3.2.2 van de Uitvoeringsregeling WEB.

ARTIKEL III. INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Laatstgenoemd besluit wordt niet genomen dan nadat vier weken zijn verstreken nadat het onderhavige besluit is overgelegd aan beide Kamers der Staten-Generaal en gedurende die termijn niet door of namens een van beide Kamers de wens wordt te kennen gegeven dat het in dit besluit geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld. Bij het in de eerste volzin bedoelde koninklijk besluit kan worden bepaald dat het besluit voor wat betreft artikel I, onderdelen E en G, telkens met uitzondering van het laatste gedeelte dat aanvangt met «alsmede», terugwerkt tot en met 1 januari 2001.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 30 september 2002

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

A. D. S. M. Nijs

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

B. J. Odink

Uitgegeven de tweeëntwintigste oktober 2002

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

1. Inleiding

Naast enige redactionele aanpassingen worden in deze wijziging van het Uitvoeringsbesluit WEB (U-WEB) twee zaken geregeld, te weten:

a. het openen van de mogelijkheid tot vaststelling van rechtswege van de bekostigingsgegevens voor het beroepsonderwijs, en

b. actualisering in verband met

1°. het feit dat het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel (BWOO) met ingang van 1 januari 2001 is vervangen door een nieuw besluit,

2°. de inwerkingtreding van de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (aanpassing terminologie) voor de onderwijswetgeving, en

3°. de Wet van 1 november 2001, Stb. 649.

Ad a

Op 1 januari 2000 is de nieuwe bekostigingssystematiek voor het beroepsonderwijs in werking getreden. Op grond van artikel 2.2.4, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) worden de instellingen in september van het jaar voorafgaand aan dat van de bekostiging, geïnformeerd over de hoogte van de rijksbijdrage voor het komende jaar. Om aan deze bepaling te kunnen voldoen is het – gezien het feit dat een verdeelmodel wordt gehanteerd – nodig dat alle instellingen uiterlijk 1 juli van het jaar voorafgaand aan het bekostigingsjaar de bekostigingsgegevens, voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring, hebben ingediend bij het ministerie. De verplichting hiertoe is geregeld in het Uitvoeringsbesluit WEB.

De goede invoering van de nieuwe bekostigingssystematiek ten aanzien van de bekostigingsjaren 2000 en 2001 is gehinderd door het feit dat door ongeveer eenvijfde deel van de instellingen de geaccordeerde gegevens niet op tijd werden aangeleverd. Consequentie hiervan was dat voor beide jaren de rijksbijdragebrief voor alle instellingen niet in september, maar pas in december van het voorafgaande jaar kon worden verzonden. Om dit in de toekomst te voorkomen, wordt thans voorzien in de mogelijkheid van vaststelling van rechtswege van de bekostigingsgegevens van die instellingen die in gebreke blijven. Met het oog op de levering van de bekostigingsgegevens voor het bekostigingsjaar 2002 is – vooruitlopend op de onderhavige wijziging van het U-WEB – op grond van artikel 12.3.48, tweede lid, van de WEB een tijdelijke ministeriële regeling vastgesteld (Uitleg OCenW-Regelingen 2001, nr. 13, blz. 47 e.v.). Deze regeling wordt ingetrokken op het moment dat deze besluitenwijziging in werking treedt.

Vaststelling van rechtswege houdt in dat voor de instelling die in gebreke blijft, voor de berekening van de hoogte van de rijksbijdrage voor het nieuwe jaar uit wordt gegaan van 90% van de deelnemers-, diploma- en VOA-waarde van het voorafgaande jaar, onder gelijktijdige handhaving van de verplichting om alsnog op korte termijn de gevraagde gegevens op te leveren. Het laatste heeft twee redenen:

1. de notie dat publiek bekostigde instellingen te allen tijde bekostiging relevante gegevens moeten leveren (accountability), en

2. instellingen in afbouw ontvangen (door de sterke deelnemersdaling) zonder die informatie een te hoge rijksbijdrage.

Ad b, ten eerste

Met ingang van 1 januari 2001 is de Wet overheidspersoneel onder werknemersverzekeringen (OOW) in werking getreden wat betreft de Werkloosheidswet (WW) en de Ziektewet voor nieuwe gevallen. Voor«oude» gevallen blijft in elk geval tot 1 januari 2003 het oude regime gelden.

De onderwijssectoren kennen sinds 1994 een WW-conforme werkloosheidsregeling, opgenomen in het BWOO. Het BWOO kende een hoofdstuk I (min of meer gelijk aan de WW) en een hoofdstuk II, hetgeen een regeling inzake het bovenwettelijk ofwel aanvullend deel van de werkloosheidsuitkeringen bevatte. Als gevolg van de inwerkingtreding van de OOW-operatie diende het BWOO te worden aangepast. Dit heeft geleid tot het BBWO (Besluit bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs en educatie en beroepsonderwijs). Het BBWO bevat in elk geval de regeling uit het oude hoofdstuk II van het BWOO, zij het dat de bovenwettelijke aspecten opnieuw zijn gerangschikt en geherformuleerd, waarbij delen uit hoofdstuk I (die niet in de WW zijn terug te vinden) van het BWOO nu in het BBWO zijn ondergebracht.

Het U-WEB kent op een aantal punten een verwijzing naar het BWOO en dient derhalve te worden aangepast.

Ad b, ten tweede

De aanpassingen met het oog op de inwerkingtreding voor de onderwijswetgeving van de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hebben een technisch karakter. Er zijn geen inhoudelijke wijzigingen. Het gaat veelal om terminologische aanpassingen:

* Zo is het woord «beslissing» vervangen door «besluit» indien het gaat om een besluit waartegen bezwaar en beroep op grond van de Awb openstaat (zie artikel I, onderdeel A – artikel 2.1.2 U-WEB).

* Het woord «vergoeding» is vervangen door «bekostiging» als het een geldstroom uit de openbare kas ten behoeve van het onderwijs betreft (zie artikel I, onderdeel F – artikel 3.3.1 U-WEB).

* Tot slot is «bepaald» (bijvoorbeeld ten aanzien van de hoogte van een bekostigingsbedrag) vervangen door «vastgesteld» (zie artikel I, onderdelen F en K – artikelen 3.3.1 en 6.2.4 U-WEB).

Ad b, ten derde

Bij de Wet van 1 november 2001, Stb. 649, is in een aantal onderwijswetten (waaronder de WEB), verduidelijkt welke uitkeringen aan gewezen personeel worden verrekend met de instellingen, waaraan degene die de uitkering geniet, was verbonden. Zo is in artikel 2.2.1, derde en vijfde lid, van de WEB «werkloosheidsuitkeringen en suppleties inzake arbeidsongeschiktheid » telkens vervangen door: werkloosheidsuitkeringen, suppleties inzake arbeidsongeschiktheid alsmede uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid anders dan op grond van de Ziektewet. Aangezien het U-WEB een uitwerking bevat van artikel 2.2.1, vijfde lid, van de WEB, dient de terminologie van het besluit te worden aangepast.

Daarnaast is in artikel 5.2.4 U-WEB de bewaartermijn voor boeken, bescheiden en andere gegevensdragers ten aanzien van gegevens ten behoeve van het beleid verlengd van 5 naar 7 jaar (zie artikel I, onderdeel H). De bewaartermijn voor gegevens ten behoeve van de bekostiging is geregeld in artikel 2.5.3, achtste lid, van de WEB. Deze termijn is eveneens van 5 naar 7 jaar gegaan (Wet van 11 april 2001, Stb. 207; Aanpassing onderwijswetgeving aan derde tranche Awb).

2. Draagvlak

De vaststelling van de bekostigingsgegevens in het kader van de rijksbijdrage van instellingen die niet dan wel niet tijdig geaccordeerde gegevens leveren, is aan de orde geweest in het bestuurlijk overleg met de Bve Raad. De Bve Raad is akkoord gegaan met het voorstel.

Vervolgens is voor deze vaststelling een tijdelijke ministeriële regeling vastgesteld (Zie Uitleg OCenW-Regelingen, 2001, nr. 13, blz. 47 e.v.); deze tijdelijke regeling vervalt op het moment dat onderhavige algemene maatregel van bestuur in werking treedt.

3. Uitvoeringsgevolgen

De Centrale financiën instellingen (Cfi; de uitvoeringsinstantie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen) heeft een uitvoeringstoets uitgebracht naar aanleiding van het ontwerp-besluit. Cfi acht het voorstel uitvoerbaar.

4. Financiële gevolgen besluit

Dit besluit voorziet erin dat voor de berekening van de hoogte van de rijksbijdrage voor het nieuwe bekostigingsjaar voor een instelling wordt uitgegaan van maximaal 90% van de uitkomst van de bekostigingsgegevens van het voorgaande bekostigingsjaar. Hiermee wordt bij de verdeling van het beschikbare budget voor exploitatie (met inbegrip van het budget voor VOA, de voorbereidende en ondersteunende activiteiten) en huisvesting rekening gehouden. Echter: het totaal aan beschikbare middelen voor exploitatie en huisvesting voor de sector blijft ongewijzigd. Aan dit besluit als zodanig zijn derhalve voor het Rijk geen financiële gevolgen verbonden.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I, onderdelen A, F, H en K

Deze onderdelen bevatten aanpassingen in verband met de inwerkingtreding van de derde tranche van de Awb voor de onderwijswetgeving.

Artikel I, onderdelen B en D

Deze onderdelen bevatten het rechtzetten van enige technische onvolkomenheden in het besluit.

Artikel I, onderdeel C, alsmede artikel II

In het nieuwe artikel 2.2.7 is de systematiek van vaststelling van rechtswege van de bekostigingsgegevens voor het beroepsonderwijs vastgesteld.

Op 1 juli van het jaar voorafgaand aan dat van de bekostiging wordt geconstateerd dat een instelling niet de voorgeschreven bekostigingsgegevens voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring bij de minister heeft ingediend.

Accountantsverklaring

Op grond van de onderhavige regeling wordt de bekostiging van een instelling van rechtswege vastgesteld indien:

1. het formulier met daarop aangegeven alle voor de instelling relevante gegevens én voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring niet op de uiterste ontvangstdatum is ontvangen, en/of

2. in of bij de verklaring van de accountant nog gebreken worden geconstateerd ten aanzien van de wettelijke vereisten van de bekostigingsgegevens of de controleerbaarheid hiervan, die niet in de bekostigingsgegevens (de telling) zijn gecorrigeerd.

Het controleprotocol voor de accountants is op dit punt aangepast.

Vaststelling van rechtswege

Door het ontbreken van een goedkeurende accountantsverklaring kan voor de instelling geen deelnemerswaarde (artikel 2.2.3 U-WEB); geen diplomawaarde (artikel 2.2.4 U-WEB) en geen VOA waarde (artikelen 2.2.5 en 6.1.1, tweede lid, U-WEB) worden vastgesteld. De vaststelling van deze waarden is de basis voor het verdeelmodel; zonder deze waarden kan het verdeelmodel niet correct worden uitgevoerd. Het vorenstaande geldt ook voor de vaststelling van de rijksbijdrage voor de huisvestingskosten (artikel 2.4.1, eerste lid, U-WEB).

Voor de betrokken instelling wordt de vaststelling van rechtswege als volgt vorm gegeven.

1. In een beschikking aan de instelling wordt geconstateerd dat de instellingsaccountant de bekostigingsgegevens niet heeft voorzien van een goedkeurende verklaring, zodat de bekostiging van rechtswege zal worden vastgesteld. In deze beschikking wordt ook aangegeven dat de bekostigingsgegevens alsnog in orde moeten worden gebracht met vermelding van een uiterste datum, te weten 1 november (zie het eerste en vierde lid van artikel 2.2.7). Wanneer ook hieraan niet wordt voldaan, wordt het sanctieregime van opschorten en eventueel inhouden van de bekostiging op grond van artikel 11.1 van de WEB toegepast.

2. Voor deze instelling wordt de deelnemerswaarde, de diplomawaarde en de VOA-waarde voorlopig vastgesteld op 90% van het niveau van de bekostigingstelling gebruikt voor het voorgaande bekostigingsjaar. Dat geschiedt – gelet op artikel 2.4.1, eerste lid, van het U-WEB – ook voor het deel huisvesting. Met deze waarden wordt op grond van artikel 2.2.7, tweede lid, een voorlopige rijksbijdrage voor de instelling vastgesteld.

3. Indien de herstelde bekostigingsgegevens leiden tot een lagere deelnemerswaarde, lagere diplomawaarde, dan wel lagere VOA-waarde wordt elke waarde gebaseerd op de herstelde (lagere) waarde (op grond van artikel 2.2.7, vijfde lid). Dit geldt ook voor de huisvestingskosten.

De vergoeding van de instelling wordt derhalve lager dan de eerder van rechtswege vastgestelde vergoeding. Doordat sprake is van een verdeelmodel, ontvangen de overige instellingen door herverdeling een hogere rijksbijdrage.

4. Indien de herstelde bekostigingsgegevens leiden tot een hogere deelnemerswaarde dan wel hogere diplomawaarde dan wel hogere VOA-waarde blijft elke waarde vastgesteld op 90% van het niveau van het voorgaande bekostigingsjaar (zie artikel 2.2.7, zesde lid). Dat geldt ook voor de huisvestingskosten.

Aangezien de VOA-waarde (met gebruikmaking van artikel 6.1.1, tweede lid, U-WEB) thans niet op grond van artikel 2.2.5 U-WEB, maar op grond van artikel 3.2.2 van de Uitvoeringsregeling WEB wordt vastgesteld, is in artikel II een overgangsbepaling opgenomen.

Artikel I, onderdelen E en G, en artikel III, laatste volzin

Het U-WEB wordt aangepast met het oog op het feit dat het BWOO is vervangen door het BBWO. Daarbij is ervoor gekozen over te gaan op een meer algemene formulering, waardoor een eventuele naamswijziging in de toekomst niet opnieuw tot een wijziging van het U-WEB zal behoeven te leiden. In de laatste volzin van artikel III is vervolgens voorzien in terugwerkende kracht van deze bepalingen tot en met de datum waarop het BWOO is vervangen door het BBWO. Daarbij is overigens een uitzondering gemaakt voor het laatste gedeelte van de nieuwe formulering, aangezien die ten opzichte van de oorspronkelijke tekst van het besluit een uitbreiding bevat van de categorieën uitkeringen die kunnen worden verrekend. Het verlenen van terugwerkende kracht aan dat laatste zou benadelend kunnen zijn voor instellingen en wordt derhalve achterwege gelaten.

Artikel I, onderdelen I, J en L

Deze onderdelen behelzen het schrappen van uitgewerkt overgangsrecht.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

A. D. S. M. Nijs

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

B. J. Odink


XNoot
1

Stb. 1999, 368, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 september 2001, Stb. 415.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven