Besluit van 6 september 2002, houdende intrekking van het Besluit behoud cultuurbezit

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, dr. F. van der Ploeg, van 19 juli 2002, nr. WJZ/2002/27609 (8134), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op artikel 21 van de Wet tot behoud van cultuurbezit;

De Raad van State gehoord (advies van 1 augustus 2002, nr. W05.02.0338/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, mr. drs. C. H. J. van Leeuwen, van 2 september 2002, nr. WJZ/2002/32125 (8134), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit behoud cultuurbezit1 wordt ingetrokken.

ARTIKEL II

In artikel 15, onderdeel b, van het Uitvoeringsbesluit Successiewet 19562 wordt «als onvervangbaar en onmisbaar kunnen worden aangemerkt in de zin van artikel 2 van het Besluit behoud cultuurbezit» vervangen door: als onvervangbaar en onmisbaar kunnen worden aangemerkt in de zin van artikel 2 van de Wet tot behoud van cultuurbezit.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 6 september 2002

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

C. H. J. van Leeuwen

Uitgegeven de vierentwintigste september 2002

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Met de wet van 7 maart 2002 (Stb. 145) is de Wet tot behoud van cultuurbezit (verder: de WBC) op diverse plaatsen gewijzigd. Die wijzigingen vloeien voornamelijk voort uit de evaluatie van de WBC die in de jaren 1997 – 1999 heeft plaatsgevonden. Een van de wijzigingen betreft artikel 3, derde lid. Dit lid is vervallen. Artikel 3, derde lid, hield de verplichting in om bij algemene maatregel van bestuur voorschriften vast te stellen over de inrichting van de lijst, over de beschrijving van de verzamelingen en over de vorm waarin en de wijze waarop de kennisgevingen genoemd in de WBC moeten worden verricht. Die voorschriften zijn (destijds) opgenomen in het Besluit behoud cultuurbezit (verder: het BBC). In de memorie van toelichting bij het wetvoorstel dat heeft geleid tot de hierboven genoemde wijziging van de WBC, is aangegeven waarom artikel 3, derde lid, van de WBC en ook het mede op die bepaling gebaseerde BBC kunnen vervallen (Kamerstukken II 2000/2001, 27 812, nr. 3, blz. 18 en 19). Die redenen geef ik hieronder nog eens weer.

In de eerste plaats zijn de in artikel 2 van het BBC opgenomen toetsingscriteria die in acht moet worden genomen bij aanwijzing als beschermd voorwerp of beschermde verzameling (paragraaf 1, artikel 2, van het BBC), thans in de wet zelf ondergebracht.

Ten tweede is gebleken dat een aantal van de administratieve bepalingen in de artikelen 3 tot en met 9 van het BBC (paragraaf 2 van het BBC) over de inrichting van de lijst geen praktisch nut meer heeft en in de praktijk belemmerend werkt. De onderverdeling, bedoeld in artikel 4 van het BBC, voldoet niet in de praktijk en ook de technische bepalingen in de artikelen 5 tot en met 9 van het BBC sluiten niet aan bij de administratieve praktijk. Veel beter is het om aan die praktijk over te laten hoe de lijst van beschermde voorwerpen moet worden ingedeeld, juist ook omdat het hier een terrein betreft, waarop de administratief-technische ontwikkelingen elkaar in snel tempo opvolgen.

Ten derde zijn de voorschriften in de artikelen 6 en 7 van het BBC over de omschrijving van beschermde voorwerpen en de reden tot plaatsing ondergebracht in de wet zelf (zie artikel 3c, tweede lid, van de WBC).

Ten vierde bevat artikel 10 van het BBC (paragraaf 3 van het BBC) geen inhoudelijke regels over kennisgevingen. De bepaling houdt slechts de mogelijkheid in tot subdelegatie aan de minister. Deze heeft daarvan nimmer gebruik gemaakt.

Samengevat leidde een en ander tot de conclusie dat alle bepalingen in het BBC konden vervallen, reden waarom het BBC niet meer nodig is. Hierbij verdient opmerking dat het vervallen van artikel 3, derde lid, van de WBC niet tot gevolg heeft gehad dat het BBC van rechtswege helemaal is vervallen. Artikel 3, derde lid, van de WBC, vormde immers niet de enige grondslag voor het BBC. Het BBC was ook gebaseerd op artikel 21 van de WBC en wel met name ten behoeve van artikel 2 van het BBC dat de toetsingscriteria bevatte die thans in de wet zelf zijn te vinden (zie de eerstgenoemde reden hierboven om het BBC te laten vervallen). Omdat dat artikel 2 dus niet van rechtswege is vervallen, diende het BBC bij afzonderlijk besluit, het onderhavige, te worden ingetrokken.

Opgemerkt kan nog worden dat het mogelijk blijft om op grond van artikel 21 bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen ter uitvoering van de wet.

Artikel II van dit besluit, ten slotte, dient er toe artikel 15, onderdeel b, van het Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956 in overeenstemming te brengen met het feit dat de toetsingscriteria voor aanwijzing als beschermd voorwerp of beschemde verzameling niet meer in het BBC, maar in de WBC zelf staan.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

C. H. J. van Leeuwen


XNoot
1

Stb. 1985, 262.

XNoot
2

Stb. 1956, 407, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 13 december 2001, Stb. 645.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).

Naar boven