Besluit van 26 augustus 2002, houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wet herstructurering varkenshouderij en het Uitvoeringsbesluit pluimveerechten Meststoffenwet (afroompercentage 0%)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 19 juni 2002, no. TRCJZ/2002/6987, Directie Juridische Zaken;

Gelet op artikel 21, eerste lid, van de Wet herstructurering varkenshouderij, en artikel 58t, eerste lid, van de Meststoffenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 25 juli 2002, nr. W11.02.0266/V);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 16 augustus 2002, no. TRCJZ/2002/8532, Directie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Uitvoeringsbesluit Wet herstructurering varkenshouderij1 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, eerste lid, wordt de zinsnede «alsmede van de artikelen 6 en 8 van dit besluit» vervangen door: alsmede van artikel 8 van dit besluit,.

B

In artikel 2a, eerste en derde lid, wordt de zinsnede «alsmede van de artikelen 6 en 8 van dit besluit,» vervangen door: alsmede van artikel 8 van dit besluit,.

C

De artikelen 4a, 5a en 6 vervallen.

D

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5

In afwijking van de in de artikelen 18, derde lid, en 20, tweede lid, van de wet genoemde percentages waarmee het varkensrecht en het fokzeugenrecht op het tijdstip van registratie worden verminderd, geldt een percentage van 0.

ARTIKEL II

Hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit pluimveerechten Meststoffenwet2 komt te luiden:

HOOFDSTUK 3 VASTSTELLING VAN HET KORTINGSPERCENTAGE BIJ OVERGANG PLUIMVEERECHT

Artikel 17

In afwijking van het in de artikelen 58q, derde lid, en 58s, vierde lid, van de wet genoemde percentage waarmee het pluimveerecht op het tijdstip van registratie wordt verminderd, geldt een percentage van 0.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 oktober 2002.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 26 augustus 2002

Beatrix

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

B. J. Odink

Uitgegeven de vierentwintigste september 2002

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

In het op 3 juli 2002 aan de Tweede Kamer aangeboden Strategisch akkoord «Werken aan vertrouwen, een kwestie van aanpakken» (Kamerstukken II 2001/02, 28 375, nr. 5) is het streven naar minder gedetailleerde wet- en regelgeving, minder bureaucratie en een flinke vermindering van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven als één van de belangrijkste doelstellingen van het kabinet voor de komende vier jaren neergelegd.

De hoge administratieve lasten voor het primaire agrarische bedrijfsleven vloeien voor een belangrijk deel voort uit de mestregelgeving. Het op 1 januari 2002 geldende complex van de mestregelgeving, veroorzaakt een administratieve last van 117 696 000 euro bij het agrarische bedrijfsleven. In de komende jaren zal hierin een substantiële reductie van tenminste 25% worden bewerkstelligd. Naast een fundamentele herbezinning op de wijze waarop regelgeving en procedures zijn ingericht zal de regelgeving op een aantal concrete punten worden vereenvoudigd en aangepast om de administratieve lasten terug te dringen.

De voormalige minister van Justitie, mevrouw Sorgdrager, heeft begin 2002 een onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om binnen het complex van de mest- en de veterinaire regelgeving tot een vermindering van de administratieve lastendruk te komen. Haar conclusies en aanbevelingen «Lastige lasten» heeft zij op 11 april 2002 aan de toenmalige Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aangeboden. Het rapport is bij brief van de Minister van 16 april 2002, nr. TRCDL/2002/1360, aangeboden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal tezamen met de tussenrapportage over de berekening van de hoogte van de administratieve lasten door Cap Gemini Ernst & Young. De in deze nota van toelichting gebruikte getallen zijn aan die tussenrapportage ontleend.

In haar rapport doet mevrouw Sorgdrager onder meer de aanbeveling om het «hebben van meerdere mestnummers» zoveel mogelijk tegen te gaan. Hiermee wordt bedoeld dat verschillende bedrijven zelfstandig worden gedreven door dezelfde ondernemer, terwijl ze na samenvoeging zouden worden aangemerkt als één bedrijf. Voor ieder bedrijf moet zelfstandig aan de administratieve voorschriften worden voldaan. Voor ondernemers en overheid vloeien hier extra kosten uit voort. Indien de bedrijven die daarvoor in aanmerking komen, zouden worden samengevoegd, kan een reductie van administratieve lasten bij het bedrijfsleven worden gerealiseerd van circa 21 miljoen euro.

De mestregelgeving kent een aantal bepalingen die er in de praktijk toe leiden dat bedrijven niet worden samengevoegd. Het gaat om de vermindering die wordt toegepast als dierrechten overgaan, de zogenaamde afroming, de onmogelijkheid om het grondgebonden varkensrecht te verplaatsen en de regel uit artikel 55, eerste lid, van de Meststoffenwet, dat uitbreiding van de tot het bedrijf behorende landbouwgrond niet kan leiden tot een uitbreiding van de mestproductierechten zolang er sprake is van niet grondgebonden rechten op het bedrijf.

Met ingang van 1 januari 2001 is reeds een eerste stap gezet om het samenvoegen van bedrijven aantrekkelijker te maken. Indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan, wordt geen afroming van dierrechten toegepast bij de samenvoeging van bedrijven. De artikelen 17 van het Uitvoeringsbesluit pluimveerechten Meststoffenwet, en 5 van het Uitvoeringsbesluit Wet herstructurering varkenshouderij, voorzien hierin. Naar aanleiding van de aanbeveling uit het rapport van mevrouw Sorgdrager is deze materie opnieuw bezien.

De recente actualisatie van de berekening van het mestoverschot 2003 door het LEI heeft laten zien dat het voor 2003 berekende mestoverschot sterk is afgenomen (bijlage bij de brief van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 15 maart 2002, nr DL/2002/962). Hoe dan ook zullen de regels die aan samenvoeging van bedrijven in de weg staan, in vergelijking tot instrumenten als de Regeling beëindiging veehouderijtakken, slechts een kleine bijdrage kunnen leveren aan de verdergaande reductie van het mestoverschot. In het bijzonder van de vermindering die wordt toegepast bij de registratie van de overgang van dierrechten is na het van kracht worden van de nieuwe verliesnormen per 1 januari 2003 en in het licht van de komende expiratie van de dierrechten in 2005, geen grote invloed op de omvang van het mestoverschot meer te verwachten.

Gelet op de ontwikkeling van het mestoverschot en de mate waarin de hier bedoelde instrumenten van invloed kunnen zijn op de hoogte van dat mestoverschot in verhouding tot de hoge administratieve lasten die zij veroorzaken, zullen de hierboven beschreven belemmeringen voor het samenvoegen van bedrijven worden weggenomen. Het onderhavige besluit stelt het percentage waarmee pluimvee-, varkens- of zeugenrechten bij overdracht worden verminderd op nihil door middel van een wijziging van het Uitvoeringsbesluit pluimveerechten Meststoffenwet en het Uitvoeringsbesluit Wet herstructurering varkenshouderij. De artikelen 21 van de Wet herstructurering varkenshouderij, 58t, eerste lid, van de Meststoffenwet en 6, tweede lid, van de Wet verplaatsing mestproductie bieden hiertoe de basis. Met het oog op een mogelijke toekomstige ontwikkeling van het mestoverschot in een andere richting dan thans wordt voorzien, wordt de wettelijke basis voor het doorvoeren van een korting niet aangetast.

Het niet meer toepassen van de afroming is niet beperkt tot de situatie waarin bedrijven worden samengevoegd. Bij de overdracht van dierrechten wordt in het algemeen geen korting meer toegepast. Door geen vermindering meer toe te passen zal de mobiliteit van rechten kunnen toenemen hetgeen de bedrijfseconomische schaalvergroting en de verplaatsing van bedrijven in het kader van de reconstructie vergemakkelijkt en de aanpassing van bedrijven aan de maatschappelijke eisen op bijvoorbeeld het gebied van dierenwelzijn ten goede komt. Het percentage van 0 % is van toepassing op kennisgevingen van verplaatsingen die zijn gedaan na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, ingevolge de artikelen 58t, eerste lid, van de Meststoffenwet en 21, eerste lid, van het Wet herstructurering varkenshouderij. De in beide gewijzigde besluiten opgenomen voorzieningen voor het samenvoegen en verplaatsten van bedrijven dienen nu geen doel meer en kunnen derhalve vervallen. De artikelen I, onderdeel C, en II.

Het kortingspercentage dat wordt toegepast bij de registratie van overdracht van mestproductierechten is geregeld in de Kortingsregeling wet verplaatsing mestproductie. In wijziging van deze regeling zal tegelijk met de inwerkingtreding van het onderhavige besluit worden voorzien.

Voor het wegnemen van de overige hierboven genoemde belemmeringen voor het samenvoegen van bedrijven is een wetswijziging nodig. Een mede daartoe strekkend wetsvoorstel zal zo spoedig mogelijk in procedure worden gebracht. Met de totstandkoming van de wet is uiteraard enige tijd gemoeid. Vooruitlopend daarop zal daarom tegelijk met het onderhavige besluit een vrijstellingsregeling in werking treden die buiten werking stelt de regel uit artikel 55 van de Meststoffenwet dat uitbreiding van de tot het bedrijf behorende landbouwgrond niet kan leiden tot een uitbreiding van de mestproductierechten zolang er sprake is van niet grondgebonden rechten op het bedrijf. De Wet herstructurering varkenshouderij kent niet de mogelijkheid om bij wege van een vrijstellingsregeling te voorzien in de verplaatsbaarheid van het grondgebonden varkensrecht. Op dit terrein zal dus de wijziging van de wet moeten worden afgewacht.

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

B. J. Odink


XNoot
1

Stb. 1998, 417; laatstelijk gewijzigd bij besluit van 23 november 2001, Stb. 570.

XNoot
2

Stb. 2000, 599; gewijzigd bij besluit van 23 november 2001, Stb. 570.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven