Besluit van 28 augustus 2002, houdende regels over de wijze waarop gasbedrijven een doelmatig en milieuhygiënisch gebruik van gas bevorderen (Besluit milieutaak gasbedrijven Gaswet)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 3 juli 2002, nr. WJZ 02033465;

Gelet op artikel 40, vierde lid, van de Gaswet;

De Raad van State gehoord (advies van 1 augustus 2002, no. W10.02.0289/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 22 augustus 2002, nr. WJZ 02041024;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. wet: Gaswet;

b. eindafnemer: natuurlijke persoon of rechtspersoon die, naar een op het verbruik in de voorgaande jaren gegronde verwachting, jaarlijks per aansluiting minder dan 1 000 000 m3 gas gebruikt;

c. rapportage: melding als bedoeld in artikel 40, tweede lid, van de wet;

d. calorische verrekening: de omrekening van de daadwerkelijk aan een eindafnemer geleverde hoeveelheid gas naar de hoeveelheid gas die geleverd zou zijn indien het gas een calorische waarde van 35,17 MJ/m3 zou hebben.

Artikel 2

Gasbedrijven voldoen aan de verplichting, bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Gaswet, door:

a. jaarlijks telkens in dezelfde maand mededeling te doen aan eindafnemers over:

1°. het aantal m3 gas dat in de drie aan de mededeling voorafgaande jaren door het gasbedrijf aan de eindafnemer is geleverd, gecorrigeerd naar de methode zoals beschreven in artikel 2, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Gaswet en na toepassing van de calorische verrekening;

2°. de tarieven die in het afgelopen jaar door het gasbedrijf aan eindafnemers in rekening zijn gebracht, met daarbij aangegeven het leveringsafhankelijke en het leveringsonafhankelijke element van het tarief, waarbij de belasting apart wordt weergegeven;

b. jaarlijks telkens in dezelfde maand aan eindafnemers informatie te verstrekken over:

1°. de relevante ontwikkelingen op het gebied van energiebesparing en de wijze waarop door eindafnemers energiebesparing kan worden bereikt;

2°. de relevante mogelijkheden voor het verkrijgen van subsidie op het gebied van energiebesparing, en

3°. de mogelijkheden individueel advies te krijgen over energiebesparing.

Artikel 3

  • 1. In de rapportage geeft het gasbedrijf aan of en zo ja, welk onderzoek is verricht op het gebied van doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord gebruik van gas, welke kosten aan het onderzoek zijn verbonden en wat de resultaten van het onderzoek zijn.

  • 2. Bij de rapportage voegt het gasbedrijf een voorbeeld van de wijze waarop is voldaan aan het in artikel 2 bepaalde.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van de derde kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 5

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit milieutaak gasbedrijven Gaswet.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 28 augustus 2002

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

H. Ph. J. B. Heinsbroek

Uitgegeven de zeventiende september 2002

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Doel en aanleiding

Met de inwerkingtreding van de Gaswet in augustus 2000 zijn diverse veranderingen in de gasmarkt doorgevoerd. De milieutaak die het vroegere distributiebedrijf had, wordt nu neergelegd bij de gasbedrijven die gas leveren aan eindafnemers. Teneinde te voorkomen dat de bescherming van het milieu onder de nieuwe omstandigheden in de verdrukking komt, is in artikel 40 van de Gaswet een milieutaak opgenomen voor gasbedrijven, die gas leveren aan eindafnemers. Dit artikel is op 10 augustus 2000 in werking getreden. Dit besluit strekt tot een nadere invulling van de milieutaak, zoals opgenomen in artikel 40 van de Gaswet.

2. Inhoud besluit

Energiebesparing en bevordering van duurzame gasvoorziening zijn dermate belangrijk dat inspanningen op dat terrein verlangd mogen worden van gasbedrijven. Het Milieu Actieplan (hierna: MAP), waaruit de distributiebedrijven specifieke milieumaatregelen financierden uit een toeslag op de gasprijs, zoals geregeld in hoofdstuk 5 van de Wet energiedistributie, is met ingang van 1 januari 2001 beëindigd. De maatregelen, die uit het MAP werden gefinancierd, betroffen in het algemeen maatregelen met grote financiële consequenties. Opnemen van dergelijke maatregelen zou betekenen dat voor de uitvoering ervan wederom een toeslag aan de eindafnemers opgelegd zou moeten worden, of dat er toetredingsbelemmeringen zouden kunnen ontstaan. In de memorie van antwoord bij de Gaswet (Kamerstukken I 1999/2000, 26 463, nr. 210b, blz. 37) is aangegeven dat voorkomen moet worden dat regels worden gesteld die alleen administratieve lasten opleggen zonder dat milieubescherming op een effectieve wijze wordt bevorderd. Bij de invulling van dit besluit is dit dan ook als uitgangspunt gehanteerd. Het opleggen van een toeslag naast al bestaande instrumenten, is niet wenselijk. Om deze redenen is in dit besluit gekozen voor een andere invulling van de milieutaak van gasbedrijven dan de wijze waarop in het MAP deze taak werd ingevuld. De werking van dit besluit zal periodiek met de evaluatie van de Gaswet worden meegenomen.

Gelet op de hierboven beschreven uitgangspunten worden in dit besluit de volgende regels gesteld.

Kern van het besluit is dat gasbedrijven aan eindafnemers bepaalde informatie geven, waardoor eindafnemers bewust worden van het gebruik van gas en de mogelijkheden dit gebruik terug te dringen. In de eerste plaats geeft het gasbedrijf de eindafnemer jaarlijks een overzicht van de hoeveelheid gas die in de afgelopen drie jaar door de eindafnemer bij hem is afgenomen. Met deze informatie kan de eindafnemer de ontwikkeling van het verbruik van gas gedurende een reeks van jaren overzien en mogelijk zijn verbruiksgedrag aanpassen. Daarnaast wordt jaarlijks inzicht gegeven in de kosten van gas, waarbij wordt aangegeven welke vaste kosten, variabele kosten en belastingen in rekening zijn gebracht. Dit overzicht zal de eindafnemer duidelijk maken dat minder gebruik van gas direct leidt tot een lagere gasrekening, met andere woorden dat energiebesparing lonend is.

Naast deze feitelijke gegevens verschaft het gasbedrijf aan de eindafnemer ook meer algemene informatie. Deze informatie heeft onder meer betrekking op de mogelijkheden van energiebesparing, zoals bijvoorbeeld een betere isolatie van het huis of de aanschaf van een hoogrendementsketel. Hierbij worden ook de mogelijkheden van subsidies en adviezen voor besparing van gas aangegeven.

Behalve dat gasbedrijven informatie moeten geven aan eindverbruikers, wordt er van deze bedrijven zelf ook een inspanning verwacht op het gebied van een doelmatig en milieuhygiënisch gebruik van gas. Onderzoek door gasbedrijven naar een doelmatig gebruik van gas, kan hieraan in belangrijke mate bijdragen. Gelet op de aan het begin van deze paragraaf beschreven uitgangspunten, is het echter onwenselijk voor te schrijven dat onderzoek moet worden verricht of dat een bepaald percentage van de omzet aan onderzoek moet worden uitgegeven. Om gasbedrijven echter toch aandacht te laten besteden aan onderzoek, is het voorschrift opgenomen dat bedrijven in de uit artikel 40 van de Gaswet voortvloeiende tweejaarlijkse rapportage moeten aangeven welke inspanningen zij hebben verricht op het gebied van research en ontwikkeling -afzonderlijk of in samenwerking met anderen – ter bevordering van het doelmatig milieuhygiënisch verbruik van gas.

Naast de hierboven beschreven verplichte taken voor gasbedrijven, hebben deze bedrijven uiteraard de vrijheid om meer activiteiten te ontplooien met eenzelfde doelstelling en daarover te rapporteren. Dit kan gasbedrijven de mogelijkheid bieden zich van hun concurrenten te onderscheiden.

3. Europese en internationaal-rechtelijke aspecten

De Gaswet strekt mede ter uitvoering van richtlijn nr. 98/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998, betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas (PbEG L 204) (hierna: de richtlijn). Uitgangspunt van de richtlijn is een vrije markt voor gas, waarin geen discriminatie is tussen bedrijven. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de richtlijn mogen lidstaten aan aardgasbedrijven echter verplichtingen opleggen die (onder meer) strekken tot bescherming van het milieu. Met artikel 40 van de Gaswet en dit besluit is van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de richtlijn moeten, indien gekozen wordt voor het opleggen van verplichtingen, deze verplichtingen duidelijk gedefinieerd, transparant, niet-discriminerend en controleerbaar zijn. Het voorliggende besluit voldoet aan deze voorwaarden. Tot slot schrijft artikel 3, tweede lid, van de richtlijn voor dat de verplichtingen moeten worden gepubliceerd en onverwijld aan de Commissie worden meegedeeld. Door de publicatie in het Staatsblad zal aan de eerste eis worden voldaan, de melding zal kort na publicatie geschieden.

4. Verhouding met andere Nederlandse regelgeving

Artikel 40 van de Gaswet sluit aan op artikel 2, onderdeel c, van de Wet energiedistributie, waarin distributiebedrijven tot taak hebben een doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord gebruik van energie door zowel het distributiebedrijf zelf als door eindverbruikers te bevorderen. In tegenstelling tot de Wet energiedistributie, kent de Gaswet geen financiële basis voor deze maatregelen via een toeslag op de gasprijs.

In artikel 68 van de Elektriciteitswet 1998 is een soortgelijke bepaling opgenomen als in artikel 40 van de Gaswet. Ingevolge de Elektriciteitswet 1998 hebben producenten en leveranciers van elektriciteit de taak te bevorderen dat elektriciteit door henzelf en door afnemers op een doelmatige en milieuhygiënisch verantwoorde wijze wordt geproduceerd of gebruikt.

5. Uitvoering

De beoordeling of het gasbedrijf heeft voldaan aan de in dit besluit opgedragen taken is gemandateerd aan de directeur van de Dienst uitvoering en toezicht energie. Ingevolge artikel 40 van de Gaswet meldt ieder gasbedrijf dat per jaar meer dan 10 miljoen m3 gas aan eindafnemers levert, éénmaal in elke twee jaar voor 1 maart aan Onze Minister op welke wijze hij in de twee jaar voorafgaande aan het jaar, waarin de melding wordt verricht, uitvoering heeft gegeven aan de taak te bevorderen dat gas op een doelmatige en milieuhygiënische wijze wordt gebruikt.

Bij deze rapportage dient in ieder geval ingegaan te worden op de eindafrekening, op de door het gasbedrijf verstrekte voorlichting en op de door het gasbedrijf gedane inspanningen op het gebied van technologie-ontwikkeling en research op het gebied van een duurzaam en milieuhygiënisch verantwoord gasverbruik.

Zo wordt bij de rapportage over de milieutaak door de gasbedrijven een voorbeeldnota gevoegd. Daarnaast geven de gasbedrijven in hun rapportage aan welke voorlichting is gegeven aan de eindafnemers omtrent energiebesparing. Ook geven gasbedrijven aan op welke wijze eindafnemers persoonlijke adviezen kunnen krijgen omtrent energiebesparing. Tenslotte geven de bedrijven aan welke inspanningen zij hebben verricht, en wat het resultaat hiervan was, op het gebied van technologie ontwikkeling en research op het gebied van een duurzaam en milieuhygiënisch verantwoord gasverbruik.

6. Effecten

De in dit besluit opgenomen milieutaken zijn deels een voortzetting van taken die de gasbedrijven ook voor de inwerkingtreding van de Gaswet al uitvoerden. De hieruit voortvloeiende lasten voor het bedrijfsleven blijven beperkt. Zo zijn de lasten als gevolg van de opgenomen milieutaken deels éénmalig vanwege een eventuele aanpassing van computerprogramma's. De verzending van informatie betekent voor een deel van de bedrijven geen lastenverzwaring omdat deze bedrijven nu al deze informatie aan de eindafnemers toesturen.

In de memorie van antwoord bij de Gaswet (Kamerstukken I 1999/2000, 26 463, nr. 210b, blz. 37) is aangegeven dat voorkomen moet worden dat regels worden gesteld die alleen administratieve lasten opleggen zonder dat milieubescherming ook op een effectieve wijze wordt bevorderd. Bij de invulling van dit besluit is dit dan ook als uitgangspunt gehanteerd.

In Nederland zijn er thans ongeveer 6,7 miljoen gasaansluitingen en 27 gasbedrijven. Het aantal gasbedrijven kan onder invloed van fusies en overnames veranderen. Ook is het uiteraard mogelijk dat door de liberalisering van de markt nieuwe toetreders actief zullen worden op de Nederlandse markt. Kleine bedrijven zullen ingevolge dit besluit minder lasten opgelegd krijgen dan grote bedrijven. Door de gekozen opzet van de regelgeving zijn de administratieve lasten immers voor het overgrote deel afhankelijk van het aantal eindafnemers dat een gasbedrijf heeft. Daarnaast zijn de maatregelen zodanig gekozen dat hieruit weinig werkzaamheden voortvloeien zodat de lasten beperkt blijven.

Als gevolg van dit besluit zijn een drietal onderdelen te identificeren, die administratieve lasten voor de bedrijven tot gevolg hebben. Allereerst spelen kosten voor papier, de drukkosten voor het jaarlijks verstrekken van de in dit besluit opgenomen informatie aan eindafnemers en de verwerking van de informatie binnen het gasbedrijf een rol. Bij een eenvoudige opzet blijven deze kosten beperkt tot enkele eurocenten per eindafnemer. Daarnaast is voor het verstrekken van de in dit besluit opgenomen informatie op de eindafrekening een éénmalige aanpassing van de computerprogrammatuur voor facturatie noodzakelijk. Per gasbedrijf worden de kosten voor deze aanpassing geschat op een paar duizend euro. Tenslotte bestaat de vereiste jaarlijkse rapportage aan de directeur van de dienst, zoals opgenomen in artikel 3 voor het merendeel uit het bijvoegen van voorbeelden en eventuele rapporten met het resultaat van onderzoek op het gebied van doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord gebruik van gas. De kosten van deze rapportage worden per gasbedrijf geschat op enkele honderden euro's. Met deze kosten komt het totaal van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven uit op zo'n € 300 000.

De bedoeling van dit besluit is de eindafnemer bewust te maken dat zijn eigen gedrag van invloed is op de hoeveelheid energie die hij gebruikt. De uiteindelijke energiebesparing is uiteraard afhankelijk van de besparende maatregelen die de eindafnemer daadwerkelijk neemt. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor energiebesparing ligt derhalve bij de eindafnemer, die dankzij de informatie van het gasbedrijf in staat wordt gesteld zijn verantwoordelijkheid te nemen. De totale besparing is derhalve afhankelijk van de inspanningen van de eindverbruikers en niet bij voorbaat vast te stellen.

II. ARTIKELEN

Artikel 1

eindafnemer

De in artikel 40, eerste lid, van de Gaswet opgenomen verplichtingen gelden voor een gasbedrijf dat gas levert aan eindafnemers. In de Gaswet is het begrip eindafnemer niet nader ingevuld. Dit begrip is daarom in dit besluit gedefinieerd. Eindafnemers gebruiken naar verwachting per jaar niet meer dan 1 000 000 m3 gas. Eindafnemers zijn hiermee tot 31 december 2003 dezelfde groep als beschermde afnemers. In praktijk zijn dit particuliere huishoudens en kleine tot middelgrote bedrijven, inclusief een deel van de glastuinbouwbedrijven. Grotere bedrijven hebben vaak directe contacten met het gasbedrijf over de mogelijkheden van besparing of hebben hier zelf deskundigen voor in dienst. Bovendien zullen deze bedrijven vaak op andere wijze, bijvoorbeeld door het afsluiten van convenanten, aandacht besteden aan energiebesparende maatregelen. Met deze definitie wordt de reikwijdte van dit besluit derhalve beperkt tot die groepen, die daadwerkelijk behoefte hebben aan informatie over het doelmatig en milieuhygiënisch gebruik van gas en die deze informatie niet al op een andere wijze verkrijgen.

calorische verrekening

De calorische waarde van gas kan aanzienlijk verschillen, zowel in de loop van de tijd als tussen verschillende aansluitingen. Om zinvolle informatie te kunnen verstrekken over de hoeveelheid gas die verbruikt is, is het van belang dat de daadwerkelijk geleverde hoeveelheid gas wordt omgerekend naar een standaardwaarde. Deze omrekening gebeurt in de praktijk reeds. Teneinde te verzekeren dat in de toekomst alle gasbedrijven op eenzelfde wijze gegevens zullen verstrekken, is in dit besluit een omschrijving opgenomen van de wijze waarop de calorische verrekening plaats vindt en wordt weergegeven op de factuur.

Artikel 2

Ingevolge dit artikel ontvangen eindafnemers informatie van het gasbedrijf. Met de bepaling dat de informatie jaarlijks in dezelfde maand wordt verstrekt, wordt aangesloten bij de thans in de Uitvoeringsregeling Gaswet opgenomen bepalingen over de vaststelling van het jaarlijks gebruik en de praktijk met betrekking tot het versturen van een jaarlijkse eindafrekening. De in artikel 2 genoemde informatie kan separaat aan eindafnemers gezonden worden of worden gecombineerd met hetzij de vaststelling van het jaarlijks gebruik, hetzij de eindafrekening.

Ingevolge artikel 2, onderdeel a, onder 1°, verstrekt het gasbedrijf de eindafnemer informatie over de hoeveelheid gas die is gebruikt in de drie voorgaande jaren. Hierbij kan zich uiteraard de situatie voordoen dat een gasbedrijf pas een kortere tijd aan een eindafnemer levert. In dit geval zullen gegevens worden verstrekt over de (kortere) periode dat een gasbedrijf aan een eindafnemer gas levert. In het overzicht van de ontwikkeling van het verbruik in de voorgaande jaren wordt het verbruik met de graaddagenmethode, zoals beschreven in artikel 2 van de Uitvoeringsregeling Gaswet, gecorrigeerd. Een hoger verbruik in een koude winter en een lager verbruik in een warme winter worden hiermee herleid tot een afname in een gemiddeld jaar. Omdat de calorische waarde van gas kan verschillen, wordt eveneens voorgeschreven dat de afgenomen hoeveelheid gas wordt teruggerekend naar de hoeveelheid gas die geleverd zou zijn, uitgaande van de standaard calorische waarde van 35,17 MJ/m3. Deze berekening wordt ook gebruikt omdat op basis van deze standaardwaarde de gasprijs is bepaald.

Ook verstrekt het gasbedrijf informatie over de tarieven. Het gaat hier om de tarieven die door het gasbedrijf aan eindverbruikers in rekening worden gebracht. Het gasbedrijf moet drie elementen in de tarieven onderscheiden: het leveringsonafhankelijke element (vastrecht), het leveringsafhankelijke element (de gasprijs), en de belastingen (Regulerende Energiebelasting, Brandstofheffing, BTW).

In de tweede plaats ontvangen eindafnemers van het gasbedrijf meer algemene informatie over energiebesparing en de mogelijkheden hiervoor subsidie te verkrijgen. Afhankelijk van de informatie zal deze voor alle eindafnemers gelijk kunnen zijn of gedifferentieerd moeten worden naar soorten eindafnemers, bij voorbeeld gerelateerd aan de hoeveelheid gas die is afgenomen. Daarnaast worden door het gasbedrijf de mogelijkheden aangegeven van advisering over energiebesparing en de subsidiemogelijkheden op dit gebied. Dit kan door het bij het gasbedrijf zelf in dienst zijnde adviseurs voor energiebesparing of door een verwijzing naar bureaus die de afnemer kunnen adviseren welke besparingsopties bij de afnemer mogelijk zijn.

Artikel 3

Ingevolge het eerste lid rapporteert een gasbedrijf over het onderzoek op het gebied van doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord gebruik van gas, de kosten die aan dit onderzoek zijn verbonden en de resultaten. De resultaten van het onderzoek hoeven niet integraal in de rapportage te worden weergegeven. Volstaan kan worden met de belangrijkste conclusies.

Artikel 4

Om gasbedrijven de gelegenheid te bieden om zich op de verplichtingen van dit besluit voor te bereiden, is gekozen voor inwerkingtreding van dit besluit op de eerste dag van de derde kalendermaand na de datum van publicatie. Gedurende de periode tussen publicatie en inwerkingtreding kunnen gasbedrijven informatie voor eindafnemers voorbereiden. Een gasbedrijf is niet verplicht aan alle eindafnemers tegelijk informatie te verschaffen. Vanaf het moment van inwerkingtreding van dit besluit zullen groepen eindafnemers de informatie, bedoeld in artikel 2, ontvangen. Uiterlijk een jaar na de inwerkingtreding van dit besluit zullen alle eindafnemers voor de eerste maal informatie hebben ontvangen. Dit artikel betekent daarnaast dat voor het eerst in maart 2004 de rapportage de gegevens, zoals opgenomen in artikel 3, bevat.

De Minister van Economische Zaken,

H. Ph. J. B. Heinsbroek


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven