Besluit van 22 januari 2002, houdende vaststelling van regels omtrent de toepassing van enige maatregelen in het belang van het onderzoek (Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 24 oktober 2001, nr. 512753/01/6;

Gelet op artikel 61a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering;

De Raad van State gehoord (advies van 2 januari 2002, no. W03.01.0555/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 15 januari 2002, nr. 5143486/02/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1 Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Justitie;

b. verdachtenfoto: een tweeluik van kleurenafbeeldingen, dat bestaat uit twee naast elkaar geplaatste afbeeldingen van het gelaat van de verdachte, op de linkerzijde een afbeelding van het gelaat van voren genomen en op de rechterzijde een afbeelding van de linkerzijde van het gelaat;

c. confrontatie: een onderzoek waarbij het uiterlijk van een verdachte door een getuige wordt geobserveerd om vast te stellen of de verdachte door deze persoon wordt herkend als betrokkene bij een strafbaar feit;

d. meervoudige confrontatie: een confrontatie waarbij de verdachte en minimaal vijf andere personen die uiterlijk gelijkenis vertonen met de verdachte, worden getoond;

e. geuridentificatieproef: een onderzoek waarbij door een daarvoor gecertificeerde politiespeurhond onder leiding van zijn vaste geleider een geurvergelijking wordt uitgevoerd;

f. observatiecel: een cel waarin de ingeslotene permanent kan worden geobserveerd;

g. permanente observatie: het stelselmatig waarnemen, al dan niet via technische hulpmiddelen, van het gedrag van een ingeslotene.

§ 2 Het maken van fotografische opnamen of video-opnamen

Artikel 2

Degene die een bevel geeft tot het maken van opnamen kan daarbij aanwijzingen geven omtrent de uitvoering van het bevel.

Artikel 3

Het maken van opnamen bestaat uit het maken van een verdachtenfoto of andere fotografische of video-opnamen, waaronder het vastleggen van bijzondere lichamelijke kenmerken van de verdachte.

Artikel 4

Het maken van opnamen geschiedt door daartoe door de korpsbeheerder onderscheidenlijk werkgever aangewezen terzake deskundige personen.

§ 3 De toepassing van een confrontatie

Artikel 5

Degene die een bevel tot een confrontatie geeft kan daarbij aanwijzingen geven omtrent de uitvoering van het bevel.

Artikel 6

De confrontatie wordt geleid door een daartoe door de korpsbeheerder onderscheidenlijk werkgever aangewezen terzake deskundige politieambtenaar als bedoeld in artikel 3 van de Politiewet 1993 of een daartoe aangewezen terzake deskundige militair van de Koninklijke marechaussee.

Artikel 7

  • 1. Bij een meervoudige confrontatie in persoon wordt de getoonde selectie fotografisch of op video vastgelegd.

  • 2. De foto's of video-opnamen, bedoeld in het eerste lid, worden, voor zover deze niet bij de processtukken worden gevoegd, bewaard zolang de strafzaak niet onherroepelijk is geëindigd en ter beschikking gehouden voor het onderzoek.

Artikel 8

  • 1. De leider van de confrontatie beschrijft de voorbereiding, gevolgde werkwijze en de procedure. De beschrijving wordt vastgelegd in een proces-verbaal of een rapport en gevoegd bij het in het derde lid bedoelde proces-verbaal.

  • 2. Het feitelijk tonen van de te observeren selectie geschiedt door een opsporingsambtenaar die niet weet wie van de getoonde personen de verdachte is.

  • 3. De in het tweede lid bedoelde opsporingsambtenaar maakt een proces-verbaal op waarin in elk geval melding wordt gemaakt van:

    a. de tijdsduur tot het moment van wel of niet herkenning;

    b. de verbale en non-verbale reacties van de getuige;

    c. de woordelijke verklaring van de getuige omtrent het wel of niet herkennen van een persoon als betrokkene bij het strafbare feit;

    d. het antwoord van de getuige op de vraag of hij iemand uit de getoonde selectie heeft herkend vanuit een andere situatie.

Artikel 9

De officier van justitie en de raadsman van de verdachte worden zo mogelijk in de gelegenheid gesteld om voorafgaand aan de meervoudige confrontatie opmerkingen te maken omtrent de te tonen selectie, zonder dat de confrontatie daardoor mag worden opgehouden. De gemaakte opmerkingen worden opgenomen in het in artikel 8, eerste lid, bedoelde proces-verbaal of rapport.

Artikel 10

Indien ten behoeve van een confrontatie een bevel is gegeven tot het afscheren of afknippen van snor, baard of hoofdhaar wordt het daarbij verwijderde haar vernietigd.

§ 4 De toepassing van de geuridentificatieproef

Artikel 11

Degene die een bevel tot een geuridentificatieproef geeft kan daarbij aanwijzingen geven omtrent de uitvoering van het bevel.

Artikel 12

De geuridentificatieproef wordt uitgevoerd door een combinatie van een geleider en een politiespeurhond die in het bezit is van een krachtens artikel 9 van de Regeling politiespeurhonden 1997 verstrekt certificaat voor de geuridentificatie.

Artikel 13

Als helper bij het uitvoeren van de geuridentificatieproef kunnen optreden opsporingsambtenaren die in het bezit zijn van een getuigschrift helper geuridentificatieproeven of politiespeurhondengeleiders die in het bezit zijn van een krachtens artikel 9 van de Regeling politiespeurhonden 1997 verstrekt certificaat inzake de geuridentificatie.

Artikel 14

De helper, bedoeld in artikel 13, en de geleider, bedoeld in artikel 12, maken van de geuridentificatieproef een proces-verbaal op, waarin in elk geval wordt opgenomen:

a. een verslag van de helper omtrent de gevolgde procedure;

b. de naam van de verdachte;

c. de naam en de hoedanigheid van de helper, de begeleider en de speurhond;

d. een beschrijving van het voorwerp;

e. een beschrijving van het gedrag en de werkwijze van de speurhond alsmede het eindresultaat van de proef.

§ 5 De plaatsing in een observatiecel

Artikel 15

  • 1. De maatregel tot plaatsing in een observatiecel, bedoeld in artikel 62a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt alleen toegepast in de gevallen waarin en voor zolang noodzakelijk het gevaar aanwezig is dat de verdachte mogelijk aanwezige sporen onbruikbaar maakt of verwijdert dan wel op andere wijze het onderzoek naar sporen belemmert of bemoeilijkt.

  • 2. Degene die het bevel geeft kan daarbij aanwijzingen geven omtrent de uitvoering van het bevel.

Artikel 16

Van het bevel wordt mededeling gedaan aan de verdachte. Degene die de mededeling doet maakt hiervan proces-verbaal op.

§ 6 Slotbepalingen

Artikel 17

Dit besluit is niet van toepassing op bevelen tot toepassing van maatregelen in het belang van het onderzoek die zijn gegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 18

Indien de wet van 1 november 2001 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten omtrent de toepassing van maatregelen in het belang van het onderzoek en enige andere onderwerpen (Stb. 532) in werking treedt, treedt dit besluit op hetzelfde tijdstip in werking.

Artikel 19

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 22 januari 2002

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de zevende februari 2002

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

In de wet van 1 november 2001 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten omtrent de toepassing van maatregelen in het belang van het onderzoek en enige andere onderwerpen (Stb.532) wordt in het derde lid van het voorgestelde nieuwe artikel 61a van het Wetboek van Strafvordering voorzien in de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te geven omtrent de toepassing van maatregelen in het belang van het onderzoek. Het onderhavige besluit voorziet hierin. De naleving van de regeling van de hier bedoelde maatregelen in een inividuele strafzaak wordt daarmee toetsbaar voor de rechter.

In het besluit worden nadere regels gegeven voor het maken van fotografische of video-opnamen, de toepassing van de confrontatie, de geuridentificatieproef en het plaatsen in een observatiecel. Niet voor alle in artikel 61a genoemde maatregelen is gebruik gemaakt van de mogelijkheid om nadere regels te stellen. Voor het afnemen van vingerafdrukken en het afnemen van een schiethand zijn geen nadere regels gesteld. In de praktijk blijkt hier geen behoefte aan te zijn. De technische normen zijn nader vastgelegd in formulieren van het Nederlands Forensisch Instituut. De betrouwbaarheid van de methoden is onomstreden.

Het ontwerp-besluit is voor advies voorgelegd aan het Korpsbeheerdersberaad en de Raad voor Hoofdcommissarissen en het College van procureurs-generaal.

Van de zijde van de politie is er op gewezen dat de voorwaarde dat het moet gaan om strafbare feiten waarvoor inverzekeringstelling mogelijk is een beperking op de inzet van deze maatregelen oplevert met name bij mishandeling en vernieling in het kader van zinloos geweld. De voorwaarden, waaronder de bevoegdheid tot het toepassen van de maatregelen mogelijk is, zijn vastgelegd in de wet, een eventuele wijziging in de voorwaarden waaronder de bevoegdheid kan worden toegepast valt derhalve buiten de reikwijdte van het onderhavige besluit. Hierbij zij opgemerkt dat in gevallen van geweld op straat wel mogelijkheden zijn in geval van verdenking van (poging tot) zware mishandeling en openlijke geweldpleging.

De overige opmerkingen uit de gegeven adviezen zijn zo veel mogelijk verwerkt. Zonodig wordt in de toelichting ingegaan op deze adviezen.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In dit artikel wordt een aantal begrippen uit het besluit nader gedefinieerd.

Onderdeel b. De hier genoemde afbeeldingen kunnen bestaan uit foto's of statische video-opnamen.

Onderdeel c. De hier nader omschreven confrontatie wordt in de praktijk ook wel aangeduid als de bewijsconfrontatie. Het betreft hier een algemene definitie van de confrontatie. De confrontatie kan zowel enkelvoudig als meervoudig worden uitgevoerd. De definitie heeft alleen betrekking op de confrontatie in persoon. Onder de hier genoemde confrontatie valt niet de confrontatie, die in de praktijk wel wordt aangeduid als opsporingsconfrontatie en waarmee wordt gedoeld op die gevallen dat er nog geen sprake is van een verdachte en er dus ook geen maatregelen in het belang van het onderzoek kunnen worden toegepast.

Onderdeel g. De permanente observatie kan via een camera dan wel visueel plaatsvinden.

Artikel 2

Deze maatregel kan worden gebezigd zowel als maatregel in het belang van het onderzoek als ter vaststelling van de identiteit van de aangehouden verdachte. In het kader van het vaststellen van de identiteit geldt niet de beperking dat het moet gaan om verdenking van een strafbaar feit waarvoor inverzekeringstelling mogelijk is.

Degene die het bevel geeft kan daarbij aanwijzingen geven omtrent de uitvoering van het bevel. Hierbij kan bij voorbeeld worden gedacht aan een aanduiding van de te maken beelden, zoals het maken van beelden van een verdachte in een bepaalde pose.

Artikel 3

Artikel 3 omschrijft nader waaruit het maken van opnamen kan bestaan. Dit kan zijn het maken van een verdachtenfoto of het maken van andere foto's of video-opnamen, bijvoorbeeld met het oog op een te houden confrontatie. Dit kunnen ook opnamen van het gehele lichaam zijn of van bijzondere lichamelijke kenmerken. Daarbij kan de verdachte ook worden bevolen een bepaalde pose aan te nemen of het maken van bepaalde bewegingen. Bij video-opnamen kan ook sprake zijn van bewegende beelden. In het bevel kunnen aanwijzingen worden gegeven omtrent de te maken beelden, bij voorbeeld dat de verdachte zich in een bepaalde pose zal laten fotograferen.

Artikel 4

Dit artikel ziet op de bevoegdheid tot het maken van opnamen. De bevoegdheid kan worden uitgeoefend door personen werkzaam bij de politie, Koninklijke marechaussee en bijzondere opsporingsdiensten. Voorgeschreven is dat met het maken van opnamen uitsluitend personen worden belast die terzake deskundig zijn. Dit hoeven niet noodzakelijkerwijs politieambtenaren te zijn. In de praktijk wordt de feitelijke uitvoering, het maken van opnamen, ook wel opgedragen aan andere personen. Voor het gebruik van opnamemateriaal, voor bijvoorbeeld een fotoconfrontatie, is het van belang dat de opnamen onder dezelfde omstandigheden (achtergrond, brandpuntafstand, beeldvulling en de positie van het lichaam van de verdachte) zijn gemaakt en dat degenen die de opnamen maken zich houden aan dezelfde procedure. De korpsbeheerder respectievelijk de werkgever (bijzondere opsporingsdiensten) ziet erop toe dat de desbetreffende personen beschikken over de nodige deskundigheid en wijst hen op grond daarvan aan als degenen die met de uitoefening van deze taak kunnen worden belast.

Artikel 5

Ook hier wordt aangegeven dat degene die het bevel geeft aanwijzingen kan geven omtrent de uitvoering van het bevel.

Artikelen 6 en 7

In deze artikelen worden nadere regels gegeven omtrent de confrontatie. Omtrent de toepassing van de confrontatie is een aantal rapporten verschenen met handreikingen voor de praktijk.1 Aan de hand van deze rapporten is in het onderhavige besluit een aantal basisnormen voor de toepassing van de confrontatie als maatregel in het belang van het onderzoek neergelegd. Voor een uitvoerige beschrijving van hoe te handelen bij een confrontatie en voor de toepassing van de confrontatie buiten het kader van de toepassing als maatregel in het belang van het onderzoek zullen deze rapporten als leidraad kunnen blijven dienen.

In de praktijk wordt een onderscheid gemaakt tussen een enkelvoudige confrontatie, waarbij de getuige dus alleen met de verdachte wordt geconfronteerd en de uitgebreidere meervoudige confrontatie, waarbij de getuige met de verdachte en minimaal vijf figuranten die uiterlijk gelijkenis met de verdachte vertonen, wordt geconfronteerd. Bij uiterlijke gelijkenis moet gedacht worden aan onder meer geslacht, etnische afkomst, leeftijd, huidskleur, lichaamspostuur, lichaamslengte, gelaatskenmerken, haarkleur en haardracht. De getoonde personen dienen door middel van fotografische of video-opnamen te worden vastgelegd, zodat een eventuele toetsing achteraf mogelijk is. Met het oog hierop wordt voorgeschreven dat deze opnamen, voor zover niet bij de processtukken gevoegd, dienen te worden bewaard totdat de zaak is geëindigd.

De enkelvoudige confrontatie wordt in de praktijk wel gebezigd als de getuige de verdachte al wel kent, bij voorbeeld onder een bijnaam of als naamloze klant. Daarnaast wordt de enkelvoudige confrontatie ook wel ingezet in een vroeg stadium van het opsporingsonderzoek om te bepalen of men de juiste weg is ingeslagen. Met de inzet van dit middel moet echter bezien vanuit bewijsrechtelijk perspectief behoedzaam worden omgegaan.

Het leiden van een confrontatie (enkelvoudig en meervoudig) vereist een specifieke deskundigheid en kennis. Met het oog daarop is bepaald dat alleen terzake kundige politieambtenaren als bedoeld in artikel 3 van de Politiewet 1993 of in het geval van de Koninklijke marechaussee terzake deskundige militairen van de Koninklijke marechaussee daarvoor worden aangewezen. Dit hoeven niet noodzakelijkerwijs opsporingsambtenaren te zijn. De aanwijzing geschied door de korpsbeheerder of de werkgever.

Het College van procureurs-generaal heeft de vraag opgeworpen of de leiding niet in handen van een (hulp)officier zou moeten worden gelegd, gelet op de aanbeveling daartoe in het RAC rapport van 1992 omtrent de identificatie. In het onderhavige besluit zijn nadere regels gegeven omtrent de uitvoering van de meervoudige confrontatie en is de eis gesteld dat degene die de confrontatie leidt een terzake kundig en daartoe aangewezen politieambtenaar moet zijn. Hiermee wordt voldoende gewaarborgd dat de confrontatie zorgvuldig en door deskundigen zal geschieden. Daarnaast bestaat voor de (hulp)officier van justitie die het bevel geeft de mogelijkheid om daaraan nadere aanwijzingen te verbinden die betrekking hebben op de uitvoering van het bevel.

Artikel 8

De leider van de confrontatie zal de gevolgde procedure dienen te beschrijven. Deze beschrijving wordt vastgelegd in een proces-verbaal, indien de aangewezen ambtenaar opsporingsbevoegdheid heeft, of in een rapport bij het ontbreken van deze bevoegdheid en vervolgens gevoegd bij het proces-verbaal bedoeld in het derde lid.

Om te voorkomen dat (onbewust) beïnvloeding kan plaatsvinden van de getuige zal het feitelijk tonen moeten geschieden door een opsporingsambtenaar die niet weet wie de verdachte is. Om dit vast te stellen zal de selectie dus voorafgaand aan deze opsporingsambtenaar dienen te worden getoond.

In het derde lid wordt aangegeven welke omstandigheden in elk geval in het proces-verbaal moeten worden vermeld.

Artikel 9

In dit artikel wordt bepaald dat de officier van justitie en de raadsman van de verdachte zo mogelijk in de gelegenheid worden gesteld voorafgaand aan de meervoudige confrontatie opmerkingen te maken omtrent de selectie. Op deze wijze kunnen zij voorafgaand aan de feitelijke confrontatie de selectie op objectiviteit toetsen. Door toevoeging van de zinsnede «zo mogelijk» en «zonder dat de confrontatie daardoor mag worden opgehouden» is aangegeven dat deze mogelijkheid de procedure niet onnodig mag vertragen. Indien bijvoorbeeld de raadsman van de verdachte met vakantie is, hoeft niet te worden gewacht op zijn terugkomst. De regeling biedt niet de mogelijkheid om aanwezig te zijn bij de confrontatie. Naast de getuige is alleen de getuigenbegeleider en in bijzondere gevallen een tolk of een vertrouwenspersoon aanwezig bij de feitelijke confrontatie. De aanwezigheid van de officier van justitie en de raadsman bij de confrontatie zou de getuige te veel afleiden en kunnen beïnvloeden. Indien ook zij de reactie van de getuige willen waarnemen zal dit alleen mogelijk zijn indien technische voorzieningen aanwezig zijn die het mogelijk maken om bijvoorbeeld door middel van een confrontatiespiegel of videosysteem naar de getuige te kijken zonder dat de getuige daardoor wordt gehinderd.

Artikel 10

Bij het overleg dat met de Tweede Kamer is gevoerd omtrent het voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten omtrent de toepassing van maatregelen in het belang van het onderzoek en enige andere onderwerpen (Kamerstukken II, 1999/2000, 26 983) is toegezegd in het onderhavige besluit te regelen dat, indien een bevel wordt gegeven tot het afknippen dan wel afscheren van snor, baard of hoofdhaar de daarbij verwijderde haren zullen worden vernietigd, ten einde te voorkomen dat deze haren voor een ander onderzoeksdoel, waarbij werd gedacht aan DNA-onderzoek, worden gebruikt.

Artikel 11

Ook hier kan degene die het bevel geeft tot een geuridentificatieproef aanwijzingen geven omtrent de uitvoering van het bevel.

Artikel 12

Op basis van artikel 14 van het Besluit beheer regionale politiekorpsen is de Regeling politiespeurhonden 1997 vastgesteld. In deze regeling worden ten aanzien van politiespeurhonden, waaronder de politiespeurhond menselijke geur, regels gegeven voor de inzet van de honden en de opleiding van hond en geleider. In supplement 2 van het bij de regeling behorende keuringsreglement wordt voorzien in nadere regels omtrent de toepassing van de geuridentificatieproef, alsmede een procedure voor het veiligstellen van voorwerpen en richtlijnen voor de helper geuridentificatieproeven. Omtrent het veiligstellen van voorwerpen zijn er ook forensisch-technische normen vastgesteld (FT-normen 325.1 en 325.2).

In het onderhavige artikel is neergelegd dat voor de toepassing van een geuridentificatieproef, als maatregel in het belang van het onderzoek, alleen gebruik mag worden gemaakt van een politiespeurhond menselijke geur en geleider die in het bezit zijn van een daarvoor verstrekt certificaat op grond van de Regeling politiespeurhonden 1997. Ingevolge artikel 8, vierde lid, van die regeling dienen politiespeurhonden menselijke geur geuridentificatieproeven uit te voeren op de wijze waarop zij zijn gecertificeerd. Een nadere beschrijving van de toe te passen procedure wordt gegeven in supplement 2 van het bij de Regeling politiespeurhonden 1997 behorende keuringsreglement.

Artikel 13

Het is van belang dat de helper bij een geuridentificatieproef terzake kundig is. Met het oog daarop is voorgeschreven dat de helper als politiehondenbegeleider in het bezit dient te zijn van een certificaat of in het bezit dient te zijn van een getuigschrift helper geuridentificatieproeven. De voorwaarden voor het verkrijgen van dit getuigschrift zijn vastgelegd in bijlage 3 bij supplement 2 van het keuringsreglement behorend bij de Regeling politiespeurhonden 1997.

Artikel 14

In dit artikel is opgenomen wat in elk geval in het proces-verbaal dient te worden opgenomen. De helper zal verslag moeten doen van de voorbereiding en de gevolgde werkwijze. Indien er meerdere helpers zijn zal een ieder voor het door hem verrichte deel proces-verbaal kunnen opmaken. Voorts zullen in het proces-verbaal in elk geval moeten worden vermeld de naam van de verdachte, de naam en hoedanigheid van de helper, begeleider en speurhond en een omschrijving van het betrokken voorwerp. Ten slotte zullen omschreven moeten worden het gedrag en de werkwijze van de speurhond tijdens de proef en het uiteindelijke resultaat van de proef.

Artikel 15

Ook in dit artikel wordt aangegeven dat degene die het bevel geeft tot observatie daarbij aanwijzingen kan geven omtrent de uitvoering van het bevel.

Artikel 16

Op basis van artikel 31 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar is permanente cameraobservatie toegestaan in het belang van de veiligheid van de ingeslotene, waarbij is bepaald dat de betrokkene mededeling wordt gedaan van de permanente cameraobservatie. Het doel van het onderhavige artikel is het permanent observeren om te voorkomen dat de verdachte sporen vernietigt of onbruikbaar maakt dan wel op andere wijze het onderzoek naar sporen belemmert of bemoeilijkt. Gelet op het doel van de bepaling is heimelijke observatie niet noodzakelijk. In dit artikel is dan ook, analoog aan de regeling bij observatie in het belang van de ingeslotene, bepaald dat de verdachte bij insluiting op de hoogte dient te worden gesteld van de omstandigheid dat er sprake is van observatie door middel van een camera. Door het College van procureurs-generaal is de vraag opgeworpen of een opname die is gemaakt in het kader van de observatie kan worden gebezigd voor het bewijs. De observatie is in eerste instantie bedoeld om het verwijderen of vernietigen van bewijsmateriaal te voorkomen. Dit sluit evenwel niet uit dat in voorkomende gevallen waarin beelden zijn gemaakt die in het kader van de bewijsvoering van belang kunnen zijn, dergelijk materiaal bij de bewijsstukken wordt gevoegd.

Artikel 17

In dit artikel is bepaald dat dit besluit niet van toepassing is op voor het tijdstip van inwerkingtreding van het besluit gegeven bevelen tot toepassing van maatregelen in het belang van het onderzoek.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 maart 2002, nr. 50.

XNoot
1

Het betreft het Rapport identificatie van personen door ooggetuigen, Recherche Advies Commissie (RAC)-werkgroep «Identificatie», juni 1992. Daarna zijn er in opdracht van het Ministerie van Justitie een tweetal TNO-rapporten uitgebracht: TNO-rapport TM-97-C026, J. H. Kerstholt, A. G. van Amelsvoort, Een vergelijking van confrontatiemethoden: Oslo, video en foto's, Soesterberg, 1997 en TNO-rapport TM-98-C069, J. H. Kerstholt, A. G. van Amelsvoort en E. R. Koster, Optimalisatie van daderherkenning met videoconfrontaties: effecten van instructie en aanbiedingstijd, Soesterberg, 1998. Ten behoeve van de praktijk is er de «Handleiding Confrontatie», A. G. van Amelsvoort (derde druk, 1999).

Naar boven