Besluit van 28 augustus 2002 tot wijziging van het Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994, het Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning, het Rechtspositiebesluit gedeputeerden, het Rechtspositiebesluit wethouders en het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 18 juni 2002, kenmerk BW2002/U76071, directoraat-generaal Openbaar Bestuur;

Gelet op de artikelen 44, 66 en 95 van de Gemeentewet en de artikelen 43 en 93 van de Provinciewet;

De Raad van State gehoord (advies van 18 juli 2002, W04.02.0262/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van 21 augustus 2002, nr. BW2002/U81640, directoraat-generaal Openbaar Bestuur;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Rechtspositiebesluit burgemeesters 19941 wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 34 wordt een artikel 34a ingevoegd, dat luidt:

Artikel 34a

  • 1. Indien aan de burgemeester een dienstauto ter beschikking is gesteld, kan de raad bepalen dat de burgemeester een vergoeding ontvangt ter compensatie van de belastingheffing voor het gebruik van de dienstauto voor woon-werkverkeer op grond van de artikelen 3.20 en 3.145 Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 2. De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend aan de hand van de formule:

    C x V x T x 100 / (100 – T) = vergoeding

    In deze formule is:

    C de catalogusprijs van de dienstauto, met inbegrip van omzetbelasting en belasting van personenauto's en motorrijwielen;

    V het percentage van de cataloguswaarde van de dienstauto dat, op grond van artikel 3.20 van de Wet inkomstenbelasting 2001, bij het belastbaar inkomen geteld moet worden wegens als privé aangemerkte kilometers woon-werkverkeer;

    T het voor de burgemeester geldende inkomstenbelastingpercentage volgens artikel 2.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 3. Voor de bepaling van de vergoeding worden de met de dienstauto gemaakte reizen en de daarbij afgelegde kilometers geregistreerd.

  • 4. Op 1 januari van elk jaar wordt aan de hand van de kilometerregistratie de vergoeding voor het voorgaande jaar vastgesteld.

  • 5. Indien de burgemeester voor het woon-werkverkeer gebruik maakt van meer dan één dienstauto wordt bij de berekening van de vergoeding uitgegaan van een gewogen gemiddelde van de catalogusprijzen van de gebruikte dienstauto's.

B

In artikel 15a vervalt het tweede lid, onder vernummering van het derde en vierde lid.

C

In artikel 18a vervalt het derde lid, onder vernummering van het vierde tot en met het zesde lid.

D

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Het eerste tot en met het vijfde lid van dit artikel zijn uitsluitend van toepassing gedurende de eerste 52 weken waarin de burgemeester wegens ziekte ongeschikt is tot het vervullen van zijn ambt.

2. Een zesde lid wordt toegevoegd, dat luidt:

  • 6. Na de termijn van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, is op de burgemeester van wie de bezoldiging wegens ziekte geheel of gedeeltelijk wordt doorbetaald, het verplichtingen- en sanctieregime van hoofdstuk II van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering van toepassing.

E

Artikel 19a vervalt.

F

Artikel 68 vervalt.

G

Artikel 69 vervalt.

ARTIKEL II

Het Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning2 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 4a wordt het cijfer «1» voor het eerste lid geschrapt en vervalt het tweede lid.

B

Na artikel 8 wordt een artikel 8a ingevoegd, dat luidt:

Artikel 8a

  • 1. Indien aan de commissaris een dienstauto ter beschikking is gesteld, kunnen provinciale staten bepalen dat de commissaris een vergoeding ontvangt ter compensatie van de belastingheffing voor het gebruik van de dienstauto voor woon-werkverkeer op grond van de artikelen 3.20 en 3.145 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 2. De vergoeding wordt berekend aan de hand van de formule:

    C x V x T x 100 / (100 – T) = vergoeding

    In deze formule is:

    C de catalogusprijs van de dienstauto, met inbegrip van omzetbelasting en belasting van personenauto's en motorrijwielen;

    V het percentage van de cataloguswaarde van de dienstauto dat, op grond van artikel 3.20 van de Wet inkomstenbelasting 2001, bij het belastbaar inkomen geteld moet worden wegens als privé aangemerkte kilometers woon-werkverkeer;

    T het voor de commissaris geldende inkomstenbelastingpercentage volgens artikel 2.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 3. Voor de vaststelling van de vergoeding worden de met de dienstauto gemaakte reizen en de daarbij afgelegde kilometers geregistreerd.

  • 4. Op 1 januari van elk jaar wordt aan de hand van de kilometerregistratie de vergoeding voor het voorgaande jaar vastgesteld.

  • 5. Indien de commissaris voor het woon-werkverkeer gebruik maakt van meer dan één dienstauto wordt bij de berekening van de vergoeding uitgegaan van een gewogen gemiddelde van de catalogusprijzen van de gebruikte dienstauto's.

C

In artikel 10a vervalt het derde lid, onder vernummering van het vierde, vijfde en zesde lid.

D

In artikel 10c wordt het cijfer «1» voor het eerste lid geschrapt en vervalt het tweede lid.

ARTIKEL III

Het Rechtspositiebesluit gedeputeerden3 wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 19 wordt een artikel 19a ingevoegd, dat luidt:

Artikel 19a

  • 1. Indien aan de gedeputeerde een dienstauto ter beschikking is gesteld, kunnen provinciale staten bepalen dat de gedeputeerde een vergoeding ontvangt ter compensatie van de belastingheffing voor het gebruik van de dienstauto voor woon-werkverkeer op grond van de artikelen 3.20 en 3.145 Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 2. De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend aan de hand van de formule:

    C x V x T x 100 / (100 – T) = vergoeding

    In deze formule is:

    C de catalogusprijs van de dienstauto, met inbegrip van omzetbelasting en belasting van personenauto's en motorrijwielen;

    V het percentage van de cataloguswaarde van de dienstauto dat, op grond van artikel 3.20 van de Wet inkomstenbelasting 2001, bij het belastbaar inkomen geteld moet worden wegens als privé aangemerkte kilometers woon-werkverkeer;

    T het voor de gedeputeerde geldende inkomstenbelastingpercentage volgens artikel 2.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 3. Voor de vaststelling van de vergoeding worden de met de dienstauto gemaakte reizen en de daarbij afgelegde kilometers geregistreerd.

  • 4. Op 1 januari van elk jaar wordt aan de hand van de kilometerregistratie de vergoeding voor het voorgaande jaar vastgesteld.

  • 5. Indien de gedeputeerde voor het woon-werkverkeer gebruik maakt van meer dan één dienstauto wordt bij de berekening van de vergoeding uitgegaan van een gewogen gemiddelde van de catalogusprijzen van de gebruikte dienstauto's.

ARTIKEL IV

Het Rechtspositiebesluit wethouders4 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onderdeel f, vervalt de zinsnede: «de dag van ingang van het verlies van het lidmaatschap van de raad, bedoeld in artikel 48, van de Gemeentewet,».

B

Artikel 2 vervalt.

C

Artikel 3, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. De wethouder geniet een bezoldiging volgens tabel I.

D

Na artikel 3 wordt een artikel 3a ingevoegd, dat luidt:

Artikel 3a

  • 1. In gemeenten waar ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Gemeentewet ten hoogste drie wethouders kunnen worden benoemd, kan:

    a. indien 2 wethouders worden benoemd, door de raad worden bepaald dat deze wethouders worden bezoldigd volgens tabel II;

    b. indien 3 wethouders worden benoemd, door de raad worden bepaald dat deze wethouders worden bezoldigd volgens tabel III.

  • 2. Artikel 3, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

E

Artikel 4, derde lid, vervalt.

F

Artikel 5, derde lid, vervalt.

G

Artikel 28, derde lid, vervalt.

H

Na artikel 22 wordt een artikel 22a ingevoegd, dat luidt:

Artikel 22a

  • 1. Indien aan de wethouder een dienstauto ter beschikking is gesteld, kan de raad bepalen dat de wethouder een vergoeding ontvangt ter compensatie van de belastingheffing voor het gebruik van de dienstauto voor woon-werkverkeer op grond van de artikelen 3.20 en 3 145 Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 2. De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend aan de hand van de formule:

    C x V x T x 100 / (100 – T) = vergoeding

    In deze formule is:

    C de catalogusprijs van de dienstauto, met inbegrip van omzetbelasting en belasting van personenauto's en motorrijwielen;

    V het percentage van de cataloguswaarde van de dienstauto dat, op grond van artikel 3.20 van de Wet inkomstenbelasting 2001, bij het belastbaar inkomen geteld moet worden wegens als privé aangemerkte kilometers woon-werkverkeer;

    T het voor de wethouder geldende inkomstenbelastingpercentage volgens artikel 2.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 3. Voor de vaststelling van de vergoeding worden de met de dienstauto gemaakte reizen en de daarbij afgelegde kilometers geregistreerd.

  • 4. Op 1 januari van elk jaar wordt aan de hand van de kilometerregistratie de vergoeding voor het voorgaande jaar vastgesteld.

  • 5. Indien de wethouder voor het woon-werkverkeer gebruik maakt van meer dan één dienstauto wordt bij de berekening van de vergoeding uitgegaan van een gewogen gemiddelde van de catalogusprijzen van de gebruikte dienstauto's.

I

De bij het besluit opgenomen tabel wordt vervangen door de als bijlage A bij dit besluit opgenomen tabel I.

J

Na tabel I worden de in bijlage A van dit besluit opgenomen tabellen II en III ingevoegd.

ARTIKEL V

Het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden5 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

  • 1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    a. Onze minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

    b. inwonertal: het aantal inwoners volgens de door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers per 1 januari;

    c. gedeputeerde staten: het college van gedeputeerde staten van de provincie waarin de gemeente is gelegen;

    d. tijdstip van beëindiging van het raadslidmaatschap: het tijdstip van beëindiging van het lidmaatschap, bedoeld in de artikelen C 4, tweede lid, X 1, eerste en derde lid, X 6 en X 8, tweede, derde en vijfde lid van de Kieswet;

    e. lid van een commissie: een lid van een commissie als bedoeld in de artikelen 82, 83 en 84 van de Gemeentewet, dat niet tevens lid van de raad is of ambtenaar die als zodanig tot lid van een commissie is benoemd.

  • 2. Dit besluit is niet van toepassing op raadsleden die het ambt van wethouder bekleden.

B

De bij het besluit opgenomen tabel I wordt vervangen door de als bijlage B bij dit besluit opgenomen tabel.

C

Artikel 14 komt te luiden:

Artikel 14

  • 1. De raad kan bij verordening bepalen dat aan een lid van een commissie een vergoeding voor het bijwonen van de vergaderingen van de commissie wordt toegekend tot het maximumbedrag, genoemd in tabel IV, bij dit besluit. De artikelen 2, tweede lid, 6 en 7 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Indien ten aanzien van een gemeente toepassing is gegeven aan artikel 7 van het Rechtspositiebesluit wethouders, kan de gemeenteraad, al dan niet voor een bepaald tijdvak, de indeling van de commissieleden in een van de klassen, genoemd in tabel IV, aanpassen.

D

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. in het eerste lid wordt het woord «commissie» vervangen door: deelraad;

2. in het tweede lid wordt het woord «commissie» vervangen door: deelgemeente.

ARTIKEL VI

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst. Artikel I, onderdeel A, artikel II, onderdeel B, artikel III, onderdeel A, artikel IV, onderdelen H en I en artikel V, onderdeel B, werken terug tot en met 1 januari 2002.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 28 augustus 2002

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes

Uitgegeven de tiende september 2002

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

Bijlage A (Deze bijlage bevat de tabellen, bedoeld in artikel IV, onderdelen I en J)

Tabel I. Bezoldiging wethouders

KlasseInwonertalTijdbestedingsnorm in %Regelnummer BBRA-schaalBezoldiging per 1-1-2002Bezoldiging per 1-7-2002
1t/m 2 00045%32€ 3 008,11 (45%=€ 1 353,65)€ 3 023,15 (45%=€ 1 360,42)
22 001–4 00055%35€ 3 349,35 (55%=€ 1 842,14)€ 3 366,10 (55%=€ 1 851,36)
34 001–8 00065%38€ 3 820,83 (65%=€ 2 483,54)€ 3 839,93 (65%=€ 2 495,95)
48 001–14 00075%41€ 4 341,77 (75%=€ 3 256,33)€ 4 363,48 (75%=€ 3 272,61)
5a14 001–18 00075%44€ 4 866,79 (75%=€ 3 650,09)€ 4 891,12 (75%=€ 3 668,34)
5b18 001–24 000100%44€ 4 866,79€ 4 891,12
624 001–40 000100%46€ 5 214,39€ 5 240,46
740 001–60 000100%49€ 5 737,60€ 5 766,29
860 001–100 000100%52€ 6 259,90€ 6 291,20
9100 001–150 000100%55€ 6 784,92€ 6 818,84
10150 001–375 000100%57€ 7 150,21€ 7 185,96
11375 001-100%62€ 8 028,73€ 8 068,87

Tabel II. Variant bezoldiging wethouders voor gemeenten tussen de 6 001 en 18 000 inwoners

KlasseInwonertalAantal wethoudersTijdbestedingsnorm in %Bezoldiging per 1-1-2002Bezoldiging per 1-7-2002
36 001–8 000280%€ 3 820,83 (80%= € 3 056,66)€ 3 839,93 (80%= € 3 071,94)
48 001–14 000290%€ 4 341,77 (90%= € 3 907,59)€ 4 363,48 (90%= € 3 927,13)
5a14 001–18 000290%€ 4 866,79 (90%= € 4 380,11)€ 4 891,12 (90%= € 4 402,01)

Tabel III. Variant bezoldiging wethouders voor gemeenten tussen de 6 001 en 18 000 inwoners

KlasseInwonertalAantal wethoudersTijdbestedingsnorm in %Bezoldiging per 1-1-2002Bezoldiging per 1-7-2002
36 001–8 000350%€ 3 820,83 (50%=€ 1 910,42)€ 3 839,93 (50%=€ 1 919,97)
48 001–14 000360%€ 4 341,77 (60%=€ 2 605,06)€ 4 363,48 (60%=€ 2 618,09)
5a14 001–18 000360%€ 4 866,79 (60%=€ 2 920,07)€ 4 891,12 (60%=€ 2 934,67)

Bijlage B (Deze bijlage bevat de tabel, bedoeld in artikel V, onderdeel B)

Tabel I Vergoeding voor de werkzaamheden

KlasseInwonertalMaximum vergoeding werkzaamheden per maand
1Tot en met 6 000€ 167,86
26 001–8 000€ 185,93
38 001–10 000€ 216,21
410 001–12 000€ 250,74
512 001–14 000€ 293,77
614 001–18 000€ 369,74
718 001–24 000€ 457,92
824 001–30 000€ 575,86
930 001–40 000€ 710,79
1040 001–50 000€ 851,64
1150 001–60 000€ 925,39
1260 001–80 000€ 1 011,10
1380 001–100 000€ 1 082,85
14100 001–125 000€ 1 161,09
15125 001–150 000€ 1 229,37
16150 001–250 000€ 1 303,12
17250 001–375 000€ 1 432,18
18375 001–€ 1 743,64

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Dit besluit strekt tot wijziging van de rechtspositiebesluiten van burgemeesters, commissarissen van de Koning, gedeputeerden, wethouders en raads- en commissieleden. Het betreft de volgende wijzigingen.

1. In de rechtspositiebesluiten wethouders en raads- en commissieleden worden de bezoldigings- en vergoedingsbedragen aangepast.

2. Aan de rechtspositiebesluiten van burgemeesters, commissarissen van de Koning, gedeputeerden en wethouders wordt een regeling toegevoegd die compensatie van extra fiscale lasten wegens gebruik van een dienstauto voor woon-werkverkeer mogelijk maakt.

3. De toepassing van de deeltijdnorm voor wethouders in gemeenten met maximaal met 6 001 tot 18 000 inwoners wordt aangepast.

4. De rechtspositiebesluiten wethouders en raads- en commissieleden worden aan de gevolgen van de inwerkingtreding van de Wet dualisering gemeentebestuur aangepast.

Voorts worden nog enkele aanpassingen en verbeteringen aangebracht.

2. Verhoging bezoldiging wethouders en vergoeding raadsleden

De wijzigingen vloeien voort uit de behandeling in de Tweede Kamer van een aantal notities inzake de rechtspositie van gemeente- en provinciebestuurders1. Op basis van de beraadslagingen is besloten op een aantal punten verbetering aan te brengen in de financiële rechtspositie. Dit betreft met name de bezoldiging van wethouders en de vergoeding van de werkzaamheden voor raadsleden.

In de aangepaste bezoldigingssystematiek van wethouders wordt een duidelijke relatie gelegd met de bezoldiging van burgemeesters. Ten aanzien van raadsleden wordt de vergoeding voor de werkzaamheden procentueel verhoogd2.

De bedragen voor de bezoldiging van wethouders worden verhoogd en gerelateerd aan de bezoldiging van de burgemeester. Het wethouderssalaris wordt op ongeveer 90% van het burgemeesterssalaris gesteld. Teneinde het inkomenseffect voor wethouders in de kleine gemeenten te versterken wordt de tijdbestedingsnorm in de kleinere gemeenten verhoogd.

Voor raadsleden wordt de vergoeding voor de werkzaamheden aangepast, waarbij eveneens de nadruk wordt gelegd op de raadsleden in de kleinere gemeenten. Voor gemeenten tot en met 40 000 inwoners bedraagt de verhoging 13% en voor gemeenten boven de 40 000 inwoners bedraagt de verhoging 6% met uitzondering voor de categorie van meer dan 375 000 inwoners, waarvoor geen verhoging geschiedt.

De gemeenten zijn reeds geïnformeerd over de per 1 januari 2002 geldende verhogingen bij circulaire3 van 24 januari 2002.

3. Compensatie fiscale bijtelling gebruik dienstauto

Verschillende groepen politieke ambtsdragers beschikken over een dienstauto die mede gebruikt wordt voor woon-werkverkeer. Tot 1 januari 2002 had gebruik van de dienstauto voor woon-werkverkeer, in tegenstelling tot privé gereden kilometers, geen fiscale gevolgen. Het Belastingplan 2002-III, Natuur, milieu en vervoer heeft daarin echter verandering gebracht. Een deel van de met de dienstauto afgelegde woon-werkkilometers worden ook als privé-kilometers beschouwd. Bepalend daarbij is de enkele reisafstand van de woning naar de werkplek. Voor een enkele reisafstand woning-werk tot 10 kilometer geldt dat alle woon-werkkilometers als privé worden aangemerkt. Als de enkele reisafstand woning-werk meer bedraagt dan 30 kilometer wordt het meerdere als privé aangemerkt. Is de woon-werkafstand meer dan 10 kilometer maar niet meer dan 30 kilometer dan blijven de woon-werkkilometers buiten beschouwing.

Burgemeesters, wethouders, gedeputeerden en commissarissen van de Koningin kunnen uit hoofde van hun functie de beschikking hebben over een dienstauto voor onder meer woon-werkverkeer. Overwegingen hierbij zijn veiligheid, bereikbaarheid, mobiliteit, efficiency en representatie. Als gevolg van het genoemde belastingplan kunnen uit het gebruik van de dienstauto inkomenseffecten voortvloeien door de fiscale bijtelling bij het inkomen. Onderhavige regeling maakt compensatie van de extra belastingheffing voor het woon-werkverkeer mogelijk. Het bijhouden van een kilometerregistratie is hiervoor een vereiste. Aan de hand van deze administratie wordt inzichtelijk hoeveel kilometers woon-werkverkeer als privé kilometers worden aangemerkt. Artikel 3.20, vierde lid, Wet inkomstenbelasting 2001 bevat een overzicht waarin het bij dit totaal aantal als privé aangemerkte kilometers behorende percentage van de cataloguswaarde van de dienstauto dat bijgeteld moet worden gevonden kan worden. Dit percentage, de cataloguswaarde van de dienstauto en het geldende percentage inkomstenbelasting bepalen gezamenlijk de vergoeding.

4. Aanpassing van de tijdbestedingsnorm

Aan gemeenten met minder dan 18 000 inwoners wordt een zekere vrijheid gegeven bij het bepalen van de verdeling van de vastgestelde tijdbestedingsnormen. In de notitie rechtspositie van politieke ambtsdragers in gemeenten en provincies is reeds gewezen op de wenselijkheid om aan deze gemeenten keuzemogelijkheden te bieden1. Aangegeven is dat indien gemeenten met minder dan 18 000 inwoners, die ten hoogste drie wethouders mogen benoemen, ervoor kiezen slechts twee wethouders te benoemen, deze twee wethouders voor een hogere tijdbestedingsnorm in aanmerking moeten kunnen komen. Ook de VNG heeft aangegeven een verruiming wenselijk te achten.

In de huidige situatie kunnen gemeenten, op grond van artikel 36 van de Gemeentewet, met 6 001 tot 18 000 inwoners twee of drie wethouders benoemen, waarbij voor elke wethouder de in het rechtspositiebesluit genoemde tijdbestedingsnorm geldt. Dit besluit biedt de mogelijkheid daar op twee manieren van af te wijken;

1. door twee wethouders met een hogere tijdbestedingsnorm te benoemen,

2. door drie wethouders met een lagere tijdbestedingsnorm te benoemen.

Hiermee wordt de mogelijkheid geboden bij de benoeming van wethouders meer aan te sluiten bij de lokaal bestaande wensen en situatie. Door deze wijziging blijft het niet mogelijk in gemeenten met 6 001 tot 18 000 inwoners wethouders met verschillende tijdbestedings-normen te benoemen.

5. Overige aanpassingen

Door de inwerkingtreding van de Wet dualisering gemeentebestuur is de Gemeentewet gewijzigd. De respectievelijke rechtspositiebesluiten worden aan deze wijzigingen aangepast.

Tot slot strekt dit besluit tot een aantal technische aanpassingen van de rechtspositiebesluiten. De verschillende aanpassingen worden in het artikelsgewijze gedeelte toegelicht.

6. Financiering

De kosten van de verhoging bezoldiging wethouders en de vergoedingen voor raadsleden worden gelijkelijk gedragen door gemeenten en het Rijk. Uit generieke middelen is het gemeentefonds verhoogd1.

De in paragraaf 3 beschreven fiscale maatregel heeft ook gevolgen voor ambtenaren die voor woon-werkverkeer van een dienstauto gebruik moeten maken. Dit betreft een grote groep, bijvoorbeeld het personeel bij de douane en de sector politie. Voor deze groep is een vergelijkbare compensatie regeling getroffen, waarvoor uit generieke middelen in de financiering is voorzien. Gelet op de systematiek van het provincie- en gemeentefonds worden middels het accres door deze stijging van de Rijksuitgaven de beide fondsen verhoogd. Dit kan door provincies en gemeenten aangewend worden om de compensatieregeling te financieren.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I (Burgemeesters)

Onderdeel A (artikel 34a)

Dit artikel voorziet in een compensatieregeling voor belastingheffing wegens gebruik van de dienstauto voor woon-werkverkeer. Sinds 1 januari kunnen de met de dienstauto gereisde kilometers in bepaalde gevallen als privé verreden kilometers aangemerkt worden, wat kan leiden tot bijtelling van een deel van de cataloguswaarde bij het belastbaar inkomen en dus tot extra belastingheffing.

Wanneer de enkele reisafstand woning-werk minder dan 10 km is, dan worden alle verreden kilometers aangemerkt als privé kilometers. Wanneer de enkele reisafstand meer dan 10 km, maar niet meer dan 30 km is, dan zijn er geen fiscale gevolgen. Bij een enkele reisafstand van meer dan 30 km worden de verreden kilometers boven de 30 km als privé aangemerkt.

Afhankelijk van het aantal als privé aangemerkte verreden kilometers woon-werkverkeer kan een bijtelling van 0%, 10%, 15%, 20% of 25% van de cataloguswaarde van de dienstauto plaatsvinden. Het betreffende percentage kan worden bepaald aan de hand van de in artikel 3.145 van de Wet inkomstenbelasting 2001 opgenomen tabel. Hieruit volgt een bedrag dat bij het belastbaar inkomen opgeteld dient te worden. Provincies en gemeenten kunnen compensatie voor de extra belastingheffing bieden.

Voorbeeld berekening

Een politiek ambtsdrager reist per jaar 7 000 als privé-kilometers aan te merken woon-werkkilometers. Hij heeft de beschikking over een dienstauto met een cataloguswaarde van € 25 000. Voor de heffing van de inkomstenbelasting moet hij 20% van de cataloguswaarde bij zijn inkomen optellen; hij betaalt daarover 42% inkomstenbelasting, wat neerkomt op een bedrag van € 2 100. Het bruto bedrag van de vergoeding wordt volgens de formule als volgt berekend:

€ 25 000 x 20% x 42% x 100 /(100–42) = € 3 620,69

Na belastingheffing resteert een netto vergoeding van € 2 100, hetgeen overeenkomt met de over de bijtelling verschuldigde belasting.

Onderdelen B, C, D en E (Artikelen 15a, 18a en 19 en 19a)

Als gevolg van de OOW-operatie, waarbij overheidswerknemers onder het regime van verschillende werknemersverzekeringen zijn geplaatst, gelden werknemersverzekeringen ook voor burgemeesters. Hierdoor is de WAO van toepassing voor de burgemeester en zijn verwijzingen naar een tijdelijke regeling in de Wet privatisering ABP daarmee overbodig geworden.

Onderdeel F (artikel 68)

Dit artikel bevat een verwijzing naar twee leden van artikel 2 van de Gemeentewet, die met de inwerkingtreding van de Wet dualisering gemeentebestuur zijn vervallen.

Onderdeel G (artikel 69)

Artikel 69 bevat een tijdelijke regeling voor de bezoldiging van burgemeesters in één, twee of meer dan twee gemeenten. Deze regeling is niet meer van toepassing, omdat artikel 5, tweede lid, de bezoldiging van burgemeesters in meer dan één gemeente regelt.

Artikel II (Commissarissen van de Koning)

Onderdeel B (artikel 8a)

Artikel 8a biedt een regeling waardoor de fiscale gevolgen van het gebruik van een dienstauto voor woon-werkverkeer aan de commissaris kunnen worden vergoed. Deze regeling is gelijk aan de regeling voor burgemeesters uit artikel I, onderdeel A.

Onderdelen A, C en D (artikelen 4a, 10a en 10c)

Als gevolg van de OOW-operatie, waarbij overheidswerknemers onder het regime van verschillende werknemersverzekeringen zijn geplaatst, gelden werknemersverzekeringen nu ook voor commissarissen. Hierdoor is de WAO van toepassing voor de commissaris en zijn verwijzingen naar een tijdelijke regeling in de Wet privatisering ABP daarmee overbodig geworden.

Artikel III (Gedeputeerden)

Onderdeel A (artikel 19a)

Artikel 19a biedt een regeling waardoor de fiscale gevolgen van het gebruik van een dienstauto voor woon-werkverkeer aan de gedeputeerde kunnen worden vergoed. Deze regeling is gelijk aan de regeling voor burgemeesters uit artikel I, onderdeel A.

Artikel IV (Wethouders)

Onderdeel A (artikel 1, onderdeel f)

Door de Wet dualisering gemeentebestuur is het nog slechts mogelijk de periode tussen verkiezingen en de benoeming van een nieuw college gelijktijdig raadslid en demissionaire wethouder te zijn. De bepaling in artikel 1 waardoor een wethouder zijn ambt verliest indien het raadslidmaatschap eindigt of geschorst wordt is derhalve overbodig.

Onderdelen B, E, F en G (artikelen 2, 4, 5 en 28)

Door de Wet dualisering gemeentebestuur is artikel 51 Gemeentewet vervallen. Dit artikel maakte tijdelijke vervanging van een wethouder door een raadslid mogelijk. Tijdens de periode van vervanging had het raadslid volgens de artikelen 2, 4, 5 en 28 van het rechtspositiebesluit wethouders verschillende rechtspositionele aanspraken die met dit besluit vervallen.

Onderdelen C, D en J (tabellen II en III, artikel 3 en artikel 3a)

Dit onderdeel creëert twee extra keuzemogelijkheden bij de bepaling van de tijdbestedingsnorm van wethouders in gemeenten van 6 001 tot 18 000 inwoners. De raad is vrij om wethouders volgens de tijdbestedingsnormen genoemd in tabellen I, II of III te benoemen. Gemeenten die maximaal drie wethouders mogen benoemen kunnen ertoe besluiten twee wethouders met een hogere dan thans voorgeschreven tijdbestedingsnorm te benoemen. In dat geval geldt voor beide wethouders een tijdbestedingsnorm van 80% in gemeenten in klasse 3 en 90% in gemeenten in klasse 4 en 5a.

In gemeenten in inwonersklasse 3 kunnen drie wethouders met een lagere tijdbestedingsnorm van 50% benoemd worden. In gemeenten met 8 001 tot 18 000 inwoners kunnen drie wethouders met een lagere tijdbestedingsnorm van 60% benoemd worden.

Hiertoe worden tabellen II en III uit bijlage a aan het rechtspositiebesluit toegevoegd.

Onderdeel H (artikel 22a)

Artikel 22a biedt een regeling waardoor de fiscale gevolgen van het gebruik van een dienstauto voor woon-werkverkeer aan de wethouder kunnen worden vergoed. Deze regeling is gelijk aan de regeling voor burgemeesters uit artikel I, onderdeel A.

Onderdeel I (bijlage A)

De tabel met de bezoldigingsbedragen wethouders wordt vervangen door een nieuwe tabel (bijlage A). De bedragen komen overeen met bedragen uit het BBRA geldend voor het overheidspersoneel van het Rijk. Bij de bepaling van de bedragen is een relatie gelegd met de bezoldiging burgemeesters. Hiertoe wordt het wethouderssalaris gesteld op bij benadering 90% van de vierde periodiek van de beloningsschaal van de burgemeester.

Teneinde het inkomenseffect voor wethouders in de kleine gemeenten te versterken wordt de tijdbestedingsnorm in de kleinere gemeenten verhoogd. Dit betekent een verhoging van de tijdbestedingsnorm in de klassen 1 tot en met 5a tot respectievelijk 45, 55, 65, 75 en 75%.

Artikel V (Raadsleden)

Onderdeel A (artikel 1)

Volgens de nieuwe Gemeentewet is een raadslid in principe geen lid van het college. Slechts in de periode na verkiezingen tot de benoeming van een nieuw college is het mogelijk dat raadsleden het demissionaire wethoudersambt vervullen. Deze verhouding is gelijk met de situatie bij bewindslieden en het kamerlidmaatschap. Daarom wordt artikel 1 analoog aan artikel 1 van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer aangepast.

Tevens zijn in de nieuwe Gemeentewet nieuwe bepalingen over het instellen van raads- bestuurs- en andere commissies opgenomen waardoor artikel 1 aanpassing behoeft.

Onderdeel B (tabel I)

Ook voor gemeenteraadsleden wordt, in navolging van de wethoudersbezoldiging, het beloningsniveau aangepast. Bij deze aanpassing wordt, eveneens als bij de wethouders, de nadruk gelegd op de raadsleden in de kleinere gemeenten.

De gewijzigde tabel I bij het rechtspositiebesluit raads- en commissieleden, bevat de bedragen van de verhoogde vergoeding voor de werkzaamheden.

Onderdeel C (artikel 14)

In artikel 14 was een onjuiste verwijzing naar artikel 2, tweede en vierde lid, opgenomen.

Onderdeel D (artikel 16)

In artikel 87 van de nieuwe Gemeentewet zijn de begrippen deelgemeente en deelraad geïntroduceerd. Het rechtspositiebesluit wordt hieraan aangepast.

Artikel VI

De nieuwe bezoldigingssystematiek voor wethouders en gemeenteraadsleden en de mogelijkheid tot compensatie van de gevolgen van fiscale bijtelling door gebruik van de dienstauto voor woon-werkverkeer gelden met terugwerkende kracht per 1 januari 2002.

De mogelijkheden tot aanpassing van de tijdbestedingsnorm in gemeenten met 6 001 tot 18 000 inwoners en de overige wijzigingen bezitten geen terugwerkende kracht.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes


XNoot
1

Stb. 1994, 462, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 september 2001, Stb. 415.

XNoot
2

Stb. 1994, 451, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 september 2001, Stb. 415.

XNoot
3

Stb. 1994, 241, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 september 2001, Stb. 415.

XNoot
4

Stb. 1994, 243, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 september 2001, Stb. 415.

XNoot
5

Stb. 1994, 244, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 september 2001, Stb. 415.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).

XNoot
1

Kamerstukken 1999–2000, 27 263.

XNoot
2

Kamerstukken 2001–2002, 28 000 B, nr. 4.

XNoot
3

Kenmerk BK02/50860.

XNoot
1

Kamerstukken 1999–2000, 27 263, nr. 1, blz. 8.

XNoot
1

Kamerstukken 2001–2002, 28 000 B, nr. 4 en 28 000, VII, nr. 8.

Naar boven