Besluit van 19 augustus 2002, houdende de zesentwintigste wijziging van het In- en uitvoerbesluit strategische goederen (wederuitvoer van strategische goederen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 4 juni 2002, nr. WJZ 02028155, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken;

Gelet op de artikelen 2a, eerste en vijfde lid, en 2b van de In- en uitvoerwet;

De Raad van State gehoord (advies van 4 juli 2002, nr.W10.02 0240/II);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 14 augustus 2002, nr. WJZ 02035160, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Buitenlandse Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het In- en uitvoerbesluit strategische goederen1 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3, eerste lid, vervalt de zinsnede «de goederen, aangewezen in de bijlage bij dit besluit en».

B

Na artikel 3 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3a

  • 1. De regels die in dit besluit zijn gesteld ten aanzien van de uitvoer van goederen, zijn van overeenkomstige toepassing op de goederen, aangewezen in de bijlage bij dit besluit, waarvoor aangifte tot wederuitvoer als bedoeld in artikel 182 van het Communautair douanewetboek is gedaan.

  • 2. Het eerste lid geldt niet voor goederen die tot op het moment van de aangifte tot wederuitvoer:

    a. de status hadden van goederen in tijdelijke opslag als bedoeld in artikel 50 van het Communautair douanewetboek;

    b. korter dan 45 dagen, indien de goederen over zee waren aangevoerd, en korter dan 20 dagen, indien zij anders dan over zee waren aangevoerd, hebben verbleven in de douane-entrepots typen B en C, als bedoeld in artikel 525 van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 2 juli 1993 houdende vaststelling van bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PbEG L 253).

  • 3. Het eerste lid geldt voorts niet met betrekking tot de in dat lid bedoelde goederen die herkomstig zijn uit of als eindbestemming hebben Australië, Japan, Nieuw-Zeeland of Zwitserland of een van de lidstaten van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie.

  • 4. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de goederen, aangewezen in bijlage I bij verordening nr. 1334/2000.

C

In artikel 4 wordt «de artikelen 2, eerste lid, 3» vervangen door: de artikelen 2, eerste lid, en 3a.

D

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5

Als categorie van strategische goederen, bedoeld in artikel 2a, vijfde lid, onderdeel b, van de wet, worden aangewezen de goederen, aangewezen in de bijlage bij dit besluit.

E

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6

  • 1. Indien de wapens, genoemd in de bijlage bij het Gemeenschappelijk optreden van 17 december 1998 door de Raad aangenomen op basis van artikel J.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake de bijdrage van de Europese Unie aan de bestrijding van de destabiliserende accumulatie en verspreiding van handvuurwapens en lichte wapens (1999/34/GBVB; PbEG 1999 L 009), naar de tekst zoals deze bij dat gemeenschappelijk optreden is vastgesteld, Nederland worden binnengebracht en vervolgens, zonder dat daartoe ingevolge dit besluit een vergunning benodigd is, weer uitgaan, vindt een melding plaats bij de Belastingdienst/Douane.

  • 2. Indien geen summiere aangifte behoeft te worden gedaan als bedoeld in artikel 43 van het Communautair douanewetboek vindt de melding, bedoeld in het eerste lid, plaats:

    a. bij het binnenbrengen van de goederen,

    b. door middel van het doen van de aanvraag om een consent tot binnenkomen, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en

    c. door degene die verplicht is de onder b bedoelde aanvraag te doen.

  • 3. In de gevallen, anders dan die bedoeld in het tweede lid, vindt de melding, bedoeld in het eerste lid, plaats:

    a. op het tijdstip van de aangifte tot wederuitvoer als bedoeld in artikel 182, derde lid, van het Communautair douanewetboek, of de aangifte tot plaatsing onder de douaneregeling douanevervoer als bedoeld in artikel 91 van dat wetboek,

    b. op een tijdstip dat ten minste 12 kantooruren is gelegen voor het moment waarop de wederuitvoer dan wel het douanevervoer aanvangt, en

    c. door degene die op grond van het Communautair douanewetboek verplicht is tot het doen van de aangifte, bedoeld onder a.

  • 4. In de situatie, bedoeld in het derde lid, geschiedt de melding schriftelijk en omvat deze een omschrijving van de goederen alsmede de vermelding van:

    a. de hoeveelheid goederen;

    b. de bestemming en, indien deze afwijkend is, de eindbestemming van de goederen;

    c. het vervoermiddel waarin de goederen zich bevinden;

    d. de voorziene plaats van uitgaan uit Nederland en

    e. de naam van degene die de aangifte of kennisgeving doet en, indien dat een ander is dan degene die het beschikkingsrecht heeft over de goederen, de naam van laatstbedoelde persoon.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag, liggende twee maanden na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 19 augustus 2002

Beatrix

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

J. G. Wijn

Uitgegeven de negenentwintigste augustus 2002

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Inleiding

Deze wijziging van het In- en uitvoerbesluit strategische goederen strekt tot uitvoering en nadere invulling van de In- en uitvoerwet zoals deze luidt na inwerkingtreding van de wet van 12 februari 2001 tot wijziging van de In- en uitvoerwet en de Wet wapens en munitie (wederuitvoer van strategische goederen; Stb. 191; hierna te noemen: de gewijzigde wet).

Met die wetswijziging is beoogd een lacune in de In- en uitvoerwet ten aanzien van de controle op (een deel van) de beweging van strategische goederen via Nederland te dichten. Met ingang van 1 januari 2002 waren Belastingdienst/Douane en Belastingdienst/Douane centrale dienst voor in- en uitvoer, in staat om uitvoering te geven aan de op basis van de gewijzigde wet te stellen regels. Het is niet mogelijk gebleken om voor deze datum het In- en uitvoerbesluit strategische goederen bij algemene maatregel van bestuur te wijzigen. Om de uitvoeringsregelgeving niet langer dan nodig op zich te laten wachten, is, hierop vooruitlopend, het In- en uitvoerbesluit strategische goederen reeds per 1 januari 2002 gewijzigd bij een 'spoedregeling' op grond van artikel 7 van de In- en uitvoerwet (Stcrt. 2001, 249). In verband met de artikelen 2c, tweede lid, en 8 van de In- en uitvoerwet, dient vervolgens uiterlijk acht maanden na inwerkingtreding van een 'spoedregeling' een algemene maatregel van bestuur van dezelfde strekking te zijn tot stand gekomen. Dit besluit strekt hiertoe.

Met de genoemde wetswijziging is een wettelijke basis gecreëerd voor:

– het opleggen van een vergunningplicht voor de wederuitvoer van strategische goederen uit Nederland, en

– het opleggen van een plicht tot het doen van kennisgevingen (meldingsplicht) inzake strategische goederen die Nederland uitgaan.

De invulling in het In- en uitvoerbesluit strategische goederen vindt plaats op de wijze zoals reeds bij de behandeling van het wetsvoorstel is aangegeven (zie voor de behandeling in de Staten-Generaal Kamerstukken II 1999/2000, 2000/2001, 26 948, Handelingen II, 2000/2001, blz. 196–206 en 2726–2731, Kamerstukken I 2000/2001, 26 948 (149, 149a) en Handelingen I 2000/2001, blz. 867).

Artikelen

Artikel I, onderdeel A

De verwijzing naar de goederen, aangewezen in de bijlage bij dit besluit is, door de invoering van het systeem van vergunningplicht en melding van de artikelen 3a en 6 van dit besluit, overbodig geworden en kan derhalve worden geschrapt.

Artikel I, onderdeel B

Het nieuwe artikel 3a strekt tot uitvoering van artikel 2a, eerste lid, onderdeel b, van de gewijzigde wet. Reeds ten tijde van de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de In- en uitvoerwet en de Wet wapens en munitie (wederuitvoer van strategische goederen) is aangegeven in welke gevallen een algemene vergunningplicht zou gaan gelden en in welke gevallen een 'ad hoc' vergunningplicht zou kunnen gaan gelden. De idee was dat de algemene vergunningplicht voor wederuitvoer van strategische goederen gaat gelden voor goederen die langer in Nederland verblijven of alhier een economisch relevante bewerking ondergaan. Dit komt overeen met de grens die op grond van afspraken binnen de Europese Unie ook geldt voor vergunningplicht ten aanzien van goederen voor tweeërlei gebruik (dual-use goederen). De vergunningplicht is neergelegd in verordening (EG) nr. 1334/2000 van de Raad van de Europese Unie van 22 juni 2000 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer van producten en technologie voor tweeërlei gebruik (PbEG L 159) en de voorganger van die verordening. De afspraken zijn neergelegd in de zogenaamde 'elements of consensus'. Deze 'elements of consensus' zijn afspraken tussen de EU-Lidstaten met betrekking tot de interpretatie van de voorganger van de huidige dual use verordening. In het tweede lid van artikel 3a wordt dit nader geconcretiseerd. In de situaties, bedoeld in de onderdelen a en b van het tweede lid is op grond van de relevante Europese en nationale regelgeving geen economisch relevante bewerking toegestaan. Een economisch relevante bewerking is een bewerking die waarde toevoegt aan het betrokken goed. Wel toegestaan zijn bijvoorbeeld behandelingen om bewaring in goede staat te verzekeren, zoals luchten en schoonmaken.

In artikel 182 van het Communautair douanewetboek wordt gesproken van aangifte en van kennisgeving tot wederuitvoer. De kennisgeving kan in het kader van de In- en uitvoerwet gelijkgesteld worden met een aangifte.

De reden voor de uitzondering van het derde lid is tijdens de behandeling van bovengenoemde wetswijziging uitvoerig uiteengezet. De voornaamste reden is dat naar het oordeel van de regering de belangen van de internationale rechtsorde en de uitwendige staatsveiligheid ook zonder Nederlands toezicht voldoende zullen zijn gediend, indien bij wederuitvoer de goederenbeweging onder effectieve exportcontrole staat van of bestemd is voor een bondgenoot of bevriend partnerland. Met «herkomstig» wordt herkomst in (douane)tarieftechnische zin bedoeld. Het land van herkomst in tarieftechnische zin – dus voor de toepassing van een preferentieel tarief of zelfs het volledig achterwege laten van de heffing van rechten bij invoer – is het land (of gebied) waar de goederen in het vrije verkeer waren.

Goederen met als bestemming of herkomst de Europese Unie zijn niet uitdrukkelijk uitgezonderd in het derde lid. Voor goederen met als bestemming de Europese Unie is een dergelijke uitzondering niet nodig omdat wederuitvoer alleen ziet op het brengen van goederen naar landen buiten het vrije verkeer van de Europese Unie. Indien de goederen herkomstig zijn uit het vrije verkeer van de Europese Unie betreft het communautaire goederen en kan nooit sprake zijn van wederuitvoer, omdat wederuitvoer slechts ziet op niet-communautaire goederen. Indien de goederen niet herkomstig zijn uit het vrije verkeer van de Europese Unie, dat wil zeggen dat ze de Europese Unie wel zijn binnengebracht, maar niet officieel zijn ingevoerd (ze zijn bijvoorbeeld opgeslagen in een douane-entrepot), is sprake van niet-communautaire goederen. Deze zijn oorspronkelijk afkomstig (herkomstig) uit een derde, niet-EU, land. Indien dit derde land één van de landen is, genoemd in artikel 3a, derde lid, en derhalve reeds onder de effectieve exportcontrole van een bevriend partnerland heeft gestaan, is de uitzondering van de vergunningplicht van dat land reeds geregeld. Indien dit derde land één van de overige landen ter wereld is, heeft nog geen effectieve exportcontrole van een bevriend partnerland plaatsgevonden en bestaat dus geen aanleiding om de wederuitvoer van een dergelijke zending uit te zonderen van de vergunningplicht voor wederuitvoer uit Nederland.

De uitzondering van het derde lid laat overigens het in voorkomende gevallen opleggen van een 'ad hoc' vergunningplicht uiteraard onverlet.

Met het nieuwe vierde lid worden de hiervoor genoemde afspraken binnen de Europese Unie inzake de vergunningplicht voor dual-use goederen expliciet in het besluit vastgelegd.

Artikel I, onderdeel D

Artikel 2a, vijfde lid, van de gewijzigde wet bepaalt dat de Minister van Economische Zaken in bepaalde gevallen bij beschikking kan bepalen dat het doen uitgaan van een in een invoer- of uitvoerbesluit aangewezen categorie van strategische goederen vergunningplichtig is (de 'ad hoc' vergunningplicht). In het nieuwe artikel 5 van het besluit worden goederen opgenomen in de bijlage bij het besluit, beter bekend als militaire goederen, hiertoe aangewezen. Voor goederen voor tweeërlei gebruik gelden, zoals voormeld, Europese regels.

Artikel I, onderdeel E

Het nieuwe artikel 6 van het besluit heeft betrekking op de plicht om vervoer van bepaalde, in het artikel aangewezen wapens via Nederland te melden. Artikel 2b, tweede lid, van de gewijzigde wet biedt een wettelijke basis hiervoor.

De lijst met wapens, genoemd in de bijlage bij het Gemeenschappelijk optreden, genoemd in het eerste lid, luidt:

a. handvuurwapens en toebehoren die speciaal voor militair gebruik ontworpen zijn:

1°. mitrailleurs, met inbegrip van zware mitrailleurs,

2°. pistoolmitrailleurs, met inbegrip van machinepistolen,

3°. volledig automatische geweren,

4°. semi-automatische geweren, indien ontwikkeld of in gebruik als legermodel,

5°. geluiddempers; of

b. door een of meer personen te dragen lichte wapens:

1°. kanonnen, met inbegrip van automatische kanonnen, houwitsers en mortieren met een kaliber van minder dan 100 mm,

2°. granaatwerpers,

3°. antitankwapens,

4°. terugstootloze vuurwapens,

5°. antitankraketten en werpers,

6°. luchtverdedigingsraketten c.q. draagbare luchtverdedigingssystemen.

Het voordeel van juist déze lijst is dat het, in tegenstelling tot bijvoorbeeld machineonderdelen, gaat om doorgaans als wapens herkenbare goederen en dat het juist de wapens omvat die bij ongeregelde conflicten een grote rol spelen.

De melding is op grond van het eerste lid alleen verplicht, indien geen vergunning benodigd is op grond van het besluit voor het doen uitgaan van de wapens. Dit kan zowel een uitvoervergunning op grond van artikel 2 als een wederuitvoervergunning op grond van het nieuwe artikel 3a zijn. Een meldplicht naast een vergunningplicht voor uitvoer en wederuitvoer zou dubbelop zijn, omdat de benodigde gegevens reeds bij de vergunningaanvraag moeten worden verstrekt. Een 'ad hoc' vergunning als bedoeld in artikel 2a, vijfde lid, van de gewijzigde wet, is geen vergunningplicht ingevolge dit besluit en valt derhalve niet onder deze uitzondering. Indien dat wel het geval zou zijn geweest, zou een van de belangrijke redenen voor de meldplicht – verkrijgen van extra informatie die zou kunnen leiden tot het opleggen van een 'ad hoc' vergunningplicht – worden ondergraven. De meldplicht zal derhalve gaan gelden voor de korter durende doorvoer. Hierbij moeten twee situaties worden onderscheiden, welke situaties in het tweede respectievelijk het derde en vierde lid, worden geregeld.

In de gevallen waarin wapens zeer kort Nederland aandoen, zonder het vervoermiddel waarin ze binnenkomen te verlaten (meestal aangeduid als: doorvoer zonder overlading), geldt op grond van het Communautair douanewetboek geen verplichting tot goederenaangifte. Wel is op grond van artikel 14 van de Wet wapens en munitie een consent tot binnenkomen verplicht. Bij de aanvraag voor een dergelijk consent dienen in de praktijk mede de gegevens te worden verstrekt, die genoemd zijn in het vierde lid van het nieuwe artikel 6 van dit besluit. Bovendien dient de aanvraag om consent in bijna alle gevallen (uitgezonderd transporten ten behoeve van de krijgsmacht en overige openbare dienst) eveneens bij de Belastingdienst/Douane centrale dienst voor in- en uitvoer te worden ingediend. Artikel 2b, tweede lid, van de In- en uitvoerwet spreekt van het doen van «kennisgevingen in verband met het doen uitgaan» en in genoemd artikel 14 van de Wet wapens en munitie is sprake van een«consent tot binnenkomen», maar het gaat bij doorvoer zonder overlading om één goederenbeweging: het binnenkomen, direct en zonder overlading gevolgd door uitgaan. Om bovengenoemde redenen is er, mede in verband met een zo gering mogelijke administratieve lastendruk, in het tweede lid voor gekozen om een consentaanvraag als hiervoor bedoeld te laten gelden als een melding op grond van dit besluit.

Goederen die iets langer in Nederland verblijven, dienen bij het verlaten van het land hetzij de douanebestemming wederuitvoer te krijgen, hetzij onder de douaneregeling douanevervoer te worden geplaatst. Hierbij behoren bepaalde douaneformaliteiten. In het derde lid is bepaald dat in deze gevallen (dus: met overlading, maar korter dan 20 respectievelijk 45 dagen, of zich bevonden hebbend in tijdelijke opslag, zoals bedoeld in artikel 3a, tweede lid) de melding dient plaats te vinden tegelijk met het verrichten van de overige douaneformaliteiten. De melding dient derhalve bij de douane plaats te vinden. Een praktische reden om in deze gevallen niet te kiezen voor het moment van binnenkomen is dat dikwijls op het moment van binnenkomen de (eind)bestemming van de goederen nog niet bekend is. Op het moment dat de goederen het land weer verlaten is dit wel het geval. In het vierde lid wordt bepaald welke gegevens dienen te worden gemeld. Deze gegevens zijn minimaal noodzakelijk om op basis van de melding goed te kunnen beoordelen of wellicht de 'ad hoc' vergunningplicht van artikel 2a, vijfde lid, van de gewijzigde wet dient te worden opgelegd. De douaneformaliteiten kunnen bij verschillende douanekantoren plaatsvinden. Omdat tijd nodig is om de Belastingdienst/Douane centrale dienst voor in- en uitvoer en de Minister van Economische Zaken te laten beoordelen of eventueel een 'ad hoc' vergunningplicht dient te worden opgelegd, is in het derde lid, onder b, bepaald dat de melding ten minste 12 kantooruren (maandag tot en met vrijdag van 9.00 uur tot 17.00 uur) dient plaats te vinden voordat de wederuitvoer dan wel het douanevervoer van de wapens aanvangt.

Bij het opleggen van de meldplicht is er bewust voor gekozen om geen uitzondering te maken voor herkomst of bestemming van de wapens uit of van bepaalde landen, zoals dit wel is gebeurd voor de vergunningplicht in artikel 3a, derde lid. Indien het de wapens betreft, bedoeld in het eerste lid en een van de situaties, bedoeld in het tweede of derde lid, dan is melding altijd verplicht. De reden hiervoor is, dat het mogelijk moet zijn om alsnog te kunnen ingrijpen door middel van een 'ad hoc' vergunningplicht in, bijvoorbeeld, de situatie, dat bij overslag in de haven van Rotterdam blijkt dat de bestemming op de scheepspapieren afwijkt van die op de oorspronkelijke exportvergunning en er derhalve gevaar bestaat voor «omleiding» van de wapens.

Bedrijfseffecten

Het ontwerpbesluit is onderworpen aan de bedrijfseffectentoetsing. Daarbij zijn tevens de gevolgen van de regelgeving voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven bezien. In het onderstaande is steeds uitgegaan van maximumschattingen ten aanzien van de aantallen bedrijven, de benodigde tijd voor administratieve handelingen en de daaraan verbonden kosten.

Categorieën bedrijven waarvoor de (ontwerp)regelgeving mogelijk bedrijfseffecten heeft

Door deze zesentwintigste wijziging van het In- en uitvoerbesluit strategische goederen worden aanvullende eisen gesteld met betrekking tot de door- en wederuitvoer van militaire goederen (bijlage bij het besluit), bestaande uit een algemene vergunningplicht voor die goederen die een economisch relevante bewerking in Nederland ondergaan of enige tijd in Nederland verblijven, een meldplicht voor een beperkt aantal militaire goederen en de mogelijkheid tot het ad hoc opleggen van vergunningplicht bij alle andere vormen van door- en wederuitvoer.

De bedrijven die mogelijke effecten hiervan zullen ondervinden zijn1:

– vervoerders, expediteurs, cargadoors, reders etc. en

– exporteurs van c.q. handelaren in militaire goederen.

Het aantal bedrijven dat naar verwachting daadwerkelijk met de ontwerpregelgeving geconfronteerd zal worden

Het betreft maximaal:

– in de categorie vervoerders, expediteurs, cargadoors, reders etc.: circa 18 0002

– in de categorie exporteurs van/handelaren in militaire goederen: 2393

De aard en omvang van de kosten en baten van de ontwerpregelgeving voor de betrokken bedrijven.

Kosten voor het bedrijfsleven betreffen met name administratieve kosten (nalevingseffecten). Het betreft kosten die gemaakt worden voor het aanvragen van een vergunning of het voldoen aan de meldplicht. De kosten voor het aanvragen van een vergunning zullen in het algemeen hoger liggen dan die voor het voldoen aan de meldplicht. Het aanvragen van een vergunning zal naar verwachting ongeveer een uur en het verrichten van een melding ongeveer twintig minuten in beslag nemen. Omdat naar verwachting meer meldingen zullen worden verricht dan vergunningen aangevraagd, komt dit gemiddeld neer op een half uur. Er zijn geen baten. De kosten voor het totale Nederlandse bedrijfsleven worden geschat op € 123 864 per jaar. Dit is als volgt berekend. € 15,88 (kosten medewerker per formulier) x 150 (meldingen en vergunningen per week) x 52 (weken) = € 123 864 (= ca. f 273 000,00).

Hierbij is uitgegaan van

– de kosten van een administratief medewerker van € 31,76 (f 70,00) per uur (inclusief alle loonkosten enz.);

– een gemiddeld benodigde tijd van een half uur voor het invullen van de benodigde formulieren en

– een schatting van circa 150 meldingen (en vergunningen) in totaal per week, welke is gebaseerd op de ervaringen met aantal (doorvoer)consenten op grond van de Wet wapens en munitie per week + 50.

Naast bovengenoemde «structurele» lasten voor het bedrijfsleven zullen alle bedrijven van eerderbedoelde categorieën éénmalig moeten nagaan in hoeverre dit besluit voor hen verplichtingen met zich meebrengt. Dit zal gemiddeld 15 minuten per bedrijf kosten. De éénmalige lasten worden dan geschat op circa 18 000 (bedrijven) X € 7,94 = € 142 920 (= ca. f 315 000,00).

Het Adviescollege toetsing administratieve lasten heeft, na een ambtelijke toetsing van bovenstaande analyse in het kader van de aan dit besluit voorafgaande 'spoedregeling', besloten hierover geen advies uit te brengen, omdat de omvang van de door dit besluit veroorzaakte administratieve lasten beperkt is.

Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

Het ontwerpbesluit is onderworpen aan de uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoetsing. Daarbij diende een tweetal vragen te worden beantwoord.

Welke doelgroep(en) worden met de effecten van de ontwerp-regelgeving geconfronteerd en wat is hun omvang?

De doelgroepen bij deze regeling zijn gelijk aan de bedrijven die worden genoemd in de bedrijfseffectentoets. In totaal betreft het dus circa 18 000 vervoerders, expediteurs cargadoors, reders etc. en 239 exporteurs van/handelaren in militaire goederen.

Welke organisaties zullen de ontwerp-regelgeving uitvoeren en wat is hun oordeel over de uitvoerbaarheid of de kosten van uitvoering?

De uitvoering van de regeling ligt in handen van Belastingdienst/Douane Centrale Dienst voor In- en Uitvoer (B/DCDIU), de Douane en de FIOD/ECD. De B/DCDIU is belast met de administratieve afhandeling van binnengekomen vergunningaanvragen en meldingen. De Douane controleert het grensoverschrijdende verkeer van strategische goederen, het vergunningenregiem en de meldplicht, en de FIOD/ECD is belast met het toezicht en de opsporing. Het besluit leidt voor deze onderdelen van de Belastingdienst tot een uitbreiding van hun uitvoeringstaken. De kosten die daaruit voortvloeien zullen binnen de begroting van de Belastingdienst worden opgevangen.

Ter zake van de uitvoerbaarheid zijn bovengenoemde organisaties van oordeel, dat deze, op zich wel complexe, regelgeving, bij goede voorlichting en instructies, goed uitvoerbaar is.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

J. G. Wijn


XNoot
1

Stb. 1963, 128, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 21 maart 2001, Stb. 176.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

XNoot
1

Deze regelgeving kan ook gevolgen hebben voor de internationale handel/vervoer (via Nederland) van militaire goederen. In deze bedrijfseffectentoetsing is alleen rekening gehouden met gevolgen voor het bedrijfsleven in Nederland.

XNoot
2

T.w. 17 775: uitgesplitst naar categorie bedrijven betreft het in Nederland:

– spoorwegen 10,

– goederenwegvervoer (excl. verhuizing) 9920,

– vracht- en tankvaart (zeevaart + binnenvaart) 3450,

– sleep- en duwvaart (binnenvaart) 265,

– vervoer door de lucht 170,

– expediteurs, cargadoors, bevrachters 1875 en

– koeriersdiensten 2085. Bron: CBS

XNoot
3

Betreft het aantal (export)vergunninghouders voor militaire goederen 1996–2001.

Bron: Belastingdienst/Douane-centrale dienst voor in- en uitvoer.

Naar boven