Besluit van 19 augustus 2002 tot wijziging van enige rechtspositionele besluiten in verband met onder meer de ontslagbescherming bij ziekte door zwangerschap of bevalling en de verlenging van de geldigheidsduur van rechtspositionele bepalingen die zien op het vergroten van de flexibele inzet van medewerkers ter bevordering van een efficiënte bedrijfsvoering

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 12 juli 2002, nr. EA2002/77882, directoraat-generaal Openbare Orde en Veiligheid;

Gelet op de artikelen 50, eerste lid, en 53d, eerste lid, van de Politiewet 1993 en artikel 9, zesde lid, van de LSOP-wet;

De Raad van State gehoord (advies van 25 juli 2002, nr. W04.02.0310/I);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 14 augustus 2002, nr. EA 2002/82560, directoraat-generaal Openbare Orde en Veiligheid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In het Besluit algemene rechtspositie politie1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

In artikel 7, eerste lid, wordt de zinsnede «aspirant-ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak» vervangen door: aspirant, ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak,.

B

In artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, ten derde, wordt de zinsnede «voor zover de verhindering tot dienstverrichting korter duurt dan 26 weken» vervangen door: gedurende de periode van de eerste 26 weken waarin geen dienst wordt verricht.

C

Artikel 88, eerste lid, eerste volzin, komt te luiden:

Aan de ambtenaar die op 1 januari 2001 50 jaar of ouder was en die op 12 maart 1999 en op 31 december 2000 was aangesteld voor

a. de uitvoering van technische administratieve en andere taken ten dienste van de politie in een door het bevoegd gezag aangewezen functie waaraan bij door Onze Minister gestelde regels tot 1 januari 2001 een leeftijdsgrens was verbonden, of

b. de uitvoering van de politietaak, wordt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 60 jaar bereikt, eervol ontslag verleend.

D

Artikel 88b, eerste lid, eerste volzin, komt te luiden:

Aan de ambtenaar die op 1 januari 2001 50 jaar of ouder was en die op 12 maart 1999 en op 31 december 2000 was aangesteld voor

a. de uitvoering van technische administratieve en andere taken ten dienste van de politie in een door het bevoegd gezag aangewezen functie waaraan bij door Onze Minister gestelde regels tot 1 januari 2001 een leeftijdsgrens was verbonden, of

b. de uitvoering van de politietaak, en die ontslag vraagt met het oog op een uitkering op grond van het AFUP-opbouwreglement, wordt eervol ontslag verleend indien het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel alsmede het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP op grond van een desbetreffende aanvraag hebben vastgesteld dat na dat te verlenen ontslag recht bestaat op een uitkering op grond van het AFUP-opbouwreglement.

E

In artikel 90, achtste lid, wordt «tweede lid» vervangen door: derde lid.

F

Artikel 94 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. Bij het bepalen van het tijdvak van twee jaar, bedoeld in het derde lid, onder a, wordt niet in aanmerking genomen afwezigheid van een ambtenaar wegens door haar zwangerschap of bevalling veroorzaakte ziekte in de periode vanaf het begin van de zwangerschap tot aan het einde van het bevallingsverlof.

2. Onder vernummering van het zesde tot en met elfde lid tot zevende tot en met twaalfde lid wordt na het vijfde lid een nieuw zesde lid ingevoegd dat luidt:

  • 6. Voor het bepalen van het in het derde lid, onder a, bedoelde tijdvak van twee jaar worden tijdvakken van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte samengeteld

    a. indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen,

    b. indien zij worden onderbroken door afwezigheid wegens door zwangerschap of bevalling veroorzaakte ziekte in de periode vanaf het begin van de zwangerschap tot aan het einde van het bevallingsverlof of

    c. indien een onder b bedoelde afwezigheid wordt voorafgegaan of wordt gevolgd door een periode van arbeidsgeschiktheid die in totaal minder dan vier weken bedraagt.

3. In het achtste lid (oud zevende lid) wordt de zinsnede «in het zesde lid» vervangen door: in het zevende lid.

4. In het negende lid (oud achtste lid) wordt de zinsnede «in het zesde lid» vervangen door: in het zevende lid.

5. In het tiende lid (oud negende lid) wordt de zinsnede «in het achtste lid» vervangen door: in het negende lid.

6. In het elfde lid (oud tiende lid) wordt de zinsnede «in het zesde lid» vervangen door: in het zevende lid.

ARTIKEL II

In het Besluit bezoldiging politie2 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel x komt als volgt te luiden:

x. Arbo-dienst: een dienst als bedoeld in artikel 1, derde lid, onderdeel j, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998;.

2. Onderdeel y komt als volgt te luiden:

y. beroepsziekte: een ziekte, welke in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en die niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten;.

3. In onderdeel ee wordt de zinsnede «in de artikelen 18, 24a en 25» vervangen door: in artikel 18.

B

In artikel 23, vierde lid, wordt na «op grond van» ingevoegd: de artikelen 13a, 28b en 41 van het Besluit algemene rechtspositie politie dan wel op grond van.

C

In artikel 25b, vierde lid, onderdeel b, wordt de zinsnede «of tenminste € 81,40 per maand» vervangen door:, doch ten minste € 81,40 per maand gedurende de eerste helft van dat jaar en ten minste € 82,21 per maand gedurende de tweede helft van dat jaar.

D

In artikel 27, dertiende lid, wordt de zinsnede «de Regeling spaarverlof» vervangen door: de Regeling verlofsparen politie.

E

Artikel 50 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de huidige tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Een nieuw lid wordt toegevoegd dat luidt:

  • 2. De artikelen 6 tot en met 30 zijn niet van toepassing op de vakantiewerker.

ARTIKEL III

Artikel V, tweede lid, van het Besluit van 17 juli 1999 tot wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie en het Besluit geneeskundige verzorging politie 1994 in verband met het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie voor de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2000 (Stb. 370) komt te luiden:

  • 2. Met ingang van 1 januari 2004 vervallen artikel I, onderdelen A tot en met D en G tot en met K en artikel II onderdelen B, onder 2, C, D, H en K.

ARTIKEL IV

In artikel IX van het Besluit van 11 december 2001 tot wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie, het Besluit bezoldiging politie, het Besluit geneeskundige verzorging politie 1994 en het Besluit vergoeding verplaatsingskosten politie in verband met het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie voor de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2003 (Stb. 659) wordt de datum «1 januari 2005» vervangen door: 1 januari 2006.

ARTIKEL V

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, met dien verstande dat

a. artikel I, onderdelen C en D terugwerken tot en met 1 januari 2001,

b. artikel II, onderdeel B, terugwerkt tot en met 1 juli 2001 en

c. artikel II, onderdeel E, terugwerkt tot en met 1 januari 2002.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 19 augustus 2002

Beatrix

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

R. H. Hessing

Uitgegeven de zevenentwintigste augustus 2002

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Op 3 september 1999 is in werking getreden het Besluit van 17 juli 1999 tot wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie en het Besluit geneeskundige verzorging politie 1994 in verband met het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie voor de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2000 (Stb. 370). In dat besluit zijn enkele bepalingen opgenomen die zien op het vergroten van de mogelijkheden tot flexibele inzet van medewerkers ter bevordering van een efficiënte bedrijfsvoering (verder: de flexbepalingen). Daarbij is bepaald dat de flexbepalingen vervallen met ingang van 3 september 2002.

Op 16 mei 2002 is met de politievakorganisaties afgesproken dat de flexbepalingen eerst met ingang van 1 januari 2004 zullen vervallen. Daartoe wordt bij het onderhavige besluit artikel V, tweede lid, van het Besluit van 17 juli 1999 gewijzigd.

Op 30 juni 1998 heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen een arrest gewezen in de zaak Mary Brown (C-394/96, HvJ EG, 30 juni 1998). In dat arrest heeft het Hof een uitleg gegeven van de zogenoemde zwangerschapsrichtlijn (Richtlijn nr. 92/85/EEG; PbEG L348), die onder meer ziet op het ontslagverbod tijdens zwangerschap. Het Hof heeft geoordeeld dat de afwezigheid gedurende de periode vanaf het begin van de zwangerschap tot aan het einde van het bevallingsverlof wegens door de zwangerschap veroorzaakte ziekte, niet mag worden meegenomen in de berekening van de termijn die in acht moet worden genomen voordat tot ontslag wegens ziekte kan worden overgegaan.

De rechtspositie van de politieambtenaar sloot niet expliciet uit dat ziekte als gevolg van zwangerschap zou worden meegenomen bij de berekening van de ontslagtermijn. Met het onderhavige besluit wordt door middel van een wijziging van artikel 94 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) de rechtspositie in overeenstemming gebracht met de uitleg die het Hof heeft gegeven aan de zwangerschapsrichtlijn.

Van de gelegenheid is tevens gebruik gemaakt om een aantal kleinere correcties door te voeren in enkele rechtspositionele besluiten.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Bij Besluit van 7 september 1998 (Stb. 586) is abusievelijk de komma na het woord aspirant vervangen door een liggend streepje. Deze misslag is thans gecorrigeerd.

Onderdeel B

Artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, ten derde, heeft tot doel dat na 26 weken ziekte de opbouw van de aanspraken op vakantie geheel of gedeeltelijk wordt stopgezet en dat in geval van een dienstongeval deze stopzetting na 52 weken plaatsvindt. Ook als de verhindering tot dienstverrichting wegens ziekte langer duurt dan 26 weken bouwt de ambtenaar over de eerste 26 weken ziekte vakantie op.

De tekst van artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, ten derde, kon echter zo worden uitgelegd dat alleen als de ziekte korter duurt dan 26 weken (of bij een dienstongeval 52 weken) sprake is van opbouw van vakantie. Zou de ambtenaar langer dan 26 (52) weken ziek zijn dan zou hij ook over de eerste 26 (52) weken ziekte geen vakantie opbouwen. Om een dergelijke uitleg uit te sluiten is artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, ten derde, geherformuleerd.

Onderdelen C en D

In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie (1999–2000) zijn afspraken opgenomen over het per 1 januari 2001 vervangen van het functioneel leeftijdsontslag (FLO) door een flexibele uittredingsregeling (AFUP). Die afspraken hielden onder meer in het treffen van overgangsmaatregelen voor politieambtenaren die op 12 maart 1999 en op 31 december 2000 een aanstelling hadden waaraan FLO was gekoppeld. Is die politieambtenaar op 1 januari 2001 vijftig jaar of ouder dan behoudt hij zijn FLO-aanspraak. Is hij op 1 januari 2001 jonger dan vijftig jaar dan worden zijn jaren in politiedienst van vóór 1 januari 2001 aangemerkt als garantiejaren voor de AFUP. Daarbij is overeengekomen dat een wijziging in de aanstelling of de uitgeoefende functie na 31 december 2000 niet van invloed is op deze aanspraken. Dit is ook uitdrukkelijk opgenomen in de nota van toelichting bij het besluit waarbij de afspraken over de vervanging van het FLO door de AFUP zijn geformaliseerd (Besluit van 12 december 2000, Stb. 560, pag. 12).

Uit de artikelen 88, eerste lid, en 88b, eerste lid, zoals die luidden sinds de inwerkingtreding van het Besluit van 12 december 2000, vloeide echter voort dat de ambtenaar ook bij de ontslagaanvraag een aanstelling moest hebben waaraan tot en met 31 december 2000 FLO gekoppeld is. In de nieuwe redactie van deze artikelleden komt deze – onbedoelde – extra eis niet meer terug.

Onderdeel E

Artikel 90, achtste lid, verwees abusievelijk naar het tweede in plaats van het derde lid van dat artikel. Dit is thans gecorrigeerd.

Onderdeel F

Op 19 oktober 1992 heeft de Raad van de Europese Gemeenschappen de zwangerschapsrichtlijn vastgesteld. Deze richtlijn ziet onder meer op de ontslagbescherming van werkneemsters tijdens en na hun zwangerschap. Op het punt van die ontslagbescherming heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in de zaak Mary Brown een nadere uitleg van de richtlijn gegeven. Afwezigheid gedurende de periode vanaf het begin van de zwangerschap tot aan het einde van het bevallingsverlof wegens door de zwangerschap veroorzaakte ziekte, mag niet worden meegenomen bij de berekening van de termijn die in acht moet worden genomen voordat tot een ontslag wegens ziekte kan worden overgegaan.

In artikel 94, eerste lid, aanhef en onder e, van het Barp is bepaald dat een ambtenaar kan worden ontslagen wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Artikel 94, derde lid, aanhef en onder a, van het Barp bepaalt dat ontslag pas plaatsvindt als er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een ononderbroken termijn van twee jaar. Niet uitgesloten was dat ziekte door zwangerschap of bevalling werd meegenomen in de berekening van deze termijn van twee jaar. Dat strookte echter niet met het hiervoor vermelde arrest van het Hof. In overeenstemming met het arrest van het Hof wordt thans een nieuw vijfde lid in artikel 94 opgenomen. Op grond van dit nieuwe artikellid mag ziekte in verband met zwangerschap in de periode tussen het begin van de zwangerschap en het einde van het bevallingsverlof niet worden meegenomen in de berekening van de periode van twee jaar.

Op grond van de uitleg die het Hof aan de zwangerschapsrichtlijn heeft gegeven, mag ziekte veroorzaakt door de zwangerschap of de bevalling na het einde van het bevallingsverlof wel meetellen bij het berekenen van de periode van twee jaar. Dat geldt ook voor ziekte vóór aanvang van de zwangerschap en voor ziekte tijdens de zwangerschap of de bevalling, voorzover niet veroorzaakt door de zwangerschap.

Voor de goede orde: een zwangerschap en een bevalling die zonder enige complicatie plaatsvindt, mogen niet als ziekte worden beschouwd. In dat kader mag ook het zwangerschaps- en bevallingsverlof niet meetellen voor de periode van twee jaar, bedoeld in artikel 94, derde lid, aanhef en onder a, van het Barp. Dit vloeit voort uit de considerans van de zwangerschapsrichtlijn en de aan deze richtlijn gehechte verklaring van de Raad van de Europese Gemeenschappen.

In het zesde lid, onder a, van artikel 94 van het Barp is de regeling overgenomen die al in artikel 94, vijfde lid (oud), van het Barp was neergelegd: ziekteperioden die elkaar opvolgen met een onderbreking van minder dan vier weken moeten bij elkaar worden opgeteld om de periode van twee jaar te berekenen.

In artikel 94, zesde lid, onder b, is bepaald dat tijdvakken van ongeschiktheid vóór en na afwezigheid door ziekte wegens zwangerschap of bevalling bij elkaar worden opgeteld. De afwezigheid door ziekte wegens zwangerschap of bevalling in de beschermde periode schort dus in feite een «lopende» periode van twee jaar op.

Artikel 94, zesde lid, onderdeel c, van het Barp regelt de mogelijke samenloop van de in de onderdelen a en b van dat artikellid bedoelde situaties. De ziekteperioden die voorafgaan aan en volgen op een ziekteperiode wegens zwangerschap of bevalling, moeten voor de berekening van de termijn van twee jaar bij elkaar worden opgeteld indien tussen deze perioden, de ziekteperiode wegens zwangerschap of bevalling niet meegerekend, een onderbreking ligt van (in totaal) minder dan vier weken.

Artikel II

Onderdeel A

Als gevolg van enkele technische onvolkomenheden kon een klein aantal van de in Staatsblad 2001, 659 opgenomen wijzigingen niet of niet op de beoogde wijze worden doorgevoerd in de tekst van het Besluit bezoldiging politie (Bbp). Van de gelegenheid is gebruik gemaakt de beoogde wijzigingen alsnog door te voeren.

Onderdeel B

Deze wijziging van artikel 23 van het Barp was reeds opgenomen in artikel II, onderdeel N, van het Besluit van 11 december 2001 (Stb. 659). Abusievelijk werd daarbij de wijziging doorgevoerd in een niet bestaand vijfde lid. Thans wordt de wijziging alsnog doorgevoerd in het vierde lid van artikel 23.

Onderdeel C

In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie (2001–2003) is overeengekomen dat gefaseerd een 13e maand wordt ingevoerd. In het vierde lid van artikel 25b is de fasering van de 13e maand opgenomen. Abusievelijk is daarbij geen rekening gehouden met de afspraak dat het in onderdeel b van dat artikellid opgenomen minimum maandbedrag met ingang van 1 juli 2002 met 1% wordt verhoogd overeenkomstig de algemene salarisverhoging per die datum. Dit is thans gecorrigeerd.

Onderdeel D

Artikel 27, dertiende lid, verwees naar de Regeling spaarverlof. De bedoelde regeling wordt echter de Regeling verlofsparen politie genoemd. Deze regeling zal eind 2002 gereed zijn.

Onderdeel E

In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie (2001–2003) zijn afspraken gemaakt over de vakantiewerker. Bij Besluit van 11 december 2001 (Stb. 659) is overeenkomstig deze afspraken aan artikel 50 van het Bbp een tweede lid toegevoegd dat ziet op de vakantiewerker. Abusievelijk is dit tweede lid vervallen bij de wijziging van artikel 50 bij het Besluit van 11 december 2001 (Stb. 660). Met de onderhavige wijziging van artikel 50 van het Bbp wordt deze misslag gecorrigeerd. De korpsen zijn bij circulaire van 31 mei 2001, kenmerk EA2001/U68604, uitvoerig geïnformeerd over de mogelijkheid tot het aanstellen van vakantiewerkers en het voor deze groep geldende regime. De gemaakte misslag heeft aldus geen feitelijke consequenties gehad voor de bedoelde groep. Bovendien is van de regeling nog slechts zeer beperkt gebruik gemaakt.

Artikel III

De wijziging van artikel V, tweede lid, van het Besluit van 17 juli 1999 (Stb. 370) vloeit voort uit de op 16 mei 2002 met de politievakorganisaties gemaakte afspraak om de flexbepalingen niet met ingang van 3 september 2002 te laten vervallen maar pas met ingang van 1 januari 2004.

Op grond van het oude artikel V, tweede lid, zou naast de flexbepalingen ook de uitbreiding van het begrip bezoldiging met de uitkering, bedoeld in artikel 25a van het Bbp, met ingang van 3 september 2002 vervallen. Het is echter nooit de bedoeling geweest dat deze uitbreiding zou vervallen. Bij de wijziging van artikel V, tweede lid, is ervoor zorggedragen dat deze uitbreiding niet meer op grond van dat artikel zal vervallen.

Artikel IV

Met de politievakorganisaties is overeengekomen dat de mogelijkheid om een verlofstuwmeer van reeds vóór 1 januari 2002 opgebouwde vakantie weg te werken, wordt verlengd tot 1 januari 2006. Met de wijziging van artikel IX van het Besluit van 11 december 2001 (Stb. 659) wordt deze afspraak geformaliseerd.

Artikel V

De onderdelen C en D van artikel I werken terug tot en met 1 januari 2001, de datum waarop FLO is vervangen door AFUP. Op deze wijze wordt volledig tegemoet gekomen aan de afspraken die gemaakt zijn over overgangsmaatregelen voor politieambtenaren die op 12 maart 1999 en op 31 december 2000 een aanstelling hadden waaraan FLO was gekoppeld.

Overeenkomstig de in het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie (2001–2003) neergelegde afspraken werkt de in artikel II, onderdeel B, neergelegde wijziging van artikel 23 van het Barp terug tot en met 1 juli 2001.

Gelet op de in het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie (2001–2003) gemaakte afspraken met de politievakorganisaties over de positie van de vakantiewerker, werkt de wijziging van artikel 50 van het Bbp terug tot en met 1 januari 2002, de datum waarop abusievelijk het tweede lid van artikel 50 dat zag op de rechtspositie van de vakantiewerker is komen te vervallen.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

R. H. Hessing


XNoot
1

Stb. 2002, 162, gewijzigd bij besluit van 17 april 2002, Stb. 213.

XNoot
2

Stb. 2002, 163.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijks-

relaties.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 10 septem-

ber 2002, nr. 173.

Naar boven