Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 2002, 44 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 2002, 44 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 30 oktober 2001, nr. DGG/J-01/006289, Directoraat-Generaal Goederenvervoer, Stafafdeling Wetgeving, Bestuurlijke en Juridische Zaken;
Overwegende, dat de herziening op 7 juli 1995 van het Internationale Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst, 1978, het noodzakelijk maakt de bepalingen ten aanzien van de opleiding en diplomering van zeevarenden die dienst doen op Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse schepen opnieuw vast te stellen, daarbij tevens uitvoering gevend aan de bepalingen inzake de bemanning van zeeschepen van het Internationale Verdrag tot beveiliging van mensenlevens op zee, 1974, een en ander met inachtneming van de desbetreffende bepalingen van het Wetboek van Koophandel van de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk Aruba;
Gelet op artikel 4, tweede lid, van de Schepenwet, op het op 7 juli 1978 te Londen tot stand gekomen Internationale Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst, 1978 (Trb. 1981, 144), op Hoofdstuk III, voorschrift 10, en voorschrift 24–1.3, Hoofdstuk IV, voorschrift 16, Hoofdstuk V, voorschrift 13, en Hoofdstuk X, voorschriften 1, 2 en 3, van het op 1 november 1974 te Londen tot stand gekomen Internationale Verdrag tot beveiliging van mensenlevens op zee, 1974 (Trb. 1976, 157), en op het op 27 juni 1946 te Seattle tot stand gekomen Verdrag No. 74 van de Internationale Arbeidsorganisatie inzake de diplomering van volmatrozen (Stb. I 330);
De Raad van State van het Koninkrijk gehoord (advies van 5 december 2001, No. W09.01 0561/V/K);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 18 januari 2002, nr. HDJZ/SCH/2002–79, Hoofddirectie Juridische Zaken;
De bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. het hoofd van de Scheepvaartinspectie: het hoofd van de Scheepvaartinspectie van de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk Aruba;
b. kapitein: de gezagvoerder van een schip;
c. bemanning: de kapitein, de scheepsofficieren en de scheepsgezellen, alsmede de overige opvarenden die in de monsterrol worden genoemd;
d. opvarende: eenieder die zich aan boord bevindt;
e. de scheepsbeheerder: wat betreft een Nederlands-Antilliaans schip, de eigenaar of diens vertegenwoordiger, bedoeld in artikel 2 van het Nederlands-Antilliaans Zeebrievenbesluit, dan wel de rompbevrachter of diens vertegenwoordiger, bedoeld in artikel 6 van het Nederlands-Antilliaans Zeebrievenbesluit, en wat betreft een Arubaans schip, de eigenaar of diens vertegenwoordiger in Aruba, bedoeld in artikel 3, vierde lid, van het Curaçaosch Zeebrievenbesluit 1933;
f. vaarbevoegdheid: de bevoegdheid om in een of meer functies aan boord van een schip dienst te doen;
g. beroepsvereisten: de gestelde vereisten ten aanzien van kennis, het inzicht en de vaardigheden voor een functie waarop dit besluit van toepassing is;
h. ervaring: de diensttijd in jaren, in een bepaalde functie aan boord van in de vaart zijnde zeeschepen, gerekend met ingang van de dag van aanmonstering tot en met de dag van afmonstering;
i. vaarbevoegdheidsbewijs: een door het hoofd van de Scheepvaartinspectie afgegeven document waaruit de vaarbevoegdheid blijkt;
j. bemanningscertificaat: een certificaat afgegeven door het hoofd van de Scheepvaartinspectie, houdende het minimum aantal bemanningsleden en hun functies aan boord van het betrokken schip;
k. voortstuwingsvermogen: het maximale vermogen, uitgedrukt in kilowatt, dat op het geldige bemanningscertificaat is vermeld;
l. tankschip: een schip, gebouwd of aangepast en gebruikt voor het vervoer in bulk van vloeibare producten;
m. olietankschip: een tankschip gebouwd en gebezigd voor het vervoer in bulk van aardolie of aardolieproducten;
n. chemicaliëntankschip: een tankschip gebouwd en gebezigd voor het vervoer in bulk van vloeibare producten die zijn opgenomen in Hoofdstuk 17 van de Internationale Code inzake het vervoer van chemicaliën in bulk, behorende bij het SOLAS-Verdrag;
o. gastankschip: een tankschip gebouwd en gebezigd voor het vervoer in bulk van vloeibaar gemaakt gas of een ander product dat is opgenomen in Hoofdstuk 19 van de Internationale Code inzake het vervoer van vloeibaar gemaakt gas, behorende bij het SOLAS-Verdrag;
p. passagiersschip: een schip bestemd of gebezigd voor het bedrijfsmatig vervoer van meer dan twaalf passagiers;
q. ro-ro passagiersschip: een passagiersschip met ruimten voor ro-ro lading of ruimten van bijzondere aard, zoals bedoeld in artikel 3 van Bijlage IV van het Schepenbesluit 1965;
r. hogesnelheidsvaartuig: een schip dat in staat is zich voort te bewegen met een snelheid, in meters per seconde, die gelijk of groter is dan 3,7 ▿ 0,1667, waarbij ▿ staat voor de waterverplaatsing in m3 op de ontwerpwaterlijn;
s. SOLAS-Verdrag: het op 1 november 1974 te Londen tot stand gekomen Internationale Verdrag tot beveiliging van mensenlevens op zee, 1974 (Trb. 1976, 157);
t. STCW-Verdrag: het op 7 juli 1978 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst, 1978 (Trb. 1981, 144);
u. STCW-Code: de Code inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van zeevarenden, behorend bij het STCW-Verdrag (Trb. 1996, 249);
v. kW: kilowatt;
w. GT: de bruto inhoud van het schip, vastgesteld volgens de wettelijke bepalingen van de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk van Aruba inzake de meting van zeeschepen;
x. High Speed Craft Code: de International Code of Safety for High Speed Craft van 20 mei 1994, opgenomen in de bijlage van de Regeling HSC-Code;
y. reizen nabij de kust: het gebruik van een schip met een brutotonnage van minder dan 500 GT en een voortstuwingsvermogen van minder dan 3000 kW, in een vaargebied dat zich uitstrekt tot 250 zeemijlen uit de kust van enig eiland behorend tot de Nederlandse Antillen, dan wel 250 zeemijlen uit de kust van Aruba.
1. Dit besluit is van toepassing ten aanzien van in de vaart zijnde schepen, voorzien van een Nederlands-Antilliaanse of Arubaanse zeebrief.
2. Dit besluit is niet van toepassing ten aanzien van:
a. schepen die voorzien zijn van een certificaat van deugdelijkheid voor onbemand gesleept vervoer;
b. reddingsvaartuigen, en
c. vissersvaartuigen.
3. Bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen van de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk Aruba kunnen afwijkende bepalingen voor landsvaartuigen worden vastgesteld.
4. De voordracht voor een landsbesluit als bedoeld in het derde lid, geschiedt door Onze Minister van het desbetreffende land, verantwoordelijk voor scheepvaart, in overeenstemming met Onze Minister die verantwoordelijk is voor de onder hem ressorterende landsvaartuigen.
1. De scheepsbeheerder draagt zorg voor het voldoende en op doelmatige wijze bemannen van een schip met inachtneming van dit besluit en de hierop berustende bepalingen, alsmede wat betreft de bemanningssamenstelling, van de op hem rustende verplichting ingevolge artikel 458 van het Wetboek van Koophandel van de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk Aruba.
2. De scheepsbeheerder verschaft de kapitein de middelen die hem in staat stellen om aan zijn verplichtingen ingevolge dit besluit te voldoen.
De scheepsbeheerder houdt, ten behoeve van de met het toezicht op de naleving van dit besluit belaste autoriteiten, per schip van elk daarop dienstdoend bemanningslid een overzicht bij van ten minste het volgende:
a. de opleiding;
b. de ervaring;
c. de vakbekwaamheid, en
d. de medische geschiktheid.
De scheepsbeheerder draagt ervoor zorg dat de bemanningsleden bij hun tewerkstelling aan boord vertrouwd zijn met hun specifieke taken, de regelingen en procedures aan boord, alsmede de installaties, uitrusting en kenmerken van het schip, die verband houden met hun taken zowel onder normale omstandigheden als in noodsituaties.
1. Indien de feiten of omstandigheden daartoe aanleiding geven, verzoekt de kapitein de scheepsbeheerder hem vóór een bepaald tijdstip de benodigde aanvullende middelen te verschaffen. Een mondeling verzoek wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigd.
2. Indien de scheepsbeheerder niet tijdig of geen gevolg geeft aan het verzoek stelt de kapitein het hoofd van de Scheepvaartinspectie daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis.
3. De kapitein houdt aantekening in het scheepsdagboek van de feiten en omstandigheden, alsmede van het tijdstip van het mondeling verzoek.
1. De scheepsbeheerder draagt ervoor zorg dat alle bemanningsleden die als chef van de wacht als bedoeld in sectie A-VIII/2, onderdeel 1 van de STCW-Code, zijn aangesteld, alsmede de bemanningsleden die dienstdoen als wachtgezel, niet minder dan zeventig uur rust wordt gegeven gedurende elke periode van zeven dagen.
2. Bij de toepassing van het eerste lid handelt de scheepsbeheerder, onderscheidenlijk de kapitein overeenkomstig sectie A-VIII/1 van de STCW-Code.
3. De bepalingen ten aanzien van de rusttijd, zoals gesteld in het eerste lid, behoeven niet te worden nageleefd ingeval van een noodsituatie, bij het houden van een nood- of veiligheidsoefening of in andere doorslaggevende operationele omstandigheden. De kapitein beslist of de zich voordoende operationele omstandigheden doorslaggevend zijn.
4. De kapitein zorgt er voor dat er wachtschema's worden opgehangen op een voor eenieder toegankelijke plaats.
1. Een schip is voorzien van een geldig bemanningscertificaat als bedoeld in Hoofdstuk V, voorschrift 13, onderdeel (b), van het SOLAS-Verdrag, afgegeven door het hoofd van de Scheepvaartinspectie op aanvraag van de scheepsbeheerder.
2. Een schip is ten minste bemand overeenkomstig het bemanningscertificaat.
1. Op het bemanningscertificaat worden de kenmerken van het schip en, zo nodig, de bijzonderheden ten aanzien van het gebruik van het schip in relatie tot de bemanning vermeld.
2. Een bemanningscertificaat wordt in tweevoud voor een periode van ten hoogste vijf jaren afgegeven.
3. De kapitein zorgt er voor dat een van de exemplaren van het geldigebemanningscertificaat op een voor eenieder duidelijk zichtbare plaats aan boord van het schip wordt opgehangen.
1. Indien voor een schip meer dan een bemanningssamenstelling is toegestaan, wordt voor elke bemanningssamenstelling een bemanningscertificaat afgegeven.
2. Bij wisseling van bemanningssamenstelling tekent de kapitein in het scheepsdagboek aan volgens welke samenstelling het schip vanaf dat tijdstip is bemand.
Nadat een nieuw bemanningscertificaat voor een schip is afgegeven, draagt de scheepsbeheerder ervoor zorg dat het oude bemanningscertificaat zo spoedig mogelijk aan het hoofd van de Scheepvaartinspectie wordt gezonden.
Op aanvraag van de scheepsbeheerder kan het hoofd van de Scheepvaartinspectie tot de aankomst in de eerstvolgende haven ontheffing verlenen van de verplichting om het schip te bemannen in overeenstemming met het bemanningscertificaat, indien blijkt dat korte tijd voor het vertrek van het schip uit de haven een of meer leden van de bemanning niet beschikbaar zijn, en dringende omstandigheden ertoe nopen het vertrek niet langer uit te stellen, mits met de aan boord aanwezige bemanning, gelet op de bijzonderheden van de reis, het schip deze reis zonder gevaar kan ondernemen.
1. Bemanningsleden, aan wie in de alarmrol van het schip een veiligheidstaak wordt opgedragen, dan wel die een taak ten aanzien van het voorkomen van verontreiniging van de zee hebben, zijn in het bezit van een kennisbewijs waaruit blijkt dat zij met goed gevolg een erkende training en opleiding «basisveiligheid» als bedoeld in artikel 65 hebben gevolgd, tenzij zij aan de hand van een monsterboekje of van een soortgelijk document kunnen aantonen dat zij reeds vóór 1 augustus 1998 aan boord van zeeschepen werkzaam waren.
2. Voor bemanningsleden met de functie van ten minste wachtstuurman, wachtwerktuigkundige of maritiem officier geldt het geldige vaarbevoegdheidsbewijs als het kennisbewijs, bedoeld in het eerste lid.
3. Bemanningsleden die niet behoren tot de categorieën genoemd in het eerste of het tweede lid, krijgen, voordat zij hun taken aan boord beginnen, voldoende informatie en instructie teneinde:
a. met de overige opvarenden over elementaire veiligheidszaken te kunnen spreken, begrip te hebben van de veiligheidssymbolen en de alarmseinen te kennen;
b. te weten wat te doen indien: iemand over boord valt; vuur of rook wordt ontdekt; het sein «brandalarm» of «schip verlaten» wordt gegeven;
c. te weten waar de reddingsgordels zich bevinden en hoe deze om te doen;
d. alarm te kunnen slaan en bekend te zijn met het gebruik van handbrandblussers;
e. te weten wat te doen bij een ongeluk voordat hulp wordt ingeroepen;
f. de brand- en waterdichte deuren, met uitzondering van die ter afsluiting van openingen in de romp, te kunnen sluiten en openen.
1. De kapitein van een schip zorgt er voor dat vóór het ondernemen van een reis en gedurende de reis voldoende sloepsgasten, in het bezit van het kennisbewijs, bedoeld in artikel 66, aan boord zijn overeenkomstig artikel 10, derde lid, van Bijlage XIA van het Schepenbesluit 1965.
2. Voor de toepassing van het eerste lid worden kapiteins, stuurlieden en maritieme officieren gelijkgesteld met degenen aan wie het kennisbewijs «sloepsgast», bedoeld in artikel 66, is afgegeven.
3. De kapitein van een schip dat is uitgerust met snelle hulpverleningsboten zorgt er voor dat voor het ondernemen van een reis en gedurende de reis voor elke snelle hulpverleningsboot tenminste twee bemanningsleden beschikbaar zijn die het kennisbewijs «bekwaamheid in het gebruik van snelle hulpverleningsboten», als bedoeld in artikel 67, bezitten.
1. De kapitein en het bemanningslid aan wie door de kapitein, onder diens verantwoordelijkheid, de zorg voor het gebruik en het beheer van de medische uitrusting is opgedragen, zijn in het bezit van het kennisbewijs «scheepsgezondheidszorg-O (onbeperkt)», bedoeld in artikel 69, tweede lid. Indien aan het schip een certificaat van deugdelijkheid voor beperkt vaargebied is afgegeven in die zin dat het schip uitsluitend reizen onderneemt in zeegebied A2, zoals omschreven in artikel 2 van Bijlage V van het Schepenbesluit 1965, kan worden volstaan met het bezit van het kennisbewijs «scheepsgezondheidszorg-B (beperkt)», bedoeld in artikel 69, eerste lid.
2. Voor de toepassing van het eerste lid worden bezitters van de kennisbewijzen «maritiem officier», «middelbaar maritiem officier», «stuurman werktuigkundige kleine schepen», «baggeraar-stuurman», «wachtstuurman», en «stuurman grote zeilvaart» en het diploma als derde stuurman voor de grote handelsvaart gelijkgesteld met degenen aan wie het kennisbewijs «scheepsgezondheidszorg-B», bedoeld in artikel 69, eerste lid, is afgegeven.
3. De in het eerste lid bedoelde personen volgen ten minste eenmaal in de vijf jaar een bijscholingscursus als bedoeld in artikel 69, derde lid, die voor personen aan boord van schip met een certificaat van deugdelijkheid voor onbeperkt vaargebied mede een herhalingsstage, bedoeld in artikel 69, vierde lid, omvat.
4. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit artikel.
1. Op een schip dat op een internationaal traject van meer dan drie dagen vaart met een bemanning en overig personeel aan boord van honderd personen of meer, is een arts aanwezig. Deze verplichting geldt ongeacht in welke hoedanigheid deze personen aan boord ten behoeve van het schip in dienst of tewerkgesteld zijn, en betreft tevens stagiairs en leerlingen, alsmede personen die werkzaam zijn als loods.
2. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen nadere eisen worden gesteld ten aanzien van de geschiktheid voor de door de arts te vervullen taken.
3. Indien aan het eerste lid is voldaan, kan in afwijking van artikel 15, eerste lid, voor de kapitein worden volstaan met het bezit van het kennisbewijs «scheepsgezondheidszorg-B», bedoeld in artikel 69, eerste lid.
1. Aan boord van een schip dat reizen onderneemt buiten het zeegebied A1, zoals omschreven in artikel 2 van Bijlage V van het Schepenbesluit 1965, is ten minste één persoon die kan optreden als chef van de wacht, bedoeld in sectie A-VIII/2, onderdeel 1 van de STCW-Code, in het bezit van een algemeen certificaat «maritieme radiocommunicatie», afgegeven in overeenstemming met de wettelijke voorschriften dienaangaande van de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk Aruba.
2. Eén van deze personen is door de kapitein aangewezen als de verantwoordelijke persoon voor de afhandeling van radioberichtgeving tijdens noodgevallen. Alle andere personen die als chef van de wacht kunnen optreden zijn in het bezit van het beperkte certificaat «maritieme radiocommunicatie».
3. Aan boord van een schip dat uitsluitend reizen onderneemt in zeegebied A1, is ten minste één persoon, die als chef van de wacht kan optreden, in het bezit van het beperkt certificaat «maritieme radiocommunicatie», afgegeven in overeenstemming met de wettelijke voorschriften dienaangaande van de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk Aruba.
1. De kapitein van een passagierschip zorgt er voor dat:
a. er een werktaal wordt vastgesteld, die in het scheepsdagboek wordt aangetekend;
b. elk bemanningslid deze taal begrijpt en, in voorkomend geval, in die taal bevelen en instructies kan geven en rapporteren;
c. indien de werktaal geen Nederlands, Papiaments of Engels is, alle op te hangen plannen en lijsten een vertaling in de werktaal bevatten.
2. De scheepsbeheerder draagt er zorg voor dat aan boord van zijn schip aan het eerste lid, onderdeel c, wordt voldaan.
1. Eenieder die aan boord van een schip een functie verricht, waarvoor krachtens dit besluit eisen zijn gesteld, is in het bezit van een geldig vaarbevoegdheidsbewijs voor die functie.
2. De vaarbevoegdheden die op de in het eerste lid bedoelde vaarbevoegdheidsbewijzen kunnen worden aangetekend, zijn:
a. kapitein
eerste stuurman
wachtstuurman
kapitein schepen minder dan 3000 GT
eerste stuurman schepen minder dan 3000 GT
b. hoofdwerktuigkundige
tweede werktuigkundige
wachtwerktuigkundige
hoofdwerktuigkundige schepen minder dan 3000 kW
tweede werktuigkundige schepen minder dan 3000 kW
c. eerste maritiem officier
eerste maritiem officier kleine schepen
maritiem officier
maritiem officier kleine schepen
d. radio-operator
e. gezel.
1. De vaarbevoegdheden kunnen alleen worden uitgeoefend aan boord van olietankschepen, chemicaliëntankschepen, gastankschepen, stoomschepen of op een andere bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, aan te wijzen categorie van schepen, indien dit uitdrukkelijk is aangegeven op het vaarbevoegdheidsbewijs.
2. Een vaarbevoegdheid is uitgebreid of beperkt tot een bepaalde categorie schepen, dan wel tot een bepaald brutotonnage, respectievelijk een bepaald voortstuwingsvermogen, indien deze uitbreiding, respectievelijk beperking uitdrukkelijk op het vaarbevoegdheidsbewijs is opgenomen.
3. De vaarbevoegdheden als eerste maritiem officier kleine schepen en maritiem officier kleine schepen zijn uitsluitend geldig op schepen van minder dan 3000 GT en een voortstuwingsvermogen van minder dan 3000 kW.
Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald wordt de ervaring of diensttijd uitgedrukt in jaren en behaald in ten minste de functie van wachtstuurman, wachtwerktuigkundige of maritiem officier.
Een vaarbevoegdheidsbewijs wordt afgegeven door het hoofd van de Scheepvaartinspectie, indien de aanvrager aantoont te beschikken over de ingevolge dit besluit vereiste kennis, ervaring en medische geschiktheid, mits het kennisbewijs ten hoogste vier jaar vóór het indienen van de aanvraag is afgegeven.
1. Een vaarbevoegdheidsbewijs dat verloren is gegaan, kan worden vervangen door een duplicaat vaarbevoegdheidsbewijs, waarvan de datum van het verstrijken van de geldigheidsduur overeenkomt met die op het originele document.
2. Indien de aanvrager van een duplicaat aanspraak kan maken op vernieuwing van het vaarbevoegdheidsbewijs, wordt hem desgevraagd met inachtneming van artikel 98 een vaarbevoegdheidsbewijs afgegeven.
3. Artikel 29, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing, indien de eerste aanvraag van een vaarbevoegdheidsbewijs niet is ingediend binnen vier jaar na de datum waarop het kennisbewijs van de opleiding is afgegeven.
1. Indien het een aanvraag betreft voor een vaarbevoegdheidsbewijs voor het dienstdoen op alle schepen, dan wel op schepen minder dan 3000 GT of met een voortstuwingsvermogen van minder dan 3000 kW, wordt op verzoek van de belanghebbende door het hoofd van de Scheepvaartinspectie een aantekening aangebracht dat het mede geldig is voor een of meer van de in het tweede lid genoemde scheepstypen, mits belanghebbende bij de aanvraag de desbetreffende kennisbewijzen en bewijzen van diensttijd heeft overlegd.
2. De categorieën schepen, bedoeld in het eerste lid zijn: olietankschepen, chemicaliëntankschepen, gastankschepen, stoomschepen, passagierschepen en ro-ro passagierschepen.
3. Indien het een aanvraag betreft van een vaarbevoegdheidsbewijs voor het dienstdoen als radio-operator plaatst het hoofd van de Scheepvaartinspectie op grond van de bij de aanvraag overlegde kennisbewijzen de aantekening «Algemeen» dan wel «Beperkt» op het vaarbevoegdheidsbewijs.
Indien de aanvraag een vaarbevoegdheidsbewijs betreft voor het uitsluitend dienstdoen op schepen van minder dan 3000 GT of met een voortstuwingsvermogen van minder dan 3000 kW, kan het hoofd van de Scheepvaartinspectie op grond van de overgelegde kennisbewijzen en bewijzen van diensttijd de volgende beperkende aantekeningen of combinaties daarvan op het vaarbevoegdheidsbewijs aanbrengen:
a. de beperking tot schepen met een bruto tonnage van minder dan 3000 GT of een voortstuwingsvermogen van minder dan 3000 kW of een combinatie daarvan;
b. een beperking tot reizen nabij de kust.
Een vaarbevoegdheidsbewijs of een aanvulling daarop kan vernieuwd worden, indien de houder in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag tot vernieuwing, ten minste één jaar heeft dienstgedaan in een naar het oordeel van het hoofd van de Scheepvaartinspectie relevante functie waarvoor een vaarbevoegdheid is vereist, en die door de houder op grond van de aan hem toegekende vaarbevoegdheden mocht worden vervuld, dan wel in een van de volgende functies:
a. voor de functies van kapitein en stuurman:
– loods, werkzaam in de Nederlandse Antillen of Aruba;
– registerloods;
– gecertificeerd Noordzeeloods;
– nautisch expert van een klassebureau,
– medewerker van nautische inspecties van rederijen, en
– ambtenaar van de Scheepvaartinspectie, voorzover deze daadwerkelijk betrokken is bij het toezicht op zeeschepen en ten minste in het bezit is van het diploma als derde stuurman grote handelsvaart of het kennisbewijs «middelbaar maritiem officier»;
b. voor de functie van scheepswerktuigkundige:
– technisch expert van een klassebureau;
– medewerker van technische inspecties van rederijen;
– ambtenaar van de Scheepvaartinspectie, voorzover daadwerkelijk betrokken bij het toezicht op zeeschepen en ten minste in het bezit is van het diploma als scheepswerktuigkundige A of het kennisbewijs«middelbaar maritiem officier», en
– werktuigkundige in een electriciteitscentrale of in een waterfabriek;
c. voor de functie van maritiem officier:
– nautisch-technisch expert van een klassebureau in het bezit van ten minste het kennisbewijs «middelbaar maritiem officier», en
– ambtenaar van de Scheepvaartinspectie, voorzover daadwerkelijk betrokken bij het toezicht aan boord van zeeschepen en in het bezit van ten minste het kennisbewijs «middelbaar maritiem officier»;
d. voor de functie van radio-operator: radio-operator werkzaam in de operationele dienst van de kustwacht en bedrijfspersoneel betrokken bij de bediening, installatie of reparatie van radiocommunicatie- en radionavigatie-apparatuur.
Voor de vernieuwing van een aanvullende aantekening op het vaarbevoegdheidsbewijs dat tevens geldig is voor het dienstdoen aan boord van een van de volgende categorieën schepen, legt de aanvrager een bewijs over dat hij voldoet aan het bij elke categorie genoemde vereiste:
a. olietankschepen: het in een periode van vijf jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag tot vernieuwing ten minste één jaar dienst hebben gedaan aan boord van olietankschepen of chemicaliëntankschepen;
b. chemicaliëntankschepen: het in een periode van vijf jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag tot vernieuwing ten minste één jaar dienst hebben gedaan aan boord van chemicaliëntankschepen of productentankschepen;
c. gastankschepen: het in een periode van vijf jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag tot vernieuwing ten minste één jaar dienst hebben gedaan aan boord van gastankschepen;
d. stoomschepen: het in een periode van vijf jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag tot vernieuwing ten minste één jaar dienst hebben gedaan aan boord van stoomschepen;
e. passagiersschepen: het in een periode van vijf jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag tot vernieuwing ten minste één jaar dienst hebben gedaan aan boord van passagiersschepen;
f. ro-ro passagiersschepen: het in een periode van vijf jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag tot vernieuwing ten minste één jaar dienst hebben gedaan aan boord van ro-ro passagiersschepen.
1. In een geval van vernieuwing als bedoeld in artikel 28, wordt het oorspronkelijke vaarbevoegdheidsbewijs dat is vernieuwd, ingenomen of, zonodig, ongeldig gemaakt.
2. Een vaarbevoegdheidsbewijs dat door verloop van de geldigheidsduur ongeldig is geworden, en dat niet op grond van artikel 27 kan worden vernieuwd, wordt op verzoek vernieuwd, indien de aanvrager, direct voorafgaand aan de aanvraag:
a. een daartoe bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, van de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk van Aruba, erkende opleiding met goed gevolg heeft afgesloten;
b. gedurende drie maanden in een naar het oordeel van het hoofd van de Scheepvaartinspectie relevante functie boven de sterkte heeft gevaren, of
c. op grond van een ontheffing, gedurende ten minste drie maanden in een naar het oordeel van het hoofd van de Scheepvaartinspectie relevante, maar lagere functie heeft gevaren, dan waarvoor zijn ongeldig geworden vaarbevoegdheidsbewijs gold.
1. Onze Minister van de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk Aruba, verantwoordelijk voor scheepvaart, onderzoekt schriftelijke meldingen over of aanwijzingen van onbekwaamheid tot het uitoefenen van een functie aan boord van houders van een vaarbevoegdheidsbewijs als bedoeld in artikel 19, eerste lid, of artikel 33, tweede lid.
2. Onze Minister stelt de houder van een vaarbevoegdheidsbewijs, te wiens aanzien een gegrond vermoeden van onbekwaamheid tot het uitoefenen van zijn functie aan boord bestaat, daarvan in kennis. Hij is verplicht zich bij de eerste gelegenheid te onderwerpen aan een onderzoek met inachtneming van door Onze Minister te geven aanwijzingen.
3. Bij gegrond vermoeden van onbekwaamheid tot het uitoefenen van een functie aan boord wordt het onderzoek, bedoeld in het tweede lid, ingesteld door een door Onze Minister aangewezen deskundige op de voet van hoofdstuk 4.
4. Indien de houder van een vaarbevoegdheidsbewijs niet aan de in het tweede lid bedoelde verplichting voldoet, zonder dat van een geldige reden daartoe blijkt, kan het hoofd van de Scheepvaartinspectie zonder nader onderzoek het afgegeven vaarbevoegdheidsbewijs ongeldig verklaren.
1. Het hoofd van de Scheepvaartinspectie trekt een vaarbevoegdheidsbewijs als bedoeld in artikel 19, eerste lid of artikel 33, tweede lid, in, indien uit een onderzoek naar de bekwaamheid, bedoeld in artikel 30, tweede lid, blijkt dat de houder niet meer voldoet aan de in Hoofdstuk 4 bedoelde beroepsvereisten.
2. Een vaarbevoegdheidsbewijs kan door het hoofd van de Scheepvaartinspectie voorts worden ingetrokken, indien is gebleken dat bij de aanvraag onjuiste gegevens zijn opgegeven, dan wel dat valse of vervalste documenten zijn overgelegd.
3. Het hoofd van de Scheepvaartinspectie kan, ter voorkoming van een noodsituatie of gevaar voor het scheepvaartverkeer, de houder van een vaarbevoegdheidsbewijs voor ten hoogste 24 uur een verbod opleggen aan boord van een schip een functie uit te oefenen of werkzaamheden te verrichten.
4. Het hoofd van de Scheepvaartinspectie trekt een vaarbevoegdheidsbewijs als bedoeld in artikel 33, tweede lid, in, indien de geldigheid van het buitenlandse diploma, kennisbewijs of bevoegdheidsbewijs op grond waarvan dat vaarbevoegdheidsbewijs is afgegeven, door of vanwege de bevoegde buitenlandse autoriteit is geschorst of beëindigd.
5. Het hoofd van de Scheepvaartinspectie stelt de bevoegde buitenlandse autoriteit in kennis van de toepassing van het eerste of tweede lid van dit artikel.
1. Het hoofd van de Scheepvaartinspectie kan ten aanzien van een bemanningslid voor een bepaald schip en voor een periode van ten hoogste zes maanden ontheffing verlenen van de in artikel 31, eerste lid, bedoelde verplichting om in het bezit te zijn van een geldig vaarbevoegdheidsbewijs, indien:
a. er onvoldoende bemanningsleden, in het bezit van de vereiste kwalificaties, voorhanden zijn,
b. het desbetreffende bemanningslid in het bezit is van het vaarbevoegdheidsbewijs, dat is vereist voor de relevante lagere functie, en
c. het schip de voorgenomen reis met de aan boord aanwezige bemanning kan maken zonder gevaar voor het schip of andere zaken, voor personen, het milieu of de scheepvaart.
2. Een ontheffing als bedoeld in het eerste lid, wordt voor de functie van kapitein of hoofdwerktuigkundige slechts gegeven in zeer bijzondere omstandigheden, die niet het gevolg zijn van het handelen of het nalaten te handelen van de zijde van de scheepsbeheerder, en indien gedurende korte tijd de vervulling van die functie door een bemanningslid met een lagere bevoegdheid noodzakelijk is voor de voortzetting van de reis, terwijl de veiligheid van het schip en de opvarenden, de veilige vaart ter zee en de bescherming van het mariene milieu zijn gewaarborgd.
1. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden vaarbevoegdheidsbewijzen, diploma's of certificaten erkend, die zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit van een andere partij bij het STCW-Verdrag, indien met die partij een schriftelijke afspraak is gemaakt, zoals voorgeschreven in voorschrift I/10 van de bijlage van het STCW-Verdrag.
2. Indien een vaarbevoegdheidsbewijs, diploma of kennisbewijs wordt erkend als gelijkwaardig aan een vaarbevoegdheidsbewijs als bedoeld in artikel 19, wordt aan de aanvrager, met inachtneming van artikel 19, tweede lid, het overeenkomstige vaarbevoegdheidsbewijs van erkenning afgegeven.
Voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs van erkenning als kapitein, eerste stuurman of hoofdwerktuigkundige, legt de aanvrager het bewijs over dat hij een door Onze Minister van de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk Aruba, verantwoordelijk voor scheepvaart, vastgestelde opleidingsmodule «wetgeving» met gunstig gevolg heeft afgesloten.
Een maritieme opleidingsinstelling en maritieme studie- en opleidingsprogramma's en cursussen, zowel binnen als buiten de Nederlandse Antillen, respectievelijk Aruba gevestigd, kunnen door de landen worden erkend, indien zij voldoen aan de criteria die zijn vastgelegd in Secties A-I/6 en A-I/8 van de STCW-Code.
Een kennisbewijs in de zin van dit besluit wordt afgegeven door het bevoegd gezag van een door de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk Aruba erkende opleiding of exameninstelling.
Voor de afgifte van het kennisbewijs «middelbaar maritiem officier»,
a. voldoet de aanvrager aan:
– voorschrift II/1, paragrafen 2.4 en 2.5 van de bijlage bij het STCW-Verdrag;
– voorschrift II/2, paragraaf 2.2 van de bijlage bij het STCW-Verdrag;
– voorschrift III/1, paragrafen 2.2 en 2.3, van de bijlage bij het STCW-Verdrag;
– voorschrift III/2, paragraaf 2.2 van de bijlage bij het STCW-Verdrag;
– voorschrift V/1, paragraaf 1.2, van de bijlage bij het STCW-Verdrag;
b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die ten minste voldoet aan:
– sectie A-II/1, paragraaf 1 tot en met 6, van de STCW-Code;
– sectie A-II/2, paragraaf 1 tot en met 7, van de STCW-Code, met uitzondering van de aspecten coördinatie reddingsacties, opstellen wachtschema's en orders, radarnavigator, reageren op noodsituaties en personeelsmanagement;
– sectie A-III/1, paragraaf 1 tot en met 8, van de STCW-Code;
– sectie A-III/2, paragraaf 1, 2, 3, 4, 5 en 7 van de STCW-Code, met uitzondering van het aspect personeelsmanagement;
– sectie A-V/1, paragraaf 2 tot en met 7 van de STCW-Code, en
c. heeft de aanvrager een goedgekeurde stage aan boord vervuld van ten minste een jaar, als onderdeel van de onder b bedoelde opleiding, onder bijhouding van een goedgekeurd stageboek, en tijdens deze stage gedurende ten minste een half jaar wachtdienst op de brug gelopen onder toezicht van de kapitein, een bevoegde stuurman of een bevoegd maritiem officier en gedurende ten minste een half jaar dienst gedaan in de machinekamer.
Voor de afgifte van het kennisbewijs «baggeraar-stuurman» of «wachtstuurman»,
a. voldoet de aanvrager aan:
– voorschrift II/1, paragrafen 2.4.en 2.5 van de bijlage bij het STCW-Verdrag;
– voorschrift II/2, paragraaf 2.2 van de bijlage bij het STCW-Verdrag;
– voorschrift V/1, paragraaf 1.2, van de bijlage bij het STCW-Verdrag;
b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die ten minste voldoet aan:
– sectie A-II/1, paragrafen 1 tot en met 6 van de STCW-Code;
– sectie A-II/2, paragrafen 1 tot en met 7, van de STCW-Code, met uitzondering van de aspecten coördinatie reddingsacties, opstellen wachtschema's en orders, radarnavigatie, reageren op noodsituaties en personeelsmanagement:
– sectie A-V/1, paragrafen 2 tot en met 7 van de STCW-Code, en
c. heeft de aanvrager een goedgekeurde stage aan boord vervuld van ten minste een jaar, als onderdeel van de onder b bedoelde opleiding, onder bijhouding van een goedgekeurd stageboek, en tijdens deze stage gedurende ten minste een half jaar wachtdienst op de brug gelopen onder toezicht van de kapitein,een bevoegde stuurman of een bevoegd maritiem officier.
Voor de afgifte van het kennisbewijs «aanvulling stuurman handelsvaart» is de aanvrager in het bezit van het kennisbewijs «stuurman grote zeilvaart» en
a. voldoet hij tevens aan:
– voorschrift II/1, paragrafen 2.4.en 2.5 van de bijlage bij het STCW-Verdrag;
– voorschrift II/2, paragraaf 2.2 van de bijlage bij het STCW-Verdrag;
– voorschrift V/1, paragraaf 1.2, van de bijlage bij het STCW-Verdrag;
b. heeft hij met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die ten minste voldoet aan:
– sectie A-II/1, paragrafen 1 tot en met 6 van de STCW-Code in het bijzonder de functie behandeling en stuwen van lading;
– sectie A-II/2, paragrafen 1 tot en met 7, van de STCW-Code, in het bijzonder de functie behandeling en stuwen van lading en met uitzondering van de aspecten coördinatie reddingsacties, opstellen wachtschema's en orders, radarnavigatie, reageren op noodsituaties en personeelsmanagement, en
– sectie A-V/1, paragrafen 2 tot en met 7 van de STCW-Code.
Voor de afgifte van een kennisbewijs «baggeraar-machinist» of «wachtwerktuigkundige»,
a. voldoet de aanvrager aan
– voorschrift III/1, paragrafen 2.2. en 2.3, van de bijlage bij het STCW-Verdrag;
– voorschrift III/2, paragraaf 2.2 van de bijlage bij het STCW-Verdrag;
– voorschrift V/1, paragraaf 1.2 van de bijlage bij het STCW-Verdrag;
b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die ten minste voldoet aan:
– sectie A-III/1, paragrafen 1 tot en met 8, van de STCW-Code;
– sectie A-III/2, paragrafen 1, 2, 3, 4, 5, en 7 van de STCW-Code, met uitzondering van het aspect personeelsmanagement;
– sectie A-V/1, paragraaf 2 tot en met 7 van de STCW-Code, en
c. heeft de aanvrager een goedgekeurde stage aan boord vervuld van ten minste een half jaar dienst in de machinekamer, als onderdeel van de onder b bedoelde opleiding, onder bijhouding van een goedgekeurd stageboek.
Voor de afgifte van het kennisbewijs «stuurman-werktuigkundige kleine schepen»,
a. voldoet de aanvrager aan:
– voorschrift II/1, paragrafen 2.4 en 2.5 van de bijlage bij het STCW-Verdrag;
– voorschrift II/2, paragraaf 3.3 van de bijlage bij het STCW-Verdrag;
– voorschrift III/1, paragrafen 2.2 en 2.3, van de bijlage bij het STCW-Verdrag;
– voorschrift III/3, paragraaf 2.2 van de bijlage van het STCW-Verdrag;
– voorschrift V/1, paragraaf 1.2, van de bijlage bij het STCW-Verdrag;
b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die ten minste voldoet aan:
– sectie A-II/1, paragraaf 1 tot en met 6, van de STCW-Code;
– sectie A-II/2, paragraaf 1 tot en met 7, van de STCW-Code, met uitzondering van de aspecten coördinatie reddingsacties, opstellen wachtschema's en orders, radarnavigator, reageren op noodsituaties en personeelsmanagement;
– sectie A-III/1, paragraaf 1 tot en met 8, van de STCW-Code; sectie A-III/3, paragraaf 1, 2, 3, 4, 5 en 7 van de STCW-Code, met uitzondering van het aspect personeelsmanagement;
– sectie A-V/1, paragraaf 2 tot en met 7 van de STCW-Code, en
c. heeft de aanvrager een goedgekeurde stage aan boord vervuld van ten minste een jaar, als onderdeel van de onder b bedoelde opleiding, onder bijhouding van een goedgekeurd stageboek, en tijdens deze stage gedurende ten minste een half jaar buitengaats wachtdienst op de brug gelopen onder toezicht van de kapitein, een bevoegde stuurman of een bevoegd maritiem officier, en gedurende ten minste een half jaar dienst gedaan in de machinekamer.
Voor de afgifte van het kennisbewijs «wachtstuurman tot 3000 GT»,
a. voldoet de aanvrager aan:
– voorschrift II/1, paragrafen 2.4 en 2.5 van de bijlage bij het STCW-Verdrag;
– voorschrift II/2, paragraaf 3.3 van de bijlage bij het STCW-Verdrag;
– voorschrift V/1, paragraaf 1.2, van de bijlage bij het STCW-Verdrag;
b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die ten minste voldoet aan:
– sectie A-II/1, paragraaf 1 tot en met 6, van de STCW-Code;
– sectie A-II/2, paragraaf 1 tot en met 7, van de STCW-Code, met uitzondering van de aspecten coördinatie reddingsacties, opstellen wachtschema's en orders, radarnavigator, reageren op noodsituaties en personeelsmanagement;
– sectie A-V/1, paragraaf 2 tot en met 7 van de STCW-Code, en
c. heeft de aanvrager een goedgekeurde stage aan boord vervuld van ten minste een jaar, als onderdeel van de onder b bedoelde opleiding, onder bijhouding van een goedgekeurd stageboek, en tijdens deze stage wachtdienst op de brug gelopen onder toezicht van de kapitein, een bevoegde stuurman of een bevoegd maritiem officier.
Voor de afgifte van het kennisbewijs «wachtwerktuigkundige tot 3000 kW»,
a. voldoet de aanvrager aan:
– voorschrift III/1, paragrafen 2.2 en 2.3, van de bijlage bij het STCW-Verdrag;
– voorschrift III/3, paragraaf 2.2 van de bijlage van het STCW-Verdrag;
– voorschrift V/1, paragraaf 1.2, van de bijlage bij het STCW-Verdrag;
b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die ten minste voldoet aan:
– sectie A-III/1, paragraaf 1 tot en met 8, van de STCW-Code;
– sectie A-III/3, paragraaf 1, 2, 3, 4, 5 en 7 van de STCW-Code, met uitzondering van het aspect personeelsmanagement;
– sectie A-V/1, paragraaf 2 tot en met 7 van de STCW-Code, en
c. heeft de aanvrager een goedgekeurde stage aan boord vervuld van ten minste een half jaar dienst in de machinekamer, als onderdeel van de onder b bedoelde opleiding, onder bijhouding van een goedgekeurd stageboek.
Voor de afgifte van het kennisbewijs «schipper-machinist reizen nabij de kust»,
a. voldoet de aanvrager aan:
– voorschrift II/3, paragraaf 4.2.1, 4.3, 4.4 en 6.3 van de bijlage bij het STCW-Verdrag;
– voorschrift VI/1 van de bijlage bij het STCW-Verdrag;
b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die ten minste voldoet aan:
– sectie A-II/3, paragraaf 1, 2, 3, 4, 5 en 7 van de STCW-Code waaronder niet begrepen het bij verwijzing bepaalde in de secties A-VI/2, A-VI/3 en A-VI/4 van de STCW-Code
– sectie A-VI/1, paragraaf 2 van de STCW-Code, en
c. heeft de aanvrager een goedgekeurde stage van ten minste een half jaar aan boord vervuld, als onderdeel van de onder b bedoelde opleiding, onder bijhouding van een goedgekeurd stageboek, en tijdens deze stage gedurende ten minste een half jaar wachtdienst op de brug gelopen onder toezicht van de kapitein, van een bevoegde stuurman of een bevoegd maritiem officier.
Voor de afgifte van het kennisbewijs «gezel» met de beperking tot de dekdienst,
a. voldoet de aanvrager aan voorschrift II/4, paragrafen 2.2.2 en 2.3 van de bijlage bij het STCW-Verdrag;
b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die ten minste voldoet aan sectie A-II/4, paragrafen 1, 2 en 3 van de STCW-Code, en
c. heeft de aanvrager een goedgekeurde stage als aankomend gezel dekdienst aan boord vervuld van ten minste twee maanden, als onderdeel van de onder b. bedoelde opleiding, en onder bijhouding van een praktijkboek.
Voor de afgifte van het kennisbewijs «gezel» met de beperking tot de machinekamerdienst,
a. voldoet de aanvrager aan voorschrift III/4, paragrafen 2.2.2 en 2.3 van de bijlage bij het STCW-Verdrag;
b. heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die ten minste voldoet aan sectie A-III/4, paragrafen 1, 2 en 3 van de STCW-Code, en
c. heeft de aanvrager een goedgekeurde stage als aankomend gezel machinekamerdienst aan boord vervuld van ten minste twee maanden, als onderdeel van de onder b. bedoelde opleiding, en onder bijhouding van een praktijkboek.
Voor de afgifte van het kennisbewijs «scheepsmanagement-N» heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die ten minste voldoet aan sectie A-II/2 van de STCW-Code, met name de aspecten coördinatie reddingsacties, opstellen wachtschema's en orders, bridge resource management, reageren op noodsituaties en personeelsmanagement.
Voor de afgifte van het kennisbewijs «scheepsmanagement-W» heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een, opleiding die ten minste voldoet aan sectie A-III/2 van de STCW-Code, met name de aspecten opstellen wachtschema's en orders, engine room resource management, reageren op noodsituaties en personeelsmanagement.
Voor de afgifte van het kennisbewijs «radarnavigator» heeft de aanvrager met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een, opleiding en training die voldoet aan:
– sectie A-II/2 van de STCW-Code, en
– sectie B-1/12, paragrafen 18 tot en met 35 van de STCW-Code.
Voor de afgifte van het kennisbewijs «behandeling en vervoer van aardolie en aardolieproducten in bulk aan boord van olietankschepen»,
a. voldoet de aanvrager aan voorschrift V/1, paragraaf 2.2 van de bijlage bij het STCW-Verdrag;
b. heeft de aanvrager een diensttijd behaald van ten minste een half jaar als wachtdoend stuurman, wachtdoend werktuigkundige of wachtdoend maritiem officier aan boord van olie- of chemicaliën-tankschepen, en
c. heeft de aanvrager met goed gevolg een opleiding afgerond die voldoet aan sectie A-V/1, paragraaf 8 tot en met 14 van de STCW-Code.
Voor de afgifte van het kennisbewijs «behandeling en vervoer van chemicaliën in bulk aan boord van chemicaliëntankschepen»,
a. voldoet de aanvrager aan voorschrift V/1, paragraaf 2.2 van de bijlage bij het STCW-Verdrag;
b. heeft de aanvrager een diensttijd behaald van ten minste een half jaar als wachtdoend stuurman, wachtdoend werktuigkundige of wachtdoend maritiem officier aan boord van chemicaliëntankschepen, of tankschepen gebouwd en gebruikt voor het vervoer van aardolieproducten in bulk, en
c. heeft de aanvrager met goed gevolg een opleiding afgerond die voldoet aan sectie A-V/1, paragraaf 15 tot en met 21 van de STCW-Code.
Voor de afgifte van het kennisbewijs «behandeling en vervoer van tot vloeistof verdichte of samengeperste gassen in bulk aan boord van gastankschepen»,
a. voldoet de aanvrager aan voorschrift V/1, paragraaf 2.2 van de bijlage bij het STCW-Verdrag;
b. heeft de aanvrager een diensttijd behaald van ten minste een half jaar als wachtdoend stuurman, wachtdoend werktuigkundige of wachtdoend maritiem officier aan boord van vloeibaar gastankschepen, en
c. heeft de aanvrager met goed gevolg een opleiding afgerond die voldoet aan sectie A-V/1, paragraaf 22 tot en met 34, van de STCW-Code.
Voor de afgifte van het bewijs «groepsbegeleiding in noodsituaties aan boord van passagiersschepen» heeft de aanvrager met goed gevolg een training afgerond die voldoet aan voorschrift V/3, paragraaf 4 van de bijlage bij het STCW-Verdrag en sectie A-V/3, paragraaf 1 van de STCW-Code.
Voor de afgifte van het bewijs «familiarisatietraining passagiersschepen» heeft de aanvrager met goed gevolg een instructie en training afgerond die voldoet aan voorschrift V/3, paragraaf 5 van de bijlage bij het STCW-Verdrag en sectie A-V/3, paragraaf 2 van de STCW-Code.
Voor de afgifte van het bewijs «hotelpersoneel passagiersschepen» heeft de aanvrager met goed gevolg een veiligheidstraining afgerond die voldoet aan voorschrift V/3, paragraaf 6 van de bijlage bij het STCW-Verdrag en sectie A-V/3, paragraaf 3 van de STCW-Code.
Voor de afgifte van het kennisbewijs «passagiersveiligheid» heeft de aanvrager met goed gevolg een opleiding en training afgerond die voldoet aan voorschrift V/3, paragraaf 7 van de bijlage bij het STCW-Verdrag en sectie A-V/3, paragraaf 4 van de STCW-Code.
Voor de afgifte van het kennisbewijs «crisisbeheersing en menselijk gedrag» heeft de aanvrager met goed gevolg een opleiding en training afgerond die voldoet aan voorschrift V/3, paragraaf 8 van de bijlage bij het STCW-Verdrag en sectie A-V/3, paragraaf 5 van de STCW-Code.
Voor de afgifte van het bewijs «groepsbegeleiding in noodsituaties aan boord van ro-ro passagiersschepen» heeft de aanvrager met goed gevolg een training afgerond die voldoet aan voorschrift V/2, paragraaf 4 van de bijlage bij het STCW-Verdrag en sectie A-V/2, paragraaf 1 van de STCW-Code.
Voor de afgifte van het bewijs «familiarisatietraining ro-ro passagierschepen» heeft de aanvrager met goed gevolg een instructie en training afgerond die voldoet aan voorschrift V/2, paragraaf 5 van de bijlage bij het STCW-Verdrag en sectie A-V/2, paragraaf 2 van de STCW-Code.
Voor de afgifte van het bewijs «hotelpersoneel ro-ro passagiersschepen» heeft de aanvrager met goed gevolg een veiligheidstraining afgerond die voldoet aan voorschrift V/2, paragraaf 6 van de bijlage bij het STCW-Verdrag en sectie A-V/2, paragraaf 3 van de STCW-Code.
Voor de afgifte van het kennisbewijs «passagiersveiligheid, ladingveiligheid en integriteit van de romp ro-ro passagiersschepen», heeft de aanvrager met goed gevolg een door de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk van Aruba, goedgekeurde instructie en training afgerond die voldoet aan voorschrift V/2, paragraaf 7 van de bijlage bij het STCW-Verdrag en sectie A-V/2, paragraaf 4 van de STCW-Code.
Voor de afgifte van het kennisbewijs «crisisbeheersing en menselijk gedrag», heeft de aanvrager met goed gevolg een opleiding en training afgerond die voldoet aan voorschrift V/2, paragraaf 8 van de bijlage bij het STCW-Verdrag en sectie A-V/2, paragraaf 5 van de STCW-Code.
Voor de afgifte van het kennisbewijs «stoomvoortstuwing» heeft de houder van ten minste het kennisbewijs «wachtwerktuigkundige», dan wel van ten minste het kennisbewijs A als scheepswerktuigkundige, met goed gevolg examen afgelegd ter afsluiting van een opleiding die ten minste voldoet aan sectie A-III/1 en sectie A-III/2 van de STCW-Code voor wat betreft de functie scheepswerktuigkunde, en met name de aspecten stoomketels, stoomturbines en veiligheidsvoorschriften.
1. Voor de afgifte van een «type rating certificate» voor de dienst aan boord van een bepaald hogesnelheidsvaartuig heeft de aanvrager met goed gevolg een opleiding en training afgerond die voldoet aan voorschrift 18.3.3 van de High Speed Craft Code.
2. Een «type rating certificate» heeft een geldigheidsduur van maximaal twee jaar. Na afloop van de geldigheidsduur kan de geldigheid van het kennisbewijs telkenmale met een periode van maximaal twee jaar worden verlengd, mits de betrokkene aantoont dat hij in de afgelopen twee jaar tenminste een half jaar heeft dienst gedaan aan boord van het in het kennisbewijs genoemde hogesnelheidsvaartuig.
Voor de afgifte van het kennisbewijs «basisveiligheid» heeft de aanvrager met goed gevolg een opleiding en training afgerond die voldoet aan:
– voorschrift VI/1 van de bijlage bij het STCW-Verdrag, en
– sectie A-VI/1, paragraaf 2 van de STCW-Code.
Voor de afgifte van het kennisbewijs «sloepsgast» heeft de aanvrager met goed gevolg een opleiding en training afgerond die voldoet aan voorschrift VI/2, paragraaf 1 van de bijlage bij het STCW-Verdrag en sectie A-VI/2, paragraaf 1 tot en met 4, van de STCW-Code.
Voor de afgifte van het kennisbewijs «bekwaamheid in het gebruik van snelle hulpverleningsboten» voldoet de aanvrager aan voorschrift VI/2, paragraaf 2 van de bijlage bij het STCW-Verdrag en heeft de aanvrager met goed gevolg een opleiding en training afgerond die voldoet aan sectie A-VI/2, paragraaf 5 tot en met 8, van de STCW-Code.
Voor de afgifte van het kennisbewijs «brandbestrijding voor gevorderden» heeft de aanvrager met goed gevolg een opleiding en training afgerond die voldoet aan voorschrift VI/3, van de bijlage bij het STCW-Verdrag en sectie A-VI/3 van de STCW-Code.
1. Voor de afgifte van het kennisbewijs «scheepsgezondheidszorg-B», heeft de aanvrager met goed gevolg een opleiding en training afgerond die voldoet aan sectie A-V1/4 van de STCW-Code. Deze opleiding en training omvatten in elk geval:
a. kennis van de beginselen van de fysiologie, van de ziekteverschijnselen en van de therapie;
b. elementaire kennis op het gebied van de preventieve gezondheidszorg, waaronder begrepen de hygiëne;
c. elementaire kennis van profylactische maatregelen;
d. praktische kennis van elementaire medische handelingen;
e. kennis van de wijze van evacuatie van patiënten;
f. kennis van de wijze waarop de middelen voor medische consultatie op afstand moeten worden gebruikt.
2. Voor de afgifte van een kennisbewijs «scheepsgezondheidszorg-O» voldoet de aanvrager aan het eerste lid en heeft ter verwerving van praktische kennis van elementaire medische handelingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, een praktijkstage vervuld op een afdeling voor spoedeisende hulp in een algemeen ziekenhuis, dan wel met goed gevolg een vergelijkbare training voltooid. De duur van de praktijkstage, alsmede de aan de vergelijkbare training te stellen eisen, worden door het bevoegd gezag van de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk Aruba vastgesteld.
3. Voor de afgifte van een verlenging van de geldigheidsduur van het kennisbewijs «scheepsgezondheidszorg-B» heeft de aanvrager met goed gevolg een, door de Nederlandse Antillen onderscheidenlijk Aruba, erkende bijscholingscursus gevolgd, die ten minste de elementen genoemd in het eerste lid, onderdelen a tot en met f, omvat.
4. Voor de afgifte van een verlenging van de geldigheidsduur van het kennisbewijs «scheepsgezondheidszorg-O» voldoet de aanvrager aan het derde lid en heeft een herhalingsstage vervuld op een afdeling voor spoedeisende hulp in een algemeen ziekenhuis, dan wel met goed gevolg een vergelijkbare training voltooid. De duur van de herhalingsstage, alsmede de aan de vergelijkbare training te stellen eisen, worden vastgesteld door het bevoegd gezag van de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk Aruba.
1. De kennisbewijzen voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs om daarmee dienst te kunnen doen aan boord van schepen in de functie van kapitein, maritiem officier of stuurman zijn, in neerdalende lijn:
a. middelbaar maritiem officier; baggeraar-stuurman of wachtstuurman;
b. stuurman-werktuigkundige kleine schepen of stuurman tot 3000 GT;
c. schipper-machinist reizen nabij de kust.
2. Met het kennisbewijs «middelbaar maritiem officier» wordt voor de verkrijging van een vaarbevoegdheid gelijkgesteld het diploma als derde stuurman voor de grote handelsvaart tezamen met het diploma A als scheepswerktuigkundige. Met het kennisbewijs «wachtstuurman» wordt voor de verkrijging van een vaarbevoegdheidsbewijs gelijkgesteld het diploma «stuurman grote zeilvaart» tezamen met het kennisbewijs «aanvulling stuurman handelsvaart».
3. De diploma's, bedoeld in de Wet op de zeevaartdiploma's voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs om daarmee dienst te kunnen doen aan boord van schepen in de functie van kapitein of stuurman zijn, in neerdalende lijn:
a. diploma als eerste stuurman voor de grote handelsvaart
b. diploma als tweede stuurman voor de grote handelsvaart;
c. diploma als stuurman voor de grote sleepvaart;
d. diploma als derde stuurman voor de grote handelsvaart.
4. Met het diploma als derde stuurman voor de grote handelsvaart wordt voor de verkrijging van een vaarbevoegdheidsbewijs gelijkgesteld het diploma als stuurman voor de kleine handelsvaart tezamen met het aanvullingsdiploma als stuurman voor de kleine handelsvaart.
5. De kennisbewijzen voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs om daarmee dienst te kunnen doen aan boord van schepen in de functie van maritiem officier of werktuigkundige zijn, in neerdalende lijn:
a. middelbaar maritiem officier; baggeraar-machinist of wachtwerktuigkundige;
b. stuurman-werktuigkundige kleine schepen of werktuigkundige tot 3000 kW;
c. schipper-machinist reizen nabij de kust.
6. De diploma's, bedoeld in de Wet op de zeevaartdiploma's voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs om daarmee dienst te kunnen doen aan boord van schepen in de functie van werktuigkundige zijn, in neerdalende lijn:
a. diploma C als scheepswerktuigkundige;
b. diploma B als scheepswerktuigkundige;
c. diploma A als scheepswerktuigkundige;
d. diploma als motordrijver.
7. Met het diploma als motordrijver worden voor de verkrijging van een vaarbevoegdheidsbewijs gelijkgesteld het diploma als assistent scheepswerktuigkundige, het voorlopig diploma als scheepswerktuigkundige, alsmede het diploma als motordrijver zeevisvaart en het diploma voor de zeevisvaart W IV-v, uitgereikt krachtens de Wet op de Zeevischvaartdiploma's, Stb. 1935, 455.
8. Het kennisbewijs voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs om daarmee dienst te kunnen doen in de functie van kapitein of eerste stuurman van schepen op reizen nabij de kust is het kennisbewijs «schipper-machinist reizen nabij de kust».
9. De diploma's voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs om daarmee dienst te kunnen doen in de functie van kapitein of stuurman van schepen op reizen nabij de kust zijn het diploma als stuurman voor de kleine handelsvaart, het diploma als stuurman voor de kustsleepvaart, alsmede het diploma als stuurman voor de beperkte kleine handelsvaart.
10. Onder de zeevaartdiploma's, bedoeld in het derde en zesde lid, worden mede verstaan de diploma's, voor inwerkingtreding van dit besluit verkregen op grond van het Besluit van 3 april 1941 (Stb. B 32; P.B. no. 58), houdende bepalingen betreffende gelijkstelling van de Zeevaartdiploma's uitgereikt door of vanwege den Gouverneur van Curaçao met de diploma's uitgereikt door de commissie ingesteld ingevolge de Wet op de Zeevaartdiploma's (Staatsblad 1935 No. 456), alsmede de diploma's, voor inwerkingtreding van dit besluit verkregen op grond van het Besluit van 12 september 1942 (Stb. C 55), houdende gelijkstelling van diploma's voor stuurlieden en machinisten.
Onverminderd artikel 23, geeft het bezit van het kennisbewijs «middelbaar maritiem officier» de aanvrager recht op het vaarbevoegdheidsbewijs voor alle schepen als:
a. maritiem officier, wachtstuurman en eerste stuurman tot 3000 GT, indien hij in het bezit is van het «algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie», en de leeftijd heeft bereikt van 18 jaar;
b. wachtwerktuigkundige, indien hij de leeftijd heeft bereikt van 18 jaar;
c. eerste stuurman, indien hij, naast het certificaat genoemd in onderdeel a, in het bezit is van het kennisbewijs «radarnavigator», het kennisbewijs «scheepsmanagement-N» en een diensttijd heeft van ten minste twee jaar als stuurman of maritiem officier;
d. tweede werktuigkundige, indien hij een diensttijd heeft van ten minste een jaar;
e. hoofdwerktuigkundige, indien hij in het bezit is van het kennisbewijs «scheepsmanagement-W» en een diensttijd heeft van ten minste vier jaar als werktuigkundige of maritiem officier, waarvan ten minste een jaar als tweede werktuigkundige of eerste maritiem officier;
f. eerste maritiem officier, indien hij, naast de certificaten genoemd in de onderdelen a, c en e, een diensttijd heeft van ten minste drie jaar als maritiem officier;
g. kapitein, indien hij naast de certificaten genoemd in de onderdelen a en c, een diensttijd heeft van ten minste vier jaar als stuurman of maritiem officier, waarvan ten minste een jaar als eerste stuurman of eerste maritiem officier.
Onverminderd artikel 23, geeft het bezit van het kennisbewijs «baggeraar-stuurman», het kennisbewijs «wachtstuurman alle schepen» dan wel het diploma als derde stuurman voor de grote handelsvaart de aanvrager recht op het vaarbevoegdheidsbewijs voor alle schepen als:
a. wachtstuurman en eerste stuurman tot 3000 GT, indien hij in het bezit is van het «algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie» en de leeftijd heeft bereikt van 18 jaar;
b. eerste stuurman, indien hij, naast het certificaat, genoemd in onderdeel a, in het bezit is van het kennisbewijs «radarnavigator» en het kennisbewijs «scheepsmanagement-N», en een diensttijd heeft van ten minste een jaar als stuurman;
c. kapitein, indien hij, naast de certificaten ,genoemd in de onderdeel a en b, een diensttijd heeft van ten minste drie jaar als stuurman, dan wel ten minste twee jaar als stuurman waarvan ten minste een jaar als eerste stuurman.
Onverminderd artikel 23, geeft het bezit van het kennisbewijs «stuurman-werktuigkundige kleine schepen» de aanvrager recht op het vaarbevoegdheidsbewijs als:
a. maritiem officier kleine schepen en eerste stuurman tot 3000 GT, indien hij in het bezit is van het «algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie» en de leeftijd heeft bereikt van 18 jaar;
b. tweede werktuigkundige tot 3000 kW, indien hij de leeftijd heeft bereikt van 18 jaar;
c. hoofdwerktuigkundige tot 3000 kW, indien hij een diensttijd heeft van ten minste twee jaar;
d. eerste maritiem officier kleine schepen, indien hij, naast het certificaat, genoemd in onderdeel a, een diensttijd heeft van ten minste twee jaar als maritiem officier;
e. kapitein tot 3000 GT, indien hij naast het certificaat in onderdeel a, in het bezit is van het kennisbewijs «radarnavigator» en het kennisbewijs «scheepsmanagement-N», en een diensttijd heeft van ten minste twee jaar als stuurman of maritiem officier, waarvan ten minste een jaar als eerste stuurman of eerste maritiem officier.
Onverminderd artikel 23, geeft het bezit van het kennisbewijs «stuurman tot 3000 GT» de aanvrager recht op het vaarbevoegdheidsbewijs als:
a. eerste stuurman tot 3000 GT, indien hij in het bezit is van het «algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie» en de leeftijd heeft bereikt van 18 jaar;
b. kapitein tot 3000 GT, indien hij, naast het certificaat, genoemd in onderdeel a, in het bezit is van het kennisbewijs «radarnavigator» en het kennisbewijs «scheepsmanagement-N», en een diensttijd heeft van ten minste drie jaar als stuurman, dan wel ten minste twee jaar als stuurman, waarvan ten minste een jaar als eerste stuurman.
Onverminderd artikel 23, geeft het bezit van het kennisbewijs «baggeraar-machinist», het kennisbewijs «wachtwerktuigkundige alle schepen», dan wel het diploma A als scheepswerktuigkundige de aanvrager recht op het vaarbevoegdheidsbewijs voor alle schepen als:
a. wachtwerktuigkundige, indien hij de leeftijd heeft bereikt van 18 jaar;
b. tweede werktuigkundige, indien hij een diensttijd heeft van ten minste een jaar;
c. hoofdwerktuigkundige, indien hij in het bezit is van het kennisbewijs «scheepsmanagement-W», en een diensttijd heeft van ten minste drie jaar als werktuigkundige, waarvan ten minste een jaar in het bezit van de bevoegdheid als tweede werktuigkundige;
Onverminderd artikel 23, geeft het bezit van het diploma als motordrijver de aanvrager recht op het vaarbevoegdheidsbewijs als:
a. wachtwerktuigkundige alle schepen;
b. tweede werktuigkundige tot 3000 kW, indien hij de leeftijd heeft bereikt van 18 jaar;
c. hoofdwerktuigkundige tot 3000 kW, indien hij een diensttijd heeft van ten minste twee jaar als werktuigkundige, waarvan ten minste een jaar in het bezit van de bevoegdheid als tweede werktuigkundige.
Onverminderd artikel 23, geeft het bezit van het kennisbewijs «werktuigkundige tot 3000 kW» de aanvrager recht op het vaarbevoegdheidsbewijs als:
a. tweede werktuigkundige tot 3000 kW, indien hij de leeftijd heeft bereikt van 18 jaar;
b. hoofdwerktuigkundige tot 3000 kW, als hij een diensttijd heeft van ten minste twee jaar als werktuigkundige waarvan tenminste een jaar in het bezit van de bevoegdheid als tweede werktuigkundige.
Onverminderd artikel 23, geeft het bezit van het kennisbewijs «schipper-machinist reizen nabij de kust» de aanvrager recht op het vaarbevoegdheidsbewijs als:
a. eerste stuurman op reizen nabij de kust, indien hij in het bezit is van het «algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie», en een leeftijd heeft bereikt van 18 jaar;
b. kapitein op reizen nabij de kust, indien hij, naast het certificaat, genoemd in onderdeel a, een leeftijd heeft bereikt van 20 jaar, en hij een diensttijd heeft van ten minste een jaar, zo nodig aangevuld met de eisen die voortvloeien uit een overeenkomst met een andere staat binnen wiens territoir de reizen nabij de kust plaatsvinden.
Onverminderd artikel 23, geeft het bezit van het kennisbewijs «schipper-machinist reizen nabij de kust» de aanvrager recht op het vaarbevoegdheidsbewijs als:
a. eerste stuurman met de beperking tot reizen nabij de kust met de verdere beperking tot ten hoogste 30 mijl vanuit de kusten van Aruba, Curaçao, Klein Curaçao, Bonaire en Klein Bonaire, indien hij in het bezit is van het «beperkt certificaat maritieme radiocommunicatie» en een leeftijd heeft bereikt van 18 jaar;
b. kapitein op reizen nabij de kust met de verdere beperking tot ten hoogste 30 mijl vanuit de kusten van Aruba, Curaçao, Klein Curaçao, Bonaire en Klein Bonaire, indien hij, naast het certificaat, genoemd in onderdeel a, een leeftijd heeft bereikt van 20 jaar, en hij een diensttijd heeft van ten minste een jaar.
Voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs als radio-operator is vereist het «algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie», afgegeven in overeenstemming met de wettelijke voorschriften dienaangaande van de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk Aruba, alsmede de leeftijd van 18 jaar.
Voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs als radio-operator met de beperking tot het gebruik van VHF/UHF radio-communicatieapparatuur zijn vereist het «beperkt certificaat maritieme radiocommunicatie», afgegeven in overeenstemming met de wettelijke voorschriften inzake de telecommunicatie voor de scheepvaart van de Nederlandse Antillen onderscheidenlijk Aruba, alsmede de leeftijd van 18 jaar.
Voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs als gezel met de beperking tot de dekdienst is ten minste vereist:
a. het kennisbewijs «gezel dekdienst», of
b. een schriftelijke verklaring van de kapitein dat betrokkene met goed gevolg heeft aangetoond te voldoen aan de eisen van bekwaamheid, als bedoeld in sectie A-II/4 van de STCW-Code, en hij een ervaring heeft van ten minste een half jaar als aankomend gezel dekdienst op zeeschepen, hij in het bezit is van het kennisbewijs «basisveiligheidstraining» en hij een leeftijd heeft bereikt van 16 jaar.
Voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs als gezel met de beperking tot de machinekamerdienst is ten minste vereist:
a. het kennisbewijs «gezel machinekamerdienst»; of
b. een schriftelijke verklaring van de hoofdwerktuigkundige dat betrokkene met goed gevolg heeft aangetoond te voldoen aan de eisen van bekwaamheid, als bedoeld in sectie A-III/4 van de STCW-Code, en hij een ervaring heeft van ten minste een half jaar als aankomend gezel machinekamerdienst op zeeschepen, hij in het bezit is van het kennisbewijs «basisveiligheidstraining» en hij een leeftijd heeft bereikt van 16 jaar.
Onverminderd de artikelen 71 tot en met 74, is de houder van een vaarbevoegdheidsbewijs als kapitein, eerste maritiem officier of eerste stuurman alle schepen, alsmede als kapitein tot 3000 GT met ingang van 1 februari 2002 in het bezit van het kennisbewijs «radarnavigator».
Onverminderd de artikelen 71 tot en met 74, is de houder van een vaarbevoegdheidsbewijs als kapitein, eerste maritiem officier, maritiem officier, eerste stuurman en wachtstuurman alle schepen, eerste maritiem officier en maritiem officier kleine schepen, alsmede eerste stuurman tot 3000 GT met ingang van 1 februari 2002 in het bezit van het kennisbewijs «brandbestrijding voor gevorderden».
Onverminderd de artikelen 71 tot en met 77, is de houder van een vaarbevoegdheidsbewijs als hoofdwerktuigkundige, tweede werktuigkundige of wachtwerktuigkundige alle schepen, alsmede als hoofdwerktuigkundige en tweede werktuigkundige tot 3000 kW met ingang van 1 februari 2002 in het bezit van het kennisbewijs «brandbestrijding voor gevorderden».
1. Voor de uitoefening door bemanningsleden van speciale taken en verantwoordelijkheden met betrekking tot de lading en de daarbij behorende uitrusting op tankschepen is vereist:
a. het bezit van een kennisbewijs «brandbestrijding» in aanvulling op de opleiding en training, die is voorgeschreven in artikel 65;
b. ten minste drie maanden goedgekeurde diensttijd op tankschepen of
c. het gevolgd hebben van een erkende cursus om zich vertrouwd te maken met de dienst aan boord van tankschepen, waarin ten minste het programma voor de cursus, vervat in sectie A-V/1, de paragrafen 2 tot en met 7, van de STCW-Code, is behandeld,
2. Het hoofd van de Scheepvaartinspectie is bevoegd in plaats van de diensttijd, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, een kortere diensttijd toe te staan, onder voorwaarde dat:
a. de diensttijd niet korter is dan een maand;
b. het tankschip waarop de diensttijd is doorgebracht, kleiner is 3000 GT;
c. de duur van elke reis van het tankschip gedurende die periode niet langer is dan 72 uur, en
d. de operationele kenmerken van het tankschip, het aantal reizen en het aantal beladingen en lossingen, die gedurende deze periode worden gedaan, het mogelijk maken hetzelfde niveau van kennis en ervaring te verkrijgen.
3. Kapiteins, eerste maritiem officieren, eerste stuurlieden, hoofdwerktuigkundigen, tweede werktuigkundigen en voorts iedereen die rechtstreeks verantwoordelijk is voor het laden, lossen en de te nemen voorzorgsmaatregelen tijdens de reis of de behandeling van de lading, voldoen, naast de voorschriften van het eerste lid, onderdelen b of c , aan het volgende:
a. zij hebben een ervaring van ten minste een half jaar op het gebied van hun taken op het type tankschip waarop zij varen, en
b. zij zijn in het bezit van een voor het type tankschip bestemd veiligheidstrainingskennisbewijs, bedoeld in artikel 50, 51 of 52;
4. Het hoofd van de Scheepvaartinspectie zorgt er voor dat op het vaarbevoegdheidsbewijs van kapiteins en officieren, die voldoen aan het eerste, tweede of derde lid, de desbetreffende aantekening wordt gemaakt.
1. Dit artikel is van toepassing op kapiteins, maritiem officieren, stuurlieden, werktuigkundigen en ander personeel met een veiligheidstaak aan boord van passagiersschepen.
2. Alvorens hun taken aan boord van passagiersschepen worden opgedragen hebben de betrokken zeevarenden een door het hoofd van de Scheepvaartinspectie goedgekeurd schriftelijk bewijs waaruit blijkt dat zij de opleiding, vereist in het vierde tot en met het zesde lid, in overeenstemming met hun hoedanigheid, taken en verantwoordelijkheden, met goed gevolg hebben voltooid.
3. Zeevarenden van wie verlangd wordt dat zij een opleiding hebben gevolgd in overeenstemming met het vierde, zevende en achtste lid, volgen passende herhalingscursussen met tussenpozen van niet meer dan vijf jaar.
4. Personeel aan boord van passagiersschepen, aan wie in de alarmrol de taak wordt opgedragen om passagiers bij te staan in noodsituaties, hebben het bewijs dat zij de training in groepsbegeleiding, bedoeld in artikel 53 hebben voltooid.
5. Kapiteins, maritiem officieren, stuurlieden, werktuigkundigen en ander personeel met een veiligheidstaak aan boord van passagiersschepen dat belast is met bijzondere taken en verantwoordelijkheden, hebben het bewijs dat zij de familiarisatietraining voor het betreffende passagiersschip, bedoeld in artikel 54, hebben voltooid.
6. Personeel aan boord van passagiersschepen dat in de passagiersruimten direct betrokken is bij de dienstverlening aan passagiers, hebben het bewijs dat zij de veiligheidstraining, bedoeld in artikel 55, hebben voltooid.
7. Kapiteins, eerste maritiem officieren, eerste stuurlieden en iedereen die aan boord van passagiersschepen die belast zijn met de directe verantwoordelijkheid voor het aan en van boord gaan van passagiers, het laden, lossen of vastzetten van de lading, zijn in het bezit van het kennisbewijs «passagiersveiligheid», bedoeld in artikel 56.
8. Kapiteins, eerste stuurlieden, eerste maritiem officieren, hoofdwerktuigkundigen, tweede werktuigkundigen en anderen aan boord van passagiersschepen die verantwoordelijkheid dragen voor de veiligheid van passagiers in noodsituaties, zijn in het bezit van het kennisbewijs «crisisbeheersing en menselijk gedrag», bedoeld in artikel 57.
In plaats van het bezit van de bewijzen en kennisbewijzen, genoemd in artikel 53 tot en met 57, door de zeevarende kan de scheepsbeheerder volstaan met het aantekenen van de door de bemanningsleden gevolgde opleiding of training in het krachtens artikel 4 bij te houden overzicht.
1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing op de bemanningsleden aan boord van ro-ro passagiersschepen.
2. Alvorens hun taken aan boord van ro-ro passagiersschepen worden opgedragen zijn zeevarenden in het bezit van een document waaruit blijkt dat zij de opleiding en training, zoals vereist in het vierde tot en met het zesde lid, in overeenstemming met hun hoedanigheid, taken en verantwoordelijkheden, met goed gevolg hebben voltooid.
3. Zeevarenden van wie verlangd wordt dat zij een opleiding en training hebben gevolgd , als bedoeld in het vierde, het zevende en het achtste lid, volgen passende herhalingscursussen met tussenpozen van niet meer dan vijf jaar.
4. Kapiteins, maritiem officieren, stuurlieden, werktuigkundigen en ander personeel aan boord van ro-ro passagiersschepen, aan wie in de alarmrol de taak wordt opgedragen om passagiers bij te staan in noodsituaties, zijn in bezit van het «bewijs groepsbegeleiding», bedoeld in artikel 58.
5. Kapiteins, maritiem officieren, stuurlieden, werktuigkundigen en ander personeel aan boord van ro-ro passagiersschepen, dat belast is met bijzondere taken en verantwoordelijkheden, zijn in het bezit van het «bewijs familiarisatietraining» voor het betreffende ro-ro passagiersschip, bedoeld in artikel 59.
6. Personeel aan boord van ro-ro passagiersschepen dat in de passagiersruimten direct betrokken is bij de dienstverlening aan passagiers, is in het bezit van het «bewijs veiligheidstraining», bedoeld in artikel 60.
7. Kapiteins, eerste maritiem officieren, eerste stuurlieden, hoofdwerktuigkundigen, tweede werktuigkundigen en iedereen aan boord van ro-ro passagiersschepen, die belast is met de directe verantwoordelijkheid voor het aan en van boord gaan van passagiers, het laden, lossen of vastzetten van de lading of het sluiten van openingen in de romp zijn in het bezit van het kennisbewijs «passagiersveiligheid, ladingveiligheid en integriteit van de romp», bedoeld in artikel 61.
8. Kapiteins, eerste maritiem officieren, eerste stuurlieden, hoofdwerktuigkundigen, tweede werktuigkundigen en iedereen aan boord van ro-ro passagiersschepen, die verantwoordelijkheid draagt voor de veiligheid van passagiers in noodsituaties, zijn in het bezit van het kennisbewijs «crisisbeheersing en menselijk gedrag», bedoeld in artikel 62.
In plaats van het bezit van de bewijzen en kennisbewijzen, genoemd in de artikelen 58 tot en met 62, door de zeevarende, kan de scheepsbeheerder volstaan met het aantekenen van de door de bemanningsleden gevolgde opleiding of training in het krachtens artikel 4 bij te houden overzicht.
1. Werktuigkundigen en maritiem officieren aan boord van schepen, voorzien van een stoomvoortstuwingsinstallatie met een voortstuwingsvermogen van 3000 kW of meer, hebben een erkende opleiding stoomvoortstuwing voltooid, als bedoeld in artikel 63.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op houders van het diploma C als scheepswerktuigkundige, dan wel het diploma B als scheepswerktuigkundige, uitgereikt vóór 1 januari 1989.
3. Aan werktuigkundigen en maritiem officieren, die voldoen aan het eerste lid, wordt een kennisbewijs uitgereikt.
4. Het hoofd van de Scheepvaartinspectie zorgt er voor dat op het vaarbevoegdheidsbewijs van werktuigkundigen en maritiem officieren, die voldoen aan dit artikel, de betreffende aantekening wordt gemaakt.
Kapiteins, maritiem officieren, stuurlieden en werktuigkundigen van hogesnelheidsvaartuigen zijn, naast het voor het desbetreffende schip vereiste vaarbevoegdheidsbewijs, in het bezit van een «type rating certificate», als bedoeld in artikel 64, voor het hogesnelheidsvaartuig waarop zij dienstdoen.
1. Elk bemanningslid is in het bezit van een geldige geneeskundige verklaring van geschiktheid voor de zeevaart als bedoeld in artikel 560 van het Wetboek van Koophandel van de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk Aruba.
2. De in het eerste lid bedoelde geneeskundige verklaring van geschiktheid voor de zeevaart betreft de algemene lichamelijke geschiktheid, met in het bijzonder aandacht voor het gezichtsvermogen en het gehoororgaan.
Bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, van de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk Aruba, kunnen, ter uitvoering van het STCW-Verdrag, alsmede van andere verdragen of besluiten van volkenrechtelijke organisaties, regels met betrekking tot de bemanning van zeeschepen worden gesteld ter waarborging van de veilige en milieuverantwoorde vaart.
In de Nederlandse Antillen en Aruba zijn Centrale Registers Bemanningsgegevens, waarin het hoofd van de Scheepvaartinspectie de afgegeven, ongeldig verklaarde en ingetrokken vaarbevoegdheidsbewijzen en de gegeven vrijstellingen en ontheffingen registreert.
Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, van de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk Aruba, worden nadere regels gesteld met betrekking tot de aanvragen op grond van dit besluit.
De documenten, houdende de minimum voorgeschreven bemanningssamenstelling met de functies van de bemanningsleden, die zijn afgegeven vóór inwerkingtreding van dit besluit, behouden hun geldigheid tot de datum van het verstrijken van de geldigheid van het certificaat van deugdelijkheid waar zij bij behoren.
1. De verklaringen van geschiktheid en bekwaamheid, die op grond van Hoofdstuk VII van het Schepenbesluit 1965 zijn afgegeven vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, behouden hun geldigheidsduur overeenkomstig de daarop aangegeven datum van het verstrijken van de geldigheid.
2. Verklaringen van geschiktheid en bekwaamheid, waarop geen datum van het verstrijken van de geldigheidsduur is vermeld, zijn geldig tot de eerste dag van de maand, volgend op die van het bereiken van het 65ste jaar van de houder.
De geneeskundige verklaringen van geschiktheid voor de zeevaart, die zijn afgegeven vóór inwerkingtreding van dit besluit, behouden hun geldigheid overeenkomstig de daarop aangegeven datum van het verstrijken van de geldigheid.
Op aanvragen voor bemanningsdocumenten, verklaringen van geschiktheid en bekwaamheid, monsterboekjes en geneeskundige verklaringen voor de zeevaart, die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van dit besluit en op dat tijdstip nog in behandeling zijn, wordt besloten met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens dit besluit.
1. De houders van een verklaring van geschiktheid en bekwaamheid als vermeld in kolom I, afgegeven op grond van artikel 119 van het Schepenbesluit 1965, zoals dit luidde vóór de inwerkingtreding van dit besluit, hebben aanspraak op de bevoegdheid met de beperkingen als, vermeld in kolom II van onderstaande tabel:
Kolom I | Kolom II |
---|---|
Kapitein alle schepen | Kapitein alle schepen |
Kapitein schepen < 9000 GT | Kapitein alle schepen |
Kapitein schepen < 6000 GT | Kapitein alle schepen |
Kapitein schepen < 4000 GT | Kapitein alle schepen |
Kapitein schepen < 2000 GT | Kapitein tot 3000 GT |
1e stuurman alle schepen | 1e stuurman alle schepen |
1e stuurman schepen < 9000 GT | 1e stuurman alle schepen |
1e stuurman schepen < 6000 GT | 1e stuurman alle schepen |
1e stuurman schepen < 4000 GT | 1e stuurman alle schepen |
1e stuurman schepen < 2000 GT | 1e stuurman tot 3000 GT |
2e stuurman alle schepen | wachtstuurman alle schepen |
3e stuurman alle schepen | wachtstuurman alle schepen |
2e stuurman schepen < 9000 GT | wachtstuurman alle schepen |
2e stuurman schepen < 6000 GT | wachtstuurman alle schepen |
wachtstuurman schepen < 4000 GT | wachtstuurman alle schepen |
Eerste maritiem officier alle schepen | Eerste maritiem officier alle schepenEerste stuurman alle schepenTweede werktuigkundige alle schepen |
Maritiem officier alle schepen | Maritiem officier alle schepenwachtstuurman alle schepen wachtwerktuigkundige alle schepen |
Hoofdwerktuigkundige alle schepen | Hoofdwerktuigkundige alle schepen |
Hoofdwerktuigkundige schepen < 8000 kW | Hoofdwerktuigkundige alle schepen |
Hoofdwerktuigkundige schepen < 6000 kW | Hoofdwerktuigkundige alle schepen |
1e maritiem officier schepen | Eerste maritiem officier kleine schepen |
< 2000GT/1500kW | Eerste stuurman tot 3000 GT Hoofdwerktuigkundige tot 3000 kW |
Hoofdwerktuigkundige schepen < 3000 kW | Hoofdwerktuigkundige tot 3000 kW |
Hoofdwerktuigkundige schepen < 1500 kW | Hoofdwerktuigkundige tot 3000 kW |
2e werktuigkundige alle schepen | 2e werktuigkundige alle schepen |
2e werktuigkundige schepen < 8000 kW | 2e werktuigkundige alle schepen |
2e werktuigkundige schepen < 6000 kW | 2e werktuigkundige alle schepen |
2e werktuigkundige schepen < 3000 kW | 2e werktuigkundige tot 3000 kW |
2e werktuigkundige schepen < 1500 kW | 2e werktuigkundige tot 3000 kW |
3e werktuigkundige alle schepen | wachtwerktuigkundige alle schepen |
4e werktuigkundige alle schepen | wachtwerktuigkundige alle schepen |
schipper-machinist reizen nabij de kust | kapitein kleine schepen, beperkt tot schepen op reizen nabij de kust |
Radio-operator A | Radio-operator Algemeen |
Radio-operator B | Radio-operator Beperkt |
Scheepstechnicus | Gezel |
Gezel | Gezel |
2. Voor de verkrijging van een vaarbevoegdheidsbewijs als kapitein, eerste stuurman, dan wel hoofdwerktuigkundige alle schepen is het bezit van het kennisbewijs «scheepsmanagement N» of «scheepsmanagement W» niet vereist voor de houder van het diploma als eerste stuurman voor de grote handelsvaart, respectievelijk het diploma C als scheepswerktuigkundige, dan wel van het bewijs dat de bijscholingscursus 6000–9000 GT met goed gevolg werd afgesloten, alsmede voor degenen die voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit dienst doen als kapitein of hoofdwerktuigkundige.
Een vaarbevoegdheidsbewijs als kapitein tot 3000 GT wordt afgegeven aan de houder van het diploma als stuurman voor de kleine handelsvaart, afgegeven vóór 3 mei 1988, die in het bezit is van het kennisbewijs «radarnavigator» en het «algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie».
Een vaarbevoegdheidsbewijs als kapitein op reizen nabij de kust wordt afgegeven aan:
a. de houder van het diploma als stuurman voor de kustsleepvaart, afgegeven vóór de datum van het van kracht worden van dit besluit;
b. de houder van het diploma als stuurman voor de beperkte kleine handelsvaart, afgegeven vóór 3 mei 1988;
c. de houder van het diploma als kapitein aannemersmaterieel met aantekening, uitgereikt krachtens artikel 8, derde lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de zeevaartdiploma's in verband met artikel 24 van het Besluit Zeevaartdiploma's;
d. de houder van het kennisbewijs «schipper-machinist reizen nabij de kust», afgegeven vóór de datum van het van kracht worden van dit besluit, die in het bezit is van het «beperkt certificaat maritiem radio-communicatie» en een diensttijd heeft behaald van ten minste twee jaar, zo nodig aangevuld met de eisen die voortvloeien uit een overeenkomst met een andere staat binnen wiens territoir de reizen nabij de kust plaatsvinden.
Een vaarbevoegdheidsbewijs als eerste stuurman tot 3000 GT wordt afgegeven aan:
a. de houder van het diploma als stuurman voor de kleine handelsvaart, afgegeven vóór 3 mei 1988, die in het bezit is van het «algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie» en
b. de houder van het diploma als stuurman voor de kleine handelsvaart met aantekening, uitgereikt krachtens artikel 8, derde lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet op de zeevaartdiploma's, in verband met artikel 23, aanhef en onderdeel a, van het Besluit zeevaartdiploma's, die in het bezit is van het «algemeen certificaat maritieme radiocommunicatie».
Een vaarbevoegdheidsbewijs als eerste stuurman op reizen nabij de kust, wordt afgegeven aan:
a. de houder van het diploma als stuurman voor de kustsleepvaart dan wel het diploma als stuurman voor de beperkte kleine handelsvaart, afgegeven vóór de datum van inwerking treden van dit besluit, die in het bezit is van het «beperkt certificaat voor de maritieme radiocommunicatie»;
b. de houder van het diploma als stuurman-tweede schipper aannemersmaterieel met aantekening, uitgereikt krachtens artikel 8, derde lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet op de zeevaartdiploma's, in verband met artikel 23, aanhef en onderdeel a, van het Besluit zeevaartdiploma's, die in het bezit is van het «beperkt certificaat maritieme radiocommunicatie»;
c. de houder van het diploma als stuurman-tweede schipper aannemersmaterieel met aantekening, uitgereikt krachtens artikel 8, derde lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de zeevaartdiploma's, in verband met artikel 24, van het Besluit zeevaartdiploma's, die in het bezit is van het «beperkt certificaat maritieme radiocommunicatie», en
d. de houder van het kennisbewijs «schipper-machinist reizen nabij de kust», afgegeven vóór de datum van het van kracht worden van dit besluit, die in het bezit is van het «beperkt certificaat maritieme radio-communicatie», zo nodig aangevuld met de eisen die voortvloeien uit een overeenkomst met een andere staat binnen wiens territoir de reizen nabij de kust plaatsvinden.
Een vaarbevoegdheidsbewijs als hoofdwerktuigkundige tot 3000 kW, wordt afgegeven aan de houder van het diploma als motordrijver met aantekening, uitgereikt krachtens artikel 8, derde lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet op de zeevaartdiploma's, in verband met artikel 23, aanhef en onderdeel b, van het Besluit zeevaartdiploma's, die een diensttijd heeft behaald van ten minste twee jaar.
Een vaarbevoegdheidsbewijs als tweede werktuigkundige tot 3000 kW wordt afgegeven aan:
a. de houder van het diploma als motordrijver met aantekening, uitgereikt krachtens artikel 8, derde lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet op de zeevaartdiploma's, in verband met artikel 23, aanhef en onderdeel b, van het Besluit zeevaartdiploma's;
b. de houder van het diploma als scheepswerktuigkundige, uitgereikt krachtens artikel 8, derde lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de zeevaartdiploma's, in verband met artikel 24 van het Besluit Zeevaart-diploma's;
c. de houder van het diploma machinist aannemersmaterieel met aantekening, uitgereikt krachtens artikel 8, derde lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de zeevaartdiploma's, in verband met artikel 24 van het Besluit Zeevaartdiploma's.
Een vaarbevoegdheidsbewijs als gezel wordt afgegeven aan de houder van het kennisbewijs «scheepstechnicus», uitgereikt door het hoofd van de Scheepvaartinspectie.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad, in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en in het Afkondigingsblad van Aruba zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Verkeer en Waterstaat,
T. Netelenbos
Uitgegeven de eenendertigste januari 2002
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Deze algemene maatregel van rijksbestuur dient ter uitvoering van artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel k, van de Schepenwet voor de schepen onder de vlag van het Koninkrijk die zijn geregistreerd in de Nederlandse Antillen of Aruba. In het Besluit worden in hoofdzaak regels gegeven ter implementatie van het op 1 juli 1995 te Londen herziene Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst, 1978 (Trb. 1981, 144) (STCW-Verdrag), hierna te noemen: het Verdrag1. Het Verdrag geldt voor alle landen van het Koninkrijk.
Tevens worden regels gegeven ter uitvoering van andere internationale verplichtingen. Allereerst de bemanningsbepalingen van het op 1 november 1974 te Londen tot stand gekomen Internationale Verdrag ter beveiliging van mensenlevens op zee (SOLAS-Verdrag), zoals dat op 23 mei 1994 is gewijzigd (Trb. 1996, 18). Ten tweede wordt in dit Besluit uitvoering gegeven aan het op 27 juni 1946 te Seattle tot stand gekomen Verdrag nr. 74 van de Internationale Arbeids Organisatie inzake de diplomering van volmatrozen (Stb I 330). Laatstgenoemd Verdrag is indertijd met een positief advies van de Landsregering van de Nederlandse Antillen in de schepenwetgeving geïmplementeerd2.
Overeenkomstig de wens van de Nederlandse Antillen en Aruba is in dit Besluit uitvoering gegeven aan Richtlijn nr. 92/29/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 31 maart 1992 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid ter bevordering van een betere medische hulpverlening aan boord van schepen (Pb EG L 113). De wijziging van het Schepenbesluit 1965, waarin deze Richtlijn al eerder was geïmplementeerd voor de handelsvaart onder de vlag van het Koninkrijk, is ingevolge het koninklijk besluit van 13 november 1995 voor het land Aruba met ingang van 1 december 1995 in werking getreden (Stb. 1995, 557; A.B. no. 75). Voor het land de Nederlandse Antillen is bedoelde wijziging met ingang van 1 oktober 1996 van kracht geworden (K.B. van 22 augustus 1996, Stb. 438, P.B. no. 40; A.B. no. 66).
De internationale gemeenschap heeft bij monde van de Internationale Maritieme Organisatie onderkend, dat het bevorderen van de veiligheid aan boord van zeeschepen noodzakelijk is. De veiligheid aan boord van zeeschepen wordt bevorderd door het dienstdoen van bemanning die voldoende is opgeleid en berekend is op de door hem uit te voeren taken. Hierbij streeft de internationale gemeenschap naar uniformering van de te stellen eisen, ten einde de veiligheid op zee te bevorderen en tevens de controle op de naleving van deze eisen te vereenvoudigen. Het Verdrag bevat de minimumeisen waaraan zeevarenden dienen te voldoen.
Met ingang van 1 februari 2002 loopt de overgangsperiode tot implementatie van het Verdrag ten einde. Vanaf deze datum dienen de zeevarenden te zijn voorzien van vaarbevoegdheidsbewijzen die voldoen aan de Verdragsbepalingen. De vloot geregistreerd in de Nederlandse Antillen en Aruba, met een omvang van circa 285 zeeschepen, wordt voor een groot deel bemand met buitenlandse officieren. Dit houdt in dat deze moeten zijn voorzien van erkenningen van hun vaarbevoegdheden, verstrekt ingevolge de door het Verdrag voorgeschreven procedure. Indien na 1 februari 2002 een schip niet is bemand in overeenstemming met de Verdragsbepalingen, kan een havenstaat ingevolge de havenstaat controlebepalingen het uitvaren van het schip beletten.
In het Verdrag zijn de eisen vastgelegd, waaraan zeevarenden moeten voldoen, willen zij in aanmerking komen voor een vaarbevoegdheid voor het uitoefenen van een nautische, technische of radio functie aan boord van zeeschepen. Deze eisen omvatten niet alleen kennis, kunde en vaardigheden, maar zien ook op de medische geschiktheid voor het uitoefenen van de functie, de benodigde ervaring en de minimumleeftijd van de zeevarende.
Daarnaast kent het Verdrag diverse administratieve bepalingen die door overheden moeten worden geïmplementeerd teneinde op adequate wijze uitvoering te geven aan de Verdragsbepalingen.
Eén van de verplichtingen die aan de Verdragspartijen wordt opgelegd, behoeft nadere aandacht. Het betreft het aangaan van een overeenkomst met de Verdragspartij, waarvan men de vaarbevoegdheden wil erkennen. Dergelijke overeenkomsten (in het Verdrag «undertaking» genoemd), waarvan de vorm wordt vrijgelaten, hebben tot doel de proliferatie van ten onrechte verkregen vaarbevoegdheden te voorkomen door daarin afspraken vast te leggen voor de controle van de afgegeven documenten. Het Koninkrijk heeft met de Republiek van de Filippijnen een Verdrag van die strekking gesloten. Momenteel is het Koninkrijk in onderhandeling met vijftien andere Verdragspartijen bij het Verdrag, teneinde ook met deze partijen schriftelijke afspraken te maken, die de vorm zullen krijgen van een internationale beleidsafspraak (Memorandum of Understanding). Deze systematiek staat niet in de weg aan de landen van het Koninkrijk om zelfstandig schriftelijke afspraken te maken met andere Verdragspartijen, afhankelijk van de nationaliteiten van de buitenlandse officieren aan boord van de zeeschepen geregistreerd in de respectievelijke landen. Het eveneens in het Verdrag opgenomen vereiste, dat de overheid beschikt over een systeem waarin alle afgegeven en ingetrokken documenten worden geregistreerd, is hiermee onlosmakelijk verbonden.
Het Besluit is tot stand gebracht in nauwe samenwerking tussen de regeringen van de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk van Aruba en ondergetekende.
In de Officiële Toelichting op artikel 3, onderdeel e, van het Statuut voor het Koninkrijk wordt een viertal aspecten van de scheepvaart aangemerkt als aangelegenheid van het Koninkrijk. Deze onderwerpen zijn inrichting, uitwatering, uitrusting en bemanning. Hierbij wordt opgemerkt dat blijkens de van belang zijnde passages in de toelichting op het Statuut, in onderling verband beschouwd, enkel de internationaal vastgelegde eisen, gesteld aan de leden van de bemanning en aan de scheepsbeheerder, voorzover deze verband houden met de veiligheid van het schip en daarmee tevens met de navigatie van zeeschepen, een aangelegenheid van het Koninkrijk zijn. Deze onderwerpen worden geregeld bij of krachtens rijkswet of algemene maatregel van rijksbestuur. In deze rijkswetgeving kan ingevolge artikel 14, eerste lid, tweede volzin, van het Statuut delegatie van (nadere) regelgeving geschieden aan de wetgever of aan de regering van de landen. Artikel 6, tweede lid, van het Statuut bepaalt dat de organen van de landen, waar mogelijk, worden ingeschakeld bij de behartiging van koninkrijksaangelegenheden. Dit instrument is in het verleden niet ten volle benut. In de tot stand te brengen Rijkskaderwet Zeescheepvaart, die onder meer ter vervanging van de Schepenwet zal dienen, wordt delegatie aan de drie landen als uitgangspunt genomen. Dit biedt aan de landen van het Koninkrijk de ruimte een eigen beleid voor de zeescheepvaart te ontwikkelen, binnen de kaders gesteld door de internationale gemeenschap en de verbondenheid van de landen binnen het Koninkrijk. Met het oog op de totstandkoming van de Rijkskaderwet wordt thans bij algemene maatregel van rijksbestuur een tijdelijke regeling gegeven voor de implementatie van het Verdrag door de Nederlandse Antillen en Aruba.
Het stellen van regels omtrent de bemanningssamenstelling, de eisen aan en de beoordeling van de lichamelijke geschiktheid, alsook de monstering behoren tot de aangelegenheden van de landen. Terzake gelden voor de Nederlandse Antillen en Aruba geen specifieke verdragsverplichtingen. De zojuist genoemde onderwerpen zijn sinds jaar en dag geregeld in het Wetboek van Koophandel van de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk Aruba. De desbetreffende bepalingen in het Wetboek van Koophandel, in het bijzonder artikel 458, worden door de landen parallel aan de totstandkoming van dit Besluit aangepast aan de ontwikkelingen in de internationale zeescheepvaart van de laatste halve eeuw.
Volledigheidshalve zij opgemerkt dat de implementatie van het STCW-Verdrag voor Nederland, met toepassing van artikel 14, derde lid, van het Statuut voor het Koninkrijk, heeft plaatsgevonden in de Zeevaartbemanningswet en de hierop berustende algemene maatregel van bestuur voor de handelsvaart. In laatstbedoeld Besluit en in een hierop gebaseerde ministeriële regeling worden tevens regels gesteld omtrent de bemanning van zeilschepen in de commerciële vaart. De Zeevaartbemanningswet en de bijbehorende uitvoeringsregelingen richten zich tot zeeschepen onder de vlag van het Koninkrijk die in Nederland zijn geregistreerd.
§ 3 Het Besluit in grote lijnen
In de eerste twee hoofdstukken worden de basisbepalingen van het Besluit gegeven. Het eerste hoofdstuk beperkt zich tot de definities van gehanteerde begrippen en de reikwijdte van het Besluit. Voor een nadere toelichting wordt naar de artikelsgewijze toelichting verwezen.
In het tweede hoofdstuk worden de regels gegeven aan de hand waarvan een schip wordt voorzien van een bemanning die in staat moet zijn dat schip op een veilige en milieuverantwoorde wijze in de vaart te brengen en te houden. De bepalingen in dit hoofdstuk komen zowel voort uit het Verdrag, als uit het SOLAS-Verdrag.
De overheid is in het kader van het SOLAS Verdrag gehouden elk schip te voorzien van een bemanningscertificaat. Op het certificaat moet de minimum voorgeschreven bemanning staan vermeld, waarmee, naar het oordeel van de overheid, het schip veilig en milieuverantwoord kan varen.
Door de verwijzing naar het Wetboek van Koophandel van de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk Aruba sluit het Besluit aan op de wetgeving in beide landen, ten aanzien van de samenstelling van de bemanning.
De wijze van verkrijging van het bemanningscertificaat wordt voorgeschreven in een landsbesluit, houdende algemene maatregelen. Deze bepalingen zijn van louter administratieve aard en behoeven niet op rijksniveau te worden geregeld.
Het Verdrag legt de primaire verantwoordelijkheid voor de veilige en milieuverantwoorde vaart van het schip bij de scheepsbeheerder. Het is immers deze die het schip in de vaart brengt en hij (zij) dient zich ervan te verzekeren dat het schip op een veilige wijze aan de vaart kan deelnemen. Opgemerkt wordt dat dit Besluit de verplichtingen regelt die op de scheepsbeheerder rusten ingevolge het Verdrag. De verplichtingen die op de scheepsbeheerder rusten ingevolge het Wetboek van Koophandel en overige wettelijke voorschriften, blijven onverlet.
In § 4 van het tweede hoofdstuk zijn een aantal aanvullende eisen ten aanzien van de bemanning opgenomen. Deze eisen zijn gebaseerd op diverse internationale verplichtingen.
Op basis van het SOLAS-Verdrag worden eisen gesteld ten aanzien van het aantal sloepsgasten aan boord van een schip. Het Verdrag stelt ook eisen ten aanzien van de medische kennis van de kapitein en de scheepsofficieren, alsmede de werktaal aan boord van passagiersschepen.
Op basis van Richtlijn nr. 92/29/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 31 maart 1992, inzake de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid aan boord van schepen, is de aanwezigheid aan boord van de scheepsarts verplicht. Tevens stelt deze Richtlijn aanvullende eisen aan de medische kennis en de praktijkvaardigheden van de kapitein en het bemanningslid aan wie, onder de eindverantwoordelijkheidheid van de kapitein, de medische zorg aan boord is opgedragen.
Tenslotte is de verdeling tussen de aan boord aanwezige houders van een algemeen of een beperkt certificaat maritieme radiocommunicatie opgenomen. Deze regels vloeien voort uit het SOLAS-Verdrag.
In het derde hoofdstuk wordt de norm gesteld dat een zeevarende in het bezit dient te zijn van een vaarbevoegdheidsbewijs. Ingevolge het Verdrag moet een schip zijn bemand met bemanningsleden die voldoende zijn gekwalificeerd. Deze kwalificaties blijken uit een vaarbevoegdheidsbewijs of een ander document. In dit hoofdstuk worden naast de normstelling tevens bijzondere voorzieningen gegeven ten aanzien van het vaarbevoegheidsbewijs.
De aanvrager van een vaarbevoegdheidsbewijs moet voldoen aan alle beroepsvereisten voor de functie. De aanvrager moet de, gelet op zijn opleiding, voorgeschreven relevante ervaring hebben en hij moet voorzien zijn van de nodige geneeskundige verklaringen van geschiktheid voor de zeevaart.
In beginsel ligt aan elk vaarbevoegdheidsbewijs een specifiek kennisbewijs ten grondslag.
Een vaarbevoegdheidsbewijs kan worden verkregen op basis van een in de Nederlandse Antillen dan wel Aruba genoten opleiding, of op basis van het bezit van een in Nederland afgegeven kennisbewijs. Voorzover nodig zullen de drie landen in onderling overleg daaromtrent voorzieningen treffen.
Een vaarbevoegdheidsbewijs van erkenning wordt afgegeven op basis van een vaarbevoegdheidsbewijs afgegeven door een Verdragspartij waarmee, vooraf, schriftelijke afspraken zijn gemaakt.
Ingevolge het Verdrag moet elk afgegeven vaarbevoegdheidsbewijs zijn voorzien van een uniek nummer.
De hoofdstukken 4 en 5 vormen de kern van het Besluit. In hoofdstuk 4 worden de beroepsvereisten gesteld voor het dienstdoen aan boord van de diverse categorieën schepen. In hoofdstuk 5 worden de eisen gesteld aan de kennis en ervaring, waarover de zeevarenden dienen te beschikken, teneinde aan de beroepseisen te voldoen.
In deze hoofdstukken wordt voornamelijk verwezen naar het Verdrag en de bijbehorende Code, waar de eisen in zijn uitgewerkt. Uit een oogpunt van wetgevingssystematische doelmatigheid behoeven deze eisen niet in het Besluit te worden overgenomen en kan worden volstaan met verwijzingen.
In hoofdstuk 4 worden tevens per categorie schip aanvullende opleidings- of ervaringseisen gesteld. Daarnaast zijn in dit hoofdstuk nog de beroepsvereisten vastgelegd die voortspruiten uit de High Speed Craft Code, behorende bij het SOLAS Verdrag.
Behalve de beroepsvereisten voor de stuurlieden, werktuigkundigen en maritiem officieren, zijn er aparte beroepsvereisten opgenomen voor gezellen en andere opvarenden. Laatstgenoemden moeten een specifieke opleiding hebben genoten, alvorens zij met veiligheidstaken mogen worden belast.
De eisen gesteld in deze hoofdstukken worden aan de aanvrager van een vaarbevoegdheidsbewijs gesteld, opdat zeker is dat de houder van een kennisbewijs beschikt over de kennis en ervaring die krachtens het Verdrag vereist is. Hieruit blijkt duidelijk de samenhang tussen de hoofdstukken 3 tot en met 5.
Hoofdstuk 6 bestaat uit slechts één artikel, omdat de wettelijke bepalingen ten aanzien van medische keuringen in de Nederlandse Antillen, respectievelijk Aruba zijn vastgelegd in artikel 560 van het Wetboek van Koophandel van de beide landen en de hierop gebaseerde nadere regelgeving. Alhoewel dit in beginsel wetgevingstechnisch niet fraai is, legt deze indeling de nadruk op de aparte aandacht die ingevolge het Verdrag moet worden besteed aan de medische geschiktheid van de opvarenden. In dit Besluit behoeft dan ook geen verdere implementatie van deze eis uit het Verdrag plaats te vinden.
In hoofdstuk 7 wordt een aantal overige voorschriften gegeven, waaronder allereerst het kwaliteitstoezicht valt op de examens ter afsluiting van opleidingen. Vanwege het voornemen om binnen afzienbare tijd op de Nederlandse Antillen wederom maritieme opleidingen te gaan verzorgen, is het noodzakelijk reeds in dit Besluit dit toezicht vast te leggen.
Voorts eist het Verdrag dat er een centrale registratie van alle afgegeven en ingetrokken vaarbevoegdheidsbewijzen plaatsvindt. Ook de afgegeven vrijstellingen en ontheffingen moeten daarin worden geregistreerd. Dit register dient om buitenlandse administraties op hun verzoek te kunnen inlichten over de legitimiteit van aldaar aangetroffen vaarbevoegdheidsbewijzen. Het is hierbij van groot belang dat het register zodanig is opgezet en ingericht, dat zij onmiddellijk de gegevens kan verschaffen. Uiteraard dienen deze gegevens ook correct te zijn.
Hoofdstuk 8 bevat de overgangsbepalingen die nodig zijn voor een verantwoorde overgang van de oude naar de nieuwe rechtstoestand. Ingevolge voorschrift I/15 van het Verdrag moet tevens worden aangegeven op welke vaarbevoegdheidsbewijzen de houder van een verklaring van geschiktheid en bekwaamheid (i.e. het vaarbevoegdheidsbewijs oude stijl op grond van artikel 119 van het Schepenbesluit 1965), van een bestaande ontheffing of van een bevoegdheid verlenend diploma aanspraak kan maken. Het eventuele onderscheid hangt af van het kennisbewijs dat ten grondslag heeft gelegen aan de bevoegdheidsverlening in het verleden. Op basis hiervan kan aan de houder een vaarbevoegdheidsbewijs nieuwe stijl worden uitgereikt. Hij dient overigens ook te voldoen aan de medische en procedurele eisen die zijn gesteld aan de verlenging of vernieuwing van een vaarbevoegdheidsbewijs.
Behalve aan de duur van de dienst aan boord van zeeschepen kunnen nadere eisen gesteld worden met betrekking tot specifieke werkzaamheden tijdens de ervaringsperiode of ervaring aan boord van bepaalde categorieën zeeschepen. De ervaring wordt onderscheiden van de beroepsvereisten, die zijn opgenomen in hoofdstuk 4.
Voor de definities van de verschillende categorieën schepen is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de definities, zoals die zijn opgenomen in het Verdrag. Het onderscheid tussen deze schepen is nodig, om in dit Besluit te kunnen aangeven welke aanvullingen of beperkingen kunnen worden aangebracht op een vaarbevoegdheidsbewijs. In de in onderdeel o en p genoemde internationale Codes zijn de specificaties opgenomen, waaraan de tankers moeten voldoen, die bepaalde stoffen vervoeren. Om welk soort tanker het in een bepaald geval gaat, blijkt uit het certificaat van deugdelijkheid dat voor een schip wordt afgegeven. Hetzelfde kan gezegd worden van de passagiersschepen en de ro-ro-passagiersschepen.
In onderdeel r is de definitie weergegeven van een hogesnelheidsvaartuig; deze definitie komt overeen met die gebruikt in hoofdstuk X van het SOLAS-Verdrag.
Voor een aantal vaarbevoegdheden geldt een beperking tot reizen nabij de kust. Ook worden ingevolge het Verdrag minder zware eisen gesteld aan de bemanning van schepen van beperkte tonnage en met een beperkt voortstuwingsvermogen, die zich beperken tot reizen nabij de kust. Een definitie van reizen nabij de kust is dan ook noodzakelijk, teneinde te kunnen vaststellen of een schip dat met een lichte bemanning vaart, zich bevindt binnen het gebied waarin dit is toegestaan. In de definitie is een gebied gekozen dat het mogelijk maakt om te varen tussen alle tot de Nederlandse Antillen behorende eilanden.
In het tweede lid van dit artikel worden de typen schepen genoemd waarop dit Besluit niet van toepassing is; dit artikel sluit aan bij artikel 2, tweede lid, van de Schepenwet.
De Landsverordening van 25 juni 1953 (P.B. 1953, no. 109) wijst de schepen, alsmede de landsvaartuigen aan die onder de werking van de Schepenwet vallen. Hieronder vallen alle schepen met een zeebrief van de Nederlandse Antillen of Aruba, uitgezonderd zeegaande jachten en schepen met een bruto inhoud van minder dan 50 m3. Op de laatste categorie kan bij landsbesluit houdende algemene maatregelen de Schepenwet geheel of gedeeltelijk van toepassing worden verklaard.
In het derde lid is de mogelijkheid opgenomen dat bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, afwijkende bepalingen voor landsvaartuigen worden vastgesteld.
Met «landsvaartuigen» worden in het derde lid de landsvaartuigen in de zin van artikel 2, tweede lid, van de Schepenwet bedoeld. Het Verdrag geldt niet voor overheidsschepen in de niet-commerciële vaart.
De scheepsbeheerder moet ervoor zorgen dat er een adequate bemanning is op het schip. De kapitein heeft een aanvullende bevoegdheid om te doen wat nodig is in bijzondere omstandigheden. Het Besluit verleent deze bevoegdheid direct aan de kapitein zelf, derhalve niet aan de kapitein als vertegenwoordiger van de scheepsbeheerder. De scheepsbeheerder moet de kapitein de middelen verschaffen in geval hij (zij) het nodig acht van deze aanvullende bevoegdheid gebruik te maken. Het derde lid van dit artikel geeft uitvoering aan voorschrift I/14, paragraaf 1, onderdeel 3, van de Bijlage van het Verdrag.
Deze artikelen geven respectievelijk uitvoering aan voorschrift I/14, paragraaf 1, onderdeel 3 en onderdeel 4, van de Bijlage van het Verdrag.
Dit artikel geeft uitvoering aan de rusttijdbepalingen in sectie A/VIII/1 van de STCW-Code De rusttijdbepalingen uit de Code zijn hier opgenomen, omdat in de Arbeidsregeling 2000 van de Nederlandse Antillen (P.B. 2000, no. 67), respectievelijk de Arbeidsverordening van Aruba (AB 1990, no. GT 57) vooralsnog geen arbeids- en rusttijdbepalingen ten aanzien van de zeescheepvaart zijn opgenomen.
De plicht een bemanningscertificaat aan boord te hebben waaruit blijkt welke bemanning aan boord moet zijn, komt voort uit het SOLAS-Verdrag. In het bemanningscertificaat wordt niet alleen opgenomen het aantal personen dat aan boord behoort te zijn, maar ook de functie waarin zij dienst zullen doen.
Uit het bemanningscertificaat blijkt met welke samenstelling van de bemanning het schip, naar het oordeel van het hoofd van de Scheepvaartinspectie, veilig en milieuverantwoord kan varen.
Deze bepalingen sluiten aan op het Wetboek van Koophandel van de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk, Aruba. Daarin wordt de verantwoordelijkheid voor de samenstelling van de bemanning bij de scheepsbeheerder gelegd. Het is mogelijk dat, op verzoek van de scheepsbeheerder, voor een schip een certificaat met meerdere bemanningssamenstellingen wordt uitgereikt, bijvoorbeeld met het oog op een situatie waarbij per reis afwisselend volgens een conventionele (mono-disciplinaire) bedrijfsvoering wordt gewerkt of juist volgens een geïntegreerde bedrijfsvoering. De desbetreffende alternatieve bemanningssamenstellingen zijn onderling gelijkwaardig. Tijdens de vaart mag tegelijkertijd slechts één bemanningssamenstelling worden toegepast. De kapitein is verplicht in het scheepsdagboek te vermelden met welke bemanningsamenstelling wordt gevaren. De scheepsbeheerder en de kapitein kunnen zich hierop onder normale omstandigheden beroepen. Dit betekent ook dat een schip niet met minder personen dan in het bemanningscertificaat is aangegeven, noch met personen die niet over de voor de aangegeven functies vereiste bevoegdheden beschikken, op zee mag worden gebruikt of naar zee vertrekken.
Met een geldigheidsduur van het bemanningscertificaat van ten hoogste vijf jaren wordt aangesloten bij die van de geldigheid van de andere certificaten die bij het schip horen. De scheepsbeheerder die het bemanningscertificaat heeft aangevraagd, is en blijft het aanspreekpunt van het hoofd van de Scheepvaartinspectie bij het toezicht.
Het kan voorkomen dat de scheepsbeheerder zich ziet gesteld voor de omstandigheid dat hij tijdelijk niet beschikt over voldoende bemanningsleden met een bepaalde bevoegdheid om een schip overeenkomstig het bemanningscertificaat te bemannen. Onder bepaalde omstandigheden kan het hoofd van de Scheepvaartinspectie ontheffing geven van de plicht te varen conform het bemanningscertificaat.
Ingevolge de eisen van het Verdrag moeten alle opvarenden, alvorens zij aan boord met hun taken aanvangen, bekend zijn met of informatie en instructie ontvangen over elementaire veiligheidszaken. Daarnaast moeten opvarenden met specifieke veiligheidstaken, dan wel taken op het gebied van het voorkomen van maritieme verontreiniging een basisveiligheidscursus hebben gevolgd. In de praktijk zal dit er op neerkomen dat op een niet-passagiersschip en gezien de beperkte bemanning, alle personeel genoemd op het bemanningscertificaat deze cursus zal moeten hebben gevolgd. Op passagiersschepen kan, wat dit onderwerp betreft, worden volstaan met het personeel (officieren en dek- en machinekamerpersoneel) dat daadwerkelijk voor veiligheidstaken is aangewezen.
Artikel I/15 van de Bijlage van het STCW-Verdrag, zoals herzien in 1995, staat toe dat aan zeevarenden in het bezit van een certificaat overeenkomstig de eisen zoals die golden vóór de inwerkingtreding van de wijziging van 1995 van het Verdrag, en die hun carrière hebben aangevangen vóór 1 augustus 1998, mogen blijven voldoen aan de oude eisen. In de tekst van het eerste lid van artikel 13 is derhalve bepaald dat deze voorschriften van het Verdrag van toepassing zijn, tenzij de zeevarende kan aantonen dat hij reeds vóór 1 augustus 1998 aan boord van zeeschepen werkzaam was.
De inhoud van deze artikelen is overgenomen uit het Schepenbesluit 1965; de desbetreffende bepalingen in het Schepenbesluit zijn voor Nederland opgenomen in het Besluit Zeevaartbemanning en komen voor het Koninkrijk te vervallen met de inwerkingtreding van dit Besluit.
In artikel 15 wordt onderscheid gemaakt tussen het bezit van het certificaat scheepsgezondheidszorg O of B. Ingevolge Richtlijn 92/29/EEG moeten kapiteins, alsmede de bemanningsleden aan wie, onder verantwoordelijkheid van de kapitein, de medische zorg is toevertrouwd een speciale opleiding hebben genoten. Daarnaast moeten zij op schepen in onbeperkt vaargebied (categorie A in de Richtlijn) een praktijkopleiding op een afdeling voor spoedeisende hulp in een algemeen ziekenhuis hebben genoten of een daarmee vergelijkbare training hebben gevolgd. Met het onbeperkt vaargebied in de Richtlijn wordt bedoeld een gebied dat zich verder uitstrekt dan 150 zeemijl van havens met adequate medische voorzieningen, dan wel 175 zeemijl van havens met adequate medische voorzieningen, waar tevens is voorzien in de permanente aanwezigheid van helikopters voor evacuatiedoeleinden.
Het ingevolge het wereldwijde maritieme nood- en veiligheidssysteem voor de radiocommunicatie (GMDSS) ingestelde zeegebied A2 betreft een gebied binnen bereik van radio kuststations die zijn uitgerust met middengolf radiotelefonie installaties, voorzien van digitaal gerichte oproep voorzieningen (DSC). Het bereik van deze radiotelefonie installaties is over het algemeen beperkt tot 150 mijl. Aangezien er van kan worden uitgegaan dat landen die middengolf DSC kuststations hebben, beschikken over adequate medische voorzieningen, is de koppeling van het (radio)zeegebied A2 aan de eisen van de Richtlijn gerechtvaardigd.
Omdat het zeegebied A2 wordt vermeld op het aan het schip uit te reiken certificaat van deugdelijkheid is daarmee tevens invulling gegeven aan de handhaafbaarheid van dit artikel.
Ingevolge Richtlijn 92/29/EEG moet bij een bemanning die bestaat uit honderd personen of meer, een arts aan boord zijn. In dat geval zal niet de kapitein of een door hem aangewezen persoon zijn belast met het beheer van de medische uitrusting, maar de voorgeschreven arts. Uit dien hoofde is er dan ook geen noodzaak om voor de kapitein de verplichte ziekenhuis stage of de daarmee vergelijkbare training voor te schrijven en kan voor de kapitein volstaan worden met het bezit van het certificaat scheepsgezondheidszorg B (beperkt). Het bezit van dit certificaat wordt wel als essentieel beschouwd, omdat de kapitein de uiteindelijke beslissing zal nemen over noodzakelijke acties. Bijvoorbeeld de eventuele evacuatie van patiënten, het aanvragen van radio-medisch advies en het divergeren van het schip. Om deze beslissingen te kunnen nemen dient hij te beschikken over de elementaire medische kennis die onderdeel uitmaakt van de eisen voor het behalen van het certificaat scheepsgezondheidszorg B. Een en ander is neergelegd in artikel 16 van het Besluit.
In het voorjaar van 2001 is in IMO-verband vastgesteld dat slechts één persoon aan boord in het bezit van het algemene certificaat maritieme radiocommunicatie behoeft te zijn.
Hierin is geregeld wat tot op heden in artikel 119 van het Schepenbesluit 1965, alsmede in de desbetreffende bepalingen van de Wet op de Zeevaartdiploma's staat. De inhoudelijke opleidings- en ervaringseisen voor de bevoegdheden zijn in hoofdstuk 5 van dit Besluit vastgelegd.
Indien het schip is uitgerust met een stoomvoortstuwingsinstallatie, moet de werktuigkundige in het bezit zijn van een specialistisch kennisbewijs voor deze voortstuwingsmethode.
Het begrip «kleine schepen» dat in artikel 19 wordt gehanteerd, is bedoeld om daarmee schepen aan te duiden waarvan de tonnage kleiner is dan 3000 GT en daarnaast het voortstuwingsvermogen kleiner is dan 3000 kW.
De scheepsbeheerder zal zich steeds ervan moeten vergewissen, of de bemanning beschikt over geldige vaarbevoegdheidsbewijzen. Een vernieuwing van een vaarbevoegdheidsbewijs moet tijdig aangevraagd worden. Indien speciale cursussen moeten worden gevolgd om de bekwaamheden op peil te houden, zou een onduidelijke situatie kunnen ontstaan als het afgegeven vaarbevoegdheidsbewijs geldig blijft, terwijl het kennisbewijs dat vereist is voor de geldigheid van het vaarbevoegdheidsbewijs, zijn geldigheid al zou hebben verloren.
Voor zover voor een bepaald vereiste geen schriftelijk document moet worden meegenomen aan boord, is het vaarbevoegdheidsbewijs het enige document dat aantoont dat de houder voldoet aan de vereisten.
Deze artikelen betreffen de nadere uitwerking van de toetsingscriteria voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs. De aanvraagprocedure is van administratieve aard en wordt geregeld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen van elk van de landen.
De benodigde ervaring kan, behalve op Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse schepen, onder voorwaarden op andere wijze zijn opgedaan. Dit is in gelijkwaardige functies, maar ook op andere wijze, bijvoorbeeld in een erkende simulator. Deze gelijkwaardige ervaring kan in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van het feit of de aanvrager voldoet aan de eisen voor de eerste afgifte van een bepaald vaarbevoegdheidsbewijs, maar ook of de ervaring, bij de bepaling van de wijze waarop de voor een vernieuwing van een vaarbevoegdheidsbewijs benodigde ervaring is opgedaan, voldoet aan de eisen.
Met aanvullingen of beperkingen die op het vaarbevoegdheidsbewijs kunnen worden aangetekend, wordt onder meer gedoeld op de specialistische cursussen die gevolgd moeten worden voor het bekleden van bepaalde functies aan boord van de verschillende soorten van schepen. Een beperking kan ook betrekking hebben op het uitsluitend mogen dienstdoen binnen het beperkte werkgebied van 250 mijl, zoals dit geldt voor houders van het diploma schipper/machinist beperkt werkgebied.
Voor de vernieuwing van een vaarbevoegdheidsbewijs is vereist dat men in de vijf jaren voorafgaand aan de datum van de aanvraag van de vernieuwing ten minste een jaar heeft dienstgedaan, ofwel in een functie waarvoor een vaarbevoegdheidsbewijs is vereist waarover de aanvrager beschikt, ofwel in een gelijkwaardige functie. Hier is dan ook opgenomen welke functies voor de onderscheiden vaarbevoegdheden met diensttijd zijn gelijkgesteld.
Een vaarbevoegdheidsbewijs dat door verloop van de geldigheidsduur ongeldig is geworden, kan worden vernieuwd, indien wordt voldaan aan de in het vierde lid genoemde voorwaarden. De aanvrager moet ofwel een door de Minister die het aangaat erkende cursus met goed gevolg hebben afgerond, ofwel in een relevante functie boven de sterkte hebben dienst gedaan, ofwel in een relevante, maar lagere functie dan waarvoor zijn vaarbevoegdheidsbewijs hem bevoegd verklaart, hebben gewerkt. In het bemanningscertificaat is opgenomen het minimale aantal bemanningsleden met hun functies. Met een functie boven de sterkte wordt bedoeld dat de betrokkene geen deel mag uitmaken van het in het bemanningscertificaat opgenomen aantal bemanningsleden. Wel dient de desbetreffende zeevarende in een van de in het bemanningscertificaat genoemde functies dienst te doen; bijvoorbeeld daar waar het certificaat twee wachtstuurlieden voorschrijft, zal de betrokkene als derde wachtstuurman dienst moeten doen.
De bovenbedoelde cursus zal een voldoende hoeveel praktijkgerichte onderdelen moeten hebben, waarbij zou kunnen worden gedacht aan simulatoren; indien de aanvrager de mogelijkheid heeft om te kiezen voor een periode dienst te doen boven de sterkte, moet hij de werkzaamheden onder toezicht en verantwoordelijkheid van een bevoegde stuurman of werktuigkundige verrichten.
De eerste aanvraag voor een vaarbevoegdheidsbewijs moet binnen vier jaren na het behalen van het afsluitende examen ingediend worden. Enerzijds wordt daardoor voorkomen dat er te veel tijd verstrijkt tussen het behalen van dat diploma of getuigschrift en het in de praktijk toepassen van de opgedane kennis en anderzijds wordt daarmee bereikt dat wordt voldaan aan de in het tweede lid vereiste diensttijdeis van tenminste één jaar in de afgelopen vijf jaar.
Deze artikelen bevatten een uitwerking van sectie A/1–11 van de STCW-Code.
Voor de verkrijging van de meeste vaarbevoegdheidsbewijzen is, behalve een op de functie toegesneden opleiding en geschiktheid uit geneeskundig oogpunt, ook ervaring aan boord van zeeschepen nodig. Deze ervaring kan per functie en per categorie schip verschillen wat betreft de duur, de vaktechnische inhoud, het vaargebied en de categorie van schepen waarop de functie gaat worden uitgeoefend.
Het Besluit bevat geen regels ten aanzien de rechtsbescherming van de aanvrager, respectievelijk houder van een vaarbevoegdheidsbewijs. Daarin is reeds voorzien in de wetgeving betreffende de administratieve rechtspraak van de landen.
In dit artikel wordt uitvoering gegeven aan voorschrift I/10, paragraaf 2, van de Bijlage van het Verdrag.
In dit lid zijn de voorwaarden opgesomd waaronder het hoofd van de Scheepvaartinspectie ontheffing kan geven op grond van artikel VIII van het Verdrag. Onder «bijzondere omstandigheden» worden onder meer verstaan omstandigheden die zich in de haven kunnen voordoen, zoals het – op aanwijzing van de havenmeester – onverwijld vrijmaken van een ligplaats voor een ander schip of het risico dat de dagelijkse schutting bij hoogwater wordt gemist.
Er kunnen zich echter ook omstandigheden van dringende aard voordoen in de bedrijfsvoering van de scheepsbeheerder; voorwaarde daarbij is wel dat deze door hem redelijkerwijs niet waren te voorzien.
In het tweede lid worden de criteria vastgesteld voor deze laatstbedoelde ontheffing, die van belang is, indien een persoon in het bezit van een vaarbevoegdheid die voor de uitoefening van een functie nodig is, tijdelijk niet aan boord voorhanden is, maar door de inzet van een bemanningslid met een lagere kwalificatie in dit tekort kan worden voorzien.
Indien hij wel beschikt over een bemanningslid in het bezit van een andere vaarbevoegdheid en voldoende ervaring en (praktijk)kennis om de hogere functie waar te nemen, kan voor dit bemanningslid ontheffing verkregen worden van diens verplichting om de hogere bevoegdheid te hebben als hij een bepaalde functie uitoefent.
Houders van een ander dan een Nederlands-Antilliaans respectievelijk een Arubaans vaarbevoegdheidsbewijs kunnen dienst doen op Nederlands-Antilliaanse respectievelijk Arubaanse schepen, indien zij in het bezit zijn van een Nederlands-Antilliaans respectievelijk een Arubaans vaarbevoegdheidsbewijs van erkenning. Het bezit van een dergelijk vaarbevoegdheidsbewijs van erkenning geldt niet voor de gezellen; conform de bepalingen van het Verdrag kunnen deze reeds dienst doen als zij in het bezit zijn van een vaarbevoegdheidsbewijs afgegeven door de bevoegde autoriteit in het land van herkomst.
Door de werking van het Verdrag kunnen houders van een vaarbevoegdheidsbewijs dat is afgegeven door de bevoegde autoriteiten van een land waarvan is vastgesteld dat de opleidingen voldoen aan het Verdrag, met in achtneming van het daarvoor geldende voorschrift I/10 van de Bijlage van het Verdrag, aanspraak maken op een vaarbevoegdheidsbewijs van erkenning. In een schriftelijke afspraak met de vreemde staat moeten de procedures worden vastgelegd, die de beide Partijen bij het Verdrag zullen volgen. Deze procedures omvatten de navraag van echtheid van kennisbewijzen en certificaten, de melding van wijzigingen in het opleidingssysteem en de intrekking of ongeldigverklaring van vaarbevoegdheidsbewijzen, respectievelijk van vaarbevoegdheidsbewijzen van erkenning, in het laatste geval op grond van onbekwaamheid of medische ongeschiktheid. Alvorens tot het maken van schriftelijke afspraken kan worden overgegaan dient het erkennende land, in casu de Nederlandse Antillen of Aruba, zich ervan te vergewissen dat de desbetreffende vreemde staat volledig voldoet aan de bepalingen van het Verdrag. Dit kan betekenen dat ook inspectiebezoeken moeten worden afgelegd.
In deze artikelen wordt voor de omschrijving van de beroepsvereisten zoveel mogelijk rechtstreeks verwezen naar de omschrijving die in het Verdrag daaraan is gegeven.
De in de artikelen 67 en 72 genoemde familiarisatietraining houdt in dat men bekend is met de aan boord van het passagiersschip gebruikte veiligheidssystemen; in het geval van een serie zusterschepen zijn deze systemen aan boord van alle tot de serie behorende schepen identiek en is er geen noodzaak op elk individueel schip de training te herhalen; in een zodanig geval kan een certificaat worden afgegeven dat geldig is aan boord van alle schepen van de serie.
Alle in dit artikel genoemde beroepsvereisten met betrekking tot de scheepsgezondheidszorg vloeien voort uit de bepalingen van Richtlijn 92/29/EEG, die op vrijwillige basis ook door de regeringen van de Nederlandse Antillen en Aruba is aanvaard. In deze Richtlijn wordt aandacht geschonken aan de bevordering van een betere medische hulpverlening aan boord van schepen. Hiertoe worden naast de criteria waaraan de medische uitrusting moet voldoen, tevens eisen gesteld aan de opleiding van die zeevarenden die met de medische zorg aan boord zijn belast. Naast de initiële opleiding vormt ook de periodieke herhaling een onderdeel van de medische scholing. In het artikel wordt een onderscheid gemaakt tussen schepen die zich tijdens de reis continu binnen een bepaalde afstand van adequate medische voorzieningen aan de wal bevinden enerzijds, en schepen die zich verder weg begeven anderzijds.
Dit artikel bevat o.a. een opsomming van diploma's, die op grond van de – met ingang van 1 februari 2002 ingetrokken – Wet op de zeevaartdiploma's zijn afgegeven en als kennisbewijs kunnen worden gebruikt voor de aanvraag van de daarbij genoemde vaarbevoegdheidsbewijzen. In de Zeevaartbemanningswet, waarbij de Wet op de zeevaartdiploma's is ingetrokken, is bepaald dat tot 1 februari 2007 aan houders van een verklaring dat het desbetreffende examen met goed gevolg is afgelegd, de in artikel 2 van laatstgenoemde wet genoemde diploma's («rangendiploma's») worden afgegeven.
De volgorde van de opsomming in de onderscheiden leden van dit artikel geeft tevens de rangorde van de genoemde kennisbewijzen, dan wel diploma's weer.
De artikelen 71 tot en met 93 geven de vereiste combinatie van kennis en ervaring voor de afgifte van een vaarbevoegdheidsbewijs voor de onderscheiden categorieën schepen. Tevens zijn opgenomen de vaarbevoegdheden nieuwe stijl waarop de houders van een verklaring van geschiktheid en bekwaamheid of een ander bewijs van beroepsbekwaamheid, afgegeven voor de datum van inwerkingtreding van de wet, aanspraak kunnen maken, indien zij ook overigens aan de eisen voldoen.
In de artikelen 71 tot en met 83 is op basis van verkregen kennisbewijzen, opgedane ervaring en het bezit van eventueel aanvullende vereiste certificaten vastgelegd op welke vaarbevoegdheidsbewijzen de aanvrager recht heeft.
Ter toelichting van de artikelen 84 tot en met 86 zij opgemerkt dat, ingevolge de overeengekomen wijzigingen ten aanzien van de Bijlage bij het Verdrag er een overgangsperiode geldt tot 1 februari 2002 wat betreft de afgifte van bepaalde vaarbevoegdheidsbewijzen aan aanvragers die voldoen aan de eisen zoals die vóór 1 februari 1997 van kracht waren. Na 1 februari 2002 moet mede op grond van voorschrift I/11.3 in elk geval aan de herziene eisen worden voldaan.
Hetgeen in de bestaande eisen niet steeds is opgenomen, moet derhalve als aparte eis worden geformuleerd. Indien men tijdens de opleiding reeds de genoemde cursusonderdelen heeft gehad en het kennisbewijs deze onderdelen dekt, dan wel indien men inmiddels de genoemde certificaten heeft, ontstaat uit deze artikelen niet een nieuwe verplichting. Indien men nog niet beschikt over de genoemde certificaten, dient men ervoor te zorgen dat zij op 1 februari 2002 in het bezit zijn.
Het in artikel 88, tweede, vierde, vijfde en zesde lid verwoorde voorschrift dat er voor betrokken zeevarenden een door het hoofd van de Scheepvaartinspectie goedgekeurd bewijs moet zijn waaruit blijkt dat zij bepaalde opleidingen met goed gevolg hebben voltooid, beoogt de voor de uitvoeringspraktijk gewenste flexibiliteit inzake het registreren van trainingen te bewerkstelligen. Individuele zeevarenden kunnen zelf in het bezit zijn van de benodigde bewijzen dat opleidingen met goed gevolg zijn gevolgd; in plaats daarvan is het mogelijk dat de scheepsbeheerder, in een door hem bij te houden register, de opleidingen van de diverse zeevarenden die op zijn schepen dienst doen bijhoudt. De verplichting een dergelijk register bij te houden is vastgelegd in artikel vier, derde lid, van dit Besluit en komt voort uit voorschrift I/14 van het Verdrag. Met name waar het gaat om grote aantallen zeevarenden aan boord, zoals op passagierschepen, is het risico van het in ongerede raken van bewijzen van individuele zeevarenden aanwezig. Met het in plaats daarvan bijhouden van een register per schip wordt dit voorkomen.
Ingevolge artikel 4, derde lid, van dit Besluit houdt de scheepsbeheerder per schip van elk daarop dienstdoend bemanningslid een overzicht bij van de genoten opleiding, de ervaring, de vakbekwaamheid en de medische geschiktheid. Gezien de grote aantallen bemanningsleden die op passagiersschepen en ro-ro passagiersschepen dienst doen, brengt het daarnaast uitreiken van individuele bewijzen voor iedere in dienst zijnde zeevarende voor de scheepsbeheerder een dusdanig onevenredig grote administratieve last met zich mee, dat kan worden volstaan met aantekenen in het verplichte overzicht. De bepalingen van het Verdrag verzetten zich niet tegen deze mogelijkheid aangezien daar slechts gesproken wordt over het kunnen overleggen van schriftelijk bewijs dat de genoemde opleidingen en trainingen daadwerkelijk zijn gevolgd; het overzicht dient echter ook aan boord van het desbetreffende schip beschikbaar te zijn.
De in dit lid genoemde datum van 1 januari 1989 houdt verband met het feit dat in de tot die datum geldende exameneisen voor het behalen van de diploma's B en C als scheepswerktuigkundige het vak stoomvoortstuwing was opgenomen. Bij de wijziging van de exameneisen voor het diploma B en C als scheepswerktuigkundige die op 1 januari 1989 van kracht zijn geworden, zijn destijds de eisen ten aanzien van het vak stoomvoortstuwing uit de exameneisen verwijderd en is een separaat kennisbewijs stoomvoortstuwing geïntroduceerd in het Examenbesluit zeevaartdiploma's.
Gezien het bijzondere karakter van hogesnelheidsvaartuigen moeten kapiteins, stuurlieden en maritiem officieren die op deze soort schepen dienst doen, naast hun vaarbevoegdheidsbewijs in het bezit zijn van een zogenaamd «type rating certificate». Deze eis vloeit voort uit de bepalingen voor hogesnelheidsvaartuigen die zijn vastgelegd in de «High Speed Craft Code», welke Code ingevolge hoofdstuk X van het Internationale Verdrag ter beveiliging van mensenlevens op zee, waarbij Nederland partij is, algemeen verbindende voorschriften bevat. De eisen die ten grondslag liggen aan de afgifte van een type rating certificate zijn eveneens in deze Code opgenomen.
Artikel 94 bepaalt dat alle bemanningsleden in het bezit moeten zijn van verklaringen van medische geschiktheid.
Artikel 95 opent de mogelijkheid om internationaalrechtelijke verplichtingen op het gebied van de bemanning van zeeschepen rechtstreeks bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, van de Nederlandse Antillen of Aruba te implementeren.
Artikel 96 voorziet in de instelling van een Centraal Register Bemanningsgegevens per land, waarmee de desbetreffende verplichtingen van de vlaggestaat zoals deze uit het Verdrag voortvloeien, worden uitgevoerd.
Gelet op de eigen positie van de Nederlandse Antillen, respectievelijk Aruba, op bestuursrechtelijk gebied is bepaald dat de nadere regels betreffende alle aanvragen op grond van dit Besluit bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, van het desbetreffende land worden vastgesteld.
De artikelen 98 tot en met 109 bevatten bepalingen van overgangsrecht voor de zeevarenden op het tijdstip van inwerkingtreding van dit Besluit, waarbij hun rechten onder de oude wetgeving worden gerespecteerd.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
T. Netelenbos
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.
De tekst van de herziene Bijlage van het Verdrag, alsmede bij het Verdrag behorende Code, is, te samen met de Nederlandse vertaling, geplaatst in Trb. 1996, 249.
In artikel 88 en Bijlage XVI van het Schepenbesluit 1952 (Stb. 679; P.B. No. 110). Ingevolge het K.B. van 8 juni 1953 (Stb. 274) is dit Besluit met ingang van 1 juli 1953 voor de Nederlandse Antillen in werking getreden.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2002-44.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.