Besluit van 26 juli 2002, houdende opheffing van het Bedrijfschap voor het Brood- en Banketbakkersbedrijf (Besluit opheffing Bedrijfschap Brood- en Banketbakkersbedrijf)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 14 juni 2002, Directie Arbeidsverhoudingen, nr. AV/CAM/2002/41837, gedaan mede namens Onze Minister van Economische Zaken;

Gelet op artikel 70 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie;

De Raad van State gehoord (advies van 27 juni 2002, nr. W12.02.0251/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 18 juli 2002, mede namens Onze Minister van Economische Zaken, Directie Arbeidsverhoudingen, nr. AV/CAM/2002/49888;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet op de bedrijfsorganisatie;

b. de raad: de Sociaal-Economische Raad;

c. het hoofdbedrijfschap: het Hoofdbedrijfschap Ambachten;

d. het bedrijfschap: het Bedrijfschap Brood- en Banketbakkersbedrijf;

Artikel 2

  • 1. Het bedrijfschap is opgeheven.

  • 2. De door het bedrijfschap vastgestelde verordeningen en besluiten, voorzover nog van kracht bij de inwerkingtreding van dit besluit, vervallen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid, blijft de door het bedrijfschap vastgestelde Registratieverordening Bedrijfschap Brood- en Banketbakkersbedrijf van kracht tot de datum waarop de door het bestuur van hoofdbedrijfschap vastgestelde verordening ter zake in werking zal treden.

Artikel 3

  • 1. Vanaf de inwerkingtreding van dit besluit berust het beheer van het vermogen van het bedrijfschap bij het hoofdbedrijfschap.

  • 2. Rechtsvorderingen welke tot het vermogen van het bedrijfschap behorende rechten of verplichtingen tot onderwerp hebben, worden ingesteld door of tegen het hoofdbedrijfschap.

Artikel 4

  • 1. Het hoofdbedrijfschap is belast met de vereffening van het vermogen van het bedrijfschap. Het kan daartoe de tot het vermogen van het bedrijfschap behorende roerende en onroerende zaken vervreemden.

  • 2. Het hoofdbedrijfschap stelt met het oog op de vereffening een boedelbeschrijving op. Het stelt tevens de rekening van inkomsten en uitgaven van het bedrijfschap vast over het tijdvak, aanvangende op de eerste januari van het jaar volgende op het kalenderjaar waarover laatstelijk een rekening van inkomsten en uitgaven door het bestuur van het bedrijfschap is vastgesteld, en eindigend op de dag van inwerkingtreding van dit besluit.

  • 3. De boedelbeschrijving en de rekening van inkomsten en uitgaven, bedoeld in het tweede lid, behoeven de instemming van de raad.

  • 4. De instemming van de raad met de rekening van inkomsten en uitgaven strekt tot decharge van het dagelijks bestuur van het bedrijfschap, behoudens in geval van later gebleken valsheid in bewijsstukken of andere onregelmatigheden.

Artikel 5

  • 1. Het hoofdbedrijfschap maakt het tijdstip van de aanvang van de vereffening bekend in de Staatscourant en in het Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie, alsmede in de daartoe naar zijn oordeel in aanmerking komende nieuwsbladen, onder vermelding van de afkondiging van dit besluit.

  • 2. In de bekendmaking worden degenen die een vordering op het bedrijfschap hebben, opgeroepen die vordering binnen een daarbij aangegeven termijn bij het hoofdbedrijfschap in te dienen. Deze termijn wordt niet korter gesteld dan zes maanden, te rekenen vanaf de dag van de bekendmaking.

Artikel 6

  • 1. De opheffing van het bedrijfschap tast de rechtskracht van de door dit lichaam wettig opgelegde heffingsaanslagen niet aan.

  • 2. Bij de inning van nog niet betaalde heffingsaanslagen van het bedrijfschap oefent de voorzitter van het hoofdbedrijfschap zo nodig de in artikel 127 van de Wet op de bedrijfsorganisatie toegekende bevoegdheden uit.

  • 3. Het hoofdbedrijfschap kan, voorzover dit voor de voldoening van schulden van het bedrijfschap noodzakelijk is, bij verordening aan de ondernemers in het betrokken deel van het bedrijfsleven een heffing opleggen volgens de bij de laatstelijk opgelegde algemene heffing van het bedrijfschap gehanteerde maatstaven.

  • 4. Ten aanzien van een in het derde lid bedoelde heffingsverordening en de krachtens die verordening opgelegde aanslagen zijn de artikelen 126 en 127 van de Wet op de bedrijfsorganisatie van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7

  • 1. Zo spoedig mogelijk nadat het hoofdbedrijfschap het vermogen van het bedrijfschap heeft vereffend, brengt het daarover aan de raad verslag uit. Het verslag gaat vergezeld van een door het hoofdbedrijfschap vastgestelde rekening van inkomsten en uitgaven.

  • 2. De vaststelling van het verslag en van de rekening van inkomsten en uitgaven betreffende de vereffening kan slechts plaatsvinden nadat de ontwerpen van deze stukken gedurende twee maanden op het kantoor van het hoofdbedrijfschap voor een ieder ter lezing zijn neergelegd en tegen betaling van de kosten algemeen verkrijgbaar zijn gesteld en indien binnen die termijn bij het hoofdbedrijfschap geen bezwaren zijn ingekomen.Van de neerlegging en de verkrijgbaarheid geschiedt openbare kennisgeving in de Staatscourant en in het Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie.

  • 3. Elk ingekomen bezwaar wordt door het hoofdbedrijfschap onderzocht. Indien het bezwaar gegrond wordt bevonden, zet het hoofdbedrijfschap de vereffening voort en maakt, zo nodig, een nieuw verslag en een nieuwe rekening op, waarin aan het bezwaar is tegemoet gekomen. Ten aanzien van laatstbedoeld verslag en laatstbedoelde rekening is het tweede lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het hoofdbedrijfschap nieuwe bezwaren, welke reeds tegen het eerste verslag en de eerste rekening hadden kunnen worden ingebracht, niet in overweging neemt. Wordt het bezwaar ongegrond bevonden, dan stelt het hoofdbedrijfschap het verslag en de rekening alsnog vast.

  • 4. De rekening behoeft instemming van de raad. De instemming strekt tot decharge van het hoofdbedrijfschap. Het hoofdbedrijfschap doet van het verlenen van de instemming zo spoedig mogelijk openbare kennisgeving op de wijze als is aangegeven in het tweede lid.

Artikel 8

Aan hetgeen blijkens de rekening als bedoeld in artikel 7 aan vermogen van het bedrijfschap over is, wordt door van het hoofdbedrijfschap, de betrokken organisaties van ondernemers en van werknemers gehoord, een bestemming gegeven, zoveel mogelijk ten nutte van het betrokken deel van het bedrijfsleven. Dit besluit behoeft de goedkeuring van de raad.

Artikel 9

  • 1. De opheffing van het bedrijfschap heeft geen gevolg voor de ontvankelijkheid van bezwaren als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht of beroepen ingevolge de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie. In plaats van het bedrijfschap treedt het hoofdbedrijfschap als partij op.

  • 2. Gerechtelijke uitspraken, gedaan tegen het bedrijfschap of, op grond van het eerste lid, tegen het hoofdbedrijfschap, worden door het hoofdbedrijfschap uitgevoerd, voorzover nodig ten laste van het vermogen van het opgeheven bedrijfschap.

Artikel 10

Het hoofdbedrijfschap draagt in de zin van de Archiefwet 1995 zorg voor de archiefbescheiden van het bedrijfschap.

Artikel 11

Dit besluit treedt in werking op 1 september 2002.

Artikel 12

Dit besluit wordt aangehaald als Besluit opheffing Bedrijfschap Brood- en Banketbakkersbedrijf.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 26 juli 2002

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

M. Rutte

De Minister van Economische Zaken,

H. Ph. J. B. Heinsbroek

Uitgegeven de twintigste augustus 2002

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Met het Kabinetsstandpunt over de toekomst van het PBO-stelsel van 28 oktober 19961heeft het toenmalige kabinet een proces in gang gezet tot modernisering van het stelsel van de Publiek-rechtelijke Bedrijfsorganisatie. Bij brief van 28 oktober 1996 heeft het kabinet daarover het advies van de Sociaal-Economische Raad (de SER, de raad) gevraagd.

In dat kabinetsstandpunt respectievelijk in het op 4 april 1997 uitgebrachte Nader kabinets-standpunt over de toekomst van het PBO-stelsel2is aangegeven dat het kabinet uit een oogpunt van doelmatigheid van het openbaar bestuur een substantieel kleiner aantal schappen gewenst respectievelijk mogelijk en noodzakelijk achtte door een hergroepering van de product- en bedrijfschappen. Het kabinet was het eens met de opvatting van de SER3dat de schappen in eerste instantie zelf verantwoordelijk zijn voor de hergroepering. De raad is gevraagd een en ander te coördineren. De raad heeft een onafhankelijke, externe commissie ingesteld, de Adviesgroep Hergroepering Bedrijfslichamen, die de voornemens en voorkeuren van de bedrijfslichamen heeft geïnventariseerd en van kanttekeningen voorzien.

De Bestuurskamer van de raad heeft op 26 november 1997 daarover zijn standpunt bepaald4en aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uitgebracht. Het kabinet heeft vervolgens bij brief van 24 februari 1998 van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, kenmerk AV/A&M/980263, aan de SER medegedeeld dat met de in dat standpunt vervatte voorstellen een adequate invulling van de in het Nader kabinetsstandpunt van 4 april 1997 geuite wenselijkheid van een substantiële reductie van het aantal bedrijfslichamen kan worden bereikt.

2. Achtergrond van het verzoek

De Adviesgroep Hergroepering Bedrijfslichamen was van mening dat een drietal bestaande bedrijfschappen voor deelsectoren waarin het ambachtelijk karakter eveneens geldt, waaronder het Bedrijfschap voor het Bakkersbedrijf en Bedrijfschap voor het Banketbakkersbedrijf, zouden kunnen integreren in het Hoofdbedrijfschap Ambachten (HBA).

In het standpunt van de Bestuurskamer werd met betrekking tot het toenmalige Bedrijfschap voor het Bakkersbedrijf en Bedrijfschap voor het Banketbakkersbedrijf voorzien in een groeimodel. Eerst zouden genoemde bedrijfschappen in november 1997 fuseren tot één Bedrijfschap voor het Brood- en Banketbakkersbedrijf. Vervolgens zou dit laatste bedrijfschap opgaan in het HBA als commissie ex artikel 88a van de Wet op de bedrijfsorganisatie (Wbo).

Bij SER-verordening van 21 november 1997 werd de eerste stap gerealiseerd door instelling van het Bedrijfschap voor het Brooden Banketbakkersbedrijf, als opvolger van het Bedrijfschap voor het Bakkersbedrijf en van het Bedrijfschap voor het Banketbakkersbedrijf.

Vervolgens is door de bij het bedrijfschap betrokken organisaties een discussie gevoerd over de wijze waarop de sectorbelangen met het oog op de toekomst het best vertegenwoordigd zouden kunnen worden. Daarbij kwam ook de mogelijkheid van aansluiting bij het Hoofdbedrijfschap Detailhandel (HBD) aan de orde. De discussie heeft er uiteindelijk toe geleid dat ondernemers- en werknemersorganisaties met elkaar overeengekomen zijn de activiteiten van het bedrijfschap onder te brengen in een gemeenschappelijke voorziening van het HBA en het HBD ex artikel 109 van de Wbo:

Bij besluit van de Bestuurskamer van de SER van 7 december 2000 is de gemeenschappelijke voorziening: de Commissie detailhandel in brood en banket goedgekeurd. De commissie functioneert sinds 1 januari 2001.

3. Standpunt bedrijfschap

De bij het Bedrijfschap voor het Brood- en Banketbakkersbedrijf betrokken organisaties zijn van mening dat het bedrijfschap kan worden opgeheven. Zij wijzen op de hergroepering van het PBO-stelsel en het feit dat er vanwege die hergroepering geen zelfstandige plaats meer is voor het bedrijfschap. Het activiteitenpakket is daarvoor te beperkt. Nu voortzetting van de activiteiten van het bedrijfschap door de vorming van een gemeenschappelijke voorziening van het HBA en het HBD gewaarborgd is, staat niets meer aan de opheffing van het bedrijfschap in de weg.

De benoemingsgerechtigde organisaties in het bestuur van het Bedrijfschap voor het Brood- en Banketbakkersbedrijf5hebben de Bestuurskamer dan ook verzocht te bevorderen dat het bedrijfschap wordt opgeheven.

4. Advies

Van haar voornemen aan de betrokken ministers advies uit te brengen omtrent de wens van de bij het bedrijfschap betrokken partijen tot opheffing van het bedrijfschap heeft de Bestuurskamer van de SER openbaar kennis gegeven in het Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie en de Staatscourant van 23 februari 2001.

De Bestuurskamer – daartoe door de raad gemachtigd op grond van het Algemeen Machtigingsbesluit Adviezen – heeft op 26 november 2001 haar advies vastgesteld. De Bestuurskamer onderschrijft de door de betrokken organisaties getrokken conclusies. In lijn met het verzoek adviseert de Bestuurskamer namens de raad tot opheffing van het bedrijfschap.

5. Positie medewerkers bedrijfschap

Het bedrijfschap heeft geen werknemers in een vast dienstverband. Er is de afgelopen jaren personeel van het HBA ingehuurd. Een voorziening te zake behoeft derhalve niet te worden getroffen.

Het is voorts niet nodig een voorziening te treffen voor de gewezen medewerkers van het bedrijfschap. In de loop van 2002 wordt de indexatieverplichting van de huidige uitkeringen respectievelijk van de premievrije pensioenrechten van de gepensioneerden en ex-deelnemers van het bedrijfschap overgenomen door het Bedrijfspensioenfonds voor het Bakkersbedrijf. De inwerkingtreding van dit besluit wordt mede daarop afgestemd.

6. Instemming organisaties

Het advies van de SER heeft de instemming van de organisaties van ondernemers en van werknemers die bevoegd zijn tot het benoemen van bestuursleden van het bedrijfschap. Deze organisaties vormen naar het oordeel van de SER representatieve organisaties van de betrokken ondernemers en van de betrokken werknemers als bedoeld in artikel 68, tweede lid, van de Wbo.

7. Kabinetsstandpunt

Het kabinet is van oordeel dat het voorstel tot opheffing van het Bedrijfschap Brood- en Banketbakkersbedrijf en de onderbrenging van activiteiten in een gemeenschappelijke voorziening van het HBA en HBD past binnen de besluitvorming ten aanzien van de modernisering respectievelijk hergroepering van bedrijfslichamen zoals in de inleiding is weergegeven.

Deze algemene maatregel van bestuur strekt overeenkomstig het advies tot opheffing van het Bedrijfschap Brood- en Banketbakkersbedrijf en verbindt aan de opheffing de voorzieningen die gewoonlijk aan de opheffing van een bedrijfslichaam worden verbonden, zoals eerder nog bij het Besluit van 24 april 2001 houdende opheffing van het Bedrijfschap voor de Lederwaren- en Schoenindustrie (Stb. 2001, 220). In verband met een goede aansluitende overgang van de met de opheffing gepaard gaande voorzieningen, zal de precieze datum van inwerkingtreding van het besluit worden afgestemd met de Bestuurskamer.

Artikelen

Artikel 2

Het tot nader order van kracht blijven van de Registratieverordening is noodzakelijk voor de voortzetting van de activiteiten in de nieuwe constellatie.

Artikel 3 tot en met 7

Deze artikelen regelen de competentie van het HBA ten aanzien van het beheer en de vereffening van het vermogen van het bedrijfschap en behelzen een aantal procedurele voorschriften.

Artikel 8

Dit artikel regelt de procedure voor de bestemming van een eventueel batig saldo. Een restantvermogen zal ten goede komen aan de bedrijfsgenoten die deze gelden hebben opgebracht.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

W. A. Vermeend

De Minister van Economische Zaken,

A. Jorritsma-Lebbink


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

XNoot
1

TK 1996–1997, 25 091, nr. 1.

XNoot
2

TK 1996–1997, 25 091, nr. 2.

XNoot
3

Advies inzake de toekomst van het PBO-stelsel van 7 januari 1997 (Publicatie 97/01).

XNoot
4

Hergroepering binnen het PBO-stelsel, Standpunt over de hergroepering van de product- en bedrijfschappen, uitgebracht aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 26 november 1997, SER-publicatienr. 97/11.

XNoot
5

Nederlandse Brood- en banketbakkers Ondernemers Vereniging, Nederlandse Vereniging voor de Bakkerij, FNV Bondgenoten en CNV Bedrijvenbond.

Naar boven