Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer | Staatsblad 2002, 407 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer | Staatsblad 2002, 407 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van 14 november 2001, nr. MJZ2001120 764, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, gedaan mede namens Onze Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst;
Gelet op richtlijn nr. 96/29/Euratom van de Raad van de Europese Unie van 13 mei 1996 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren (PbEG L 159) en de artikelen 1, eerste lid, onder b, 14, eerste lid, 15c, derde lid, 16, eerste lid, 21, eerste en tweede lid, 67, eerste lid, en 73 van de Kernenergiewet;
De Raad van State gehoord (advies van 31 januari 2002, nr. W08.01.0621/V);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van 4 juli 2002, nr. MJZ2002057207, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, uitgebracht mede namens Onze Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen1 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1 komt te luiden:
1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
bron: splijtstof of erts;
buiten-ontwerpongeval: ongeval waarvan de kans dat het zich voordoet geringer is dan elk van de gepostuleerde begin-gebeurtenissen en waarbij niet is uit te sluiten dat door het vrijkomen van splijtstoffen of radioactieve stoffen de bij artikel 18 vastgestelde limietwaarden voor de gepostuleerde begin-gebeurtenissen worden overschreden;
gehalte: massagehalte van de elementen uranium, thorium en plutonium in splijtstoffen;
gepostuleerde begin-gebeurtenissen: redelijkerwijs mogelijk te achten voorvallen die bij juist functioneren van de daartoe speciaal ontworpen veiligheidssystemen tot voorzienbare bedrijfsgevolgen of ongevalsomstandigheden leiden die een besmetting of een blootstelling van de omgeving kunnen veroorzaken;
handeling: handeling als genoemd in artikel 15 van de wet, niet zijnde het vervoeren van, het voorhanden hebben bij opslag in verband met vervoer, of het binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van splijtstoffen of ertsen, uitgezonderd bij een interventie, een ongeval of een radiologische noodsituatie;
ingekapselde bron: splijtstoffen of ertsen die zijn ingebed in of gehecht aan vast dragermateriaal of zijn omgeven door een omhulling van materiaal met dien verstande dat hetzij het dragermateriaal hetzij de omhulling voldoende weerstand biedt om onder normale gebruiksomstandigheden elke verspreiding van splijtstoffen of ertsen te voorkomen;
lid van de bevolking: een persoon uit de bevolking binnen of buiten een locatie, niet zijnde een werknemer gedurende zijn werktijd of een persoon die een radiologische verrichting ondergaat;
locatie: inrichting of uitrusting als bedoeld in artikel 15, onder b of c, van de wet of als aangewezen krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer of plaats waar een handeling wordt verricht;
natuurlijk uranium: door een chemisch scheidingsproces verkregen uranium waarin de uraniumisotopen zich in de natuurlijke verhouding bevinden;
ondernemer: degene onder wiens verantwoordelijkheid een handeling of werkzaamheid wordt verricht;
Onze Ministers: Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
splijtstof of erts bevattende afvalstof: splijtstof die, of erts dat krachtens artikel 19 van dit besluit in samenhang met artikel 38, eerste en tweede lid, van het Besluit stralingsbescherming als zodanig is aangemerkt en niet wordt geloosd;
verrijkingsgraad: massagehalte van uranium-235 en uranium-233 tezamen in verrijkt uranium;
verrijkt uranium: uranium met een hoger massapercentage uranium-235 dan in natuurlijk uranium.
2. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt onder «activiteit», «blootstelling», «deskundige», «effectieve dosis», «equivalente dosis», «gezondheidsschade», «omgevingsdosisequivalent», «radiotoxiciteitsequivalent», «schade», «werkzaamheid» en «wet» verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van het Besluit stralingsbescherming.
3. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt onder «besmetting», «lozing in de lucht», «lozing in het openbare riool» en «lozing in het oppervlaktewater» verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van het Besluit stralingsbescherming, met dien verstande dat in plaats van «radioactieve stoffen» telkens «splijtstoffen of ertsen» wordt gelezen.
4. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt onder «lid van de bevolking» verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van het Besluit stralingsbescherming, met dien verstande dat daarbij onder «locatie» wordt verstaan hetgeen daaronder in artikel 1, eerste lid, van dit besluit wordt verstaan.
5. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt onder «voorhanden hebben» mede verstaan: het vervaardigen, bewerken, hanteren en opslaan.
Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 15 van de wet is gericht tot Onze Ministers, en, indien het medische stralingstoepassingen betreft, Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en wordt ingediend bij Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer met gelijktijdige toezending van een afschrift aan Onze Ministers van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en, indien het medische stralingstoepassingen betreft, Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
2. Onder vernummering van het tweede tot en met het vijfde lid tot vierde tot en met zevende lid, worden twee leden ingevoegd, luidende:
2. De aanvraag om een vergunning voor handelingen binnen een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet, of als aangewezen krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer, wordt ingediend door degene die de inrichting drijft.
3. Een aanvraag als bedoeld in het tweede lid betreft niet de handelingen die worden verricht door een persoon die in het bezit is van een vergunning voor het op steeds wisselende plaatsen verrichten van zodanige handelingen.
3. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. De aanhef komt te luiden: De aanvraag bevat:.
b. In onderdeel c wordt «de artikelen 4–14» vervangen door: de artikelen 4 tot en met 11.
c. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:
e. indien een vergunning wordt aangevraagd voor een handeling die in de krachtens artikel 19 in samenhang met artikel 4, tweede lid, van het Besluit stralingsbescherming geldende regeling, als gerechtvaardigd is bekendgemaakt, een verwijzing naar die bekendmaking;
f. indien een vergunning wordt aangevraagd voor een handeling die niet of als niet-gerechtvaardigd is bekendgemaakt in de krachtens artikel 19 in samenhang met artikel 4, tweede lid, van het Besluit stralingsbescherming geldende regeling, een verzoek om rechtvaardiging van die handeling en tevens de gegevens met betrekking tot de economische, sociale en andere voordelen van de betrokken handeling en met betrekking tot de gezondheidsschade die erdoor kan worden toegebracht, die nodig zijn met het oog op de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van de handeling.
4. Het vijfde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. De zinsnede «de paragrafen 2–4» wordt vervangen door: de paragrafen 2 en 3.
b. De zinsneden «of uitrusting» en «of op uitrustingen, die in eenzelfde vaartuig worden of zijn aangebracht,» vervallen.
5. In het zesde lid wordt «aanvrage» vervangen door: aanvraag.
In hoofdstuk II, paragraaf 1, wordt na artikel 3 een artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien binnen een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet, of als aangewezen krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer reeds splijtstoffen, ertsen of radioactieve stoffen voorhanden zijn, of toestellen worden gebruikt, heeft de risicoanalyse, bedoeld in de artikelen 4, eerste lid, onder e, en derde lid, onder e, 5, eerste lid, onder d, en tweede lid, onder d, 6, eerste lid, onder h, en 9, eerste lid, onder f, betrekking op de totaal ten gevolge van die inrichting ontvangen effectieve dosis. De berekening van de effectieve dosis, bedoeld in de eerste volzin, heeft geen betrekking op de effectieve dosis ten gevolge van handelingen van een persoon als bedoeld in artikel 3, derde lid.
2. Bij regeling van Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de risicoanalyses, bedoeld in de artikelen 4, eerste lid, onder e, en derde lid, onder e, 5, eerste lid, onder d, en tweede lid, onder d, 6, eerste lid, onder h en i, 9, eerste lid, onder f, en 10, tweede lid, onder b, ten 6°.
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt «dient in het bijzonder te bevatten» vervangen door: bevat in ieder geval.
b. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma worden drie onderdelen toegevoegd, luidende:
d. een beschrijving van de maatregelen die door of vanwege de aanvrager zullen worden getroffen ter voorkoming van schade;
e. een risicoanalyse van de schade van het voorhanden hebben van de onder a bedoelde splijtstoffen buiten de onder c bedoelde plaats, inrichting of uitrusting;
f. een opgave van alle handelingen en werkzaamheden met splijtstoffen, ertsen, radioactieve stoffen en toestellen binnen de locatie die meldingsplichtig of vergunningplichtig zijn krachtens dit besluit, het Besluit stralingsbescherming of het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen.
2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Indien de aanvraag betrekking heeft op een handeling met een ingekapselde bron, bevat zij voorts een opgave van de chemische en fysische toestand en vorm waardoor deze splijtstoffen een ingekapselde bron vormen alsmede een aanduiding van de constructie en de kwaliteit van de bron.
3. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt «dient in het bijzonder te bevatten» vervangen door: bevat in ieder geval.
b. Onderdeel c komt te luiden:
c. een opgave en beschrijving van de plaats, waar de ertsen voorhanden zullen worden gehouden;.
c. Er worden drie onderdelen toegevoegd, luidende:
d. een beschrijving van de maatregelen, die door of vanwege de aanvrager zullen worden getroffen ter voorkoming van schade;
e. een risicoanalyse van de schade van het voorhanden hebben van ertsen buiten de onder c bedoelde plaats;
f. een opgave van alle handelingen en werkzaamheden met splijtstoffen, ertsen, radioactieve stoffen en toestellen binnen de locatie die meldingsplichtig of vergunningplichtig zijn krachtens dit besluit, het Besluit stralingsbescherming of het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen.
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt «dient in het bijzonder te bevatten» vervangen door: bevat in ieder geval.
b. Onderdeel c komt te luiden:
c. een beschrijving van de maatregelen, welke door of vanwege de aanvrager zullen worden getroffen ter voorkoming van schade;.
c. Er worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:
d. een risicoanalyse van de schade buiten de onder b bedoelde plaats als gevolg van de handeling waarvoor vergunning wordt gevraagd;
e. een opgave van alle handelingen en werkzaamheden met splijtstoffen, ertsen, radioactieve stoffen en toestellen binnen de locatie die meldingsplichtig of vergunningplichtig zijn krachtens dit besluit, het Besluit stralingsbescherming of het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen.
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt «dient in het bijzonder te bevatten» vervangen door: bevat in ieder geval.
b. Onderdeel c komt te luiden:
c. een beschrijving van de maatregelen, welke door of vanwege de aanvrager zullen worden getroffen ter voorkoming van schade;.
c. Er worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:
d. een risicoanalyse van de schade buiten de onder b bedoelde plaats als gevolg van de handeling waarvoor vergunning wordt gevraagd;
e. een opgave van alle handelingen en werkzaamheden met splijtstoffen, ertsen, radioactieve stoffen en toestellen binnen de locatie die meldingsplichtig of vergunningplichtig zijn krachtens dit besluit, het Besluit stralingsbescherming of het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen.
Artikel 6, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «dient in het bijzonder te bevatten» vervangen door: bevat in ieder geval.
2. In onderdeel e wordt «het aantal deskundige en andere leden van het personeel» vervangen door: het aantal deskundigen en het aantal andere leden van het personeel.
3. Onderdeel h komt te luiden:
h. een veiligheidsrapport, inhoudende een beschrijving van de maatregelen, die door of vanwege de aanvrager zullen worden getroffen ter voorkoming van schade, of ter beperking van de kans op schade, waaronder begrepen de maatregelen ter voorkoming van schade buiten de inrichting, tijdens normaal bedrijf, en ter voorkoming van schade voortvloeiende uit de in die beschrijving te vermelden gepostuleerde begin-gebeurtenissen, alsmede een risicoanalyse van de schade buiten de inrichting als gevolg van die gebeurtenissen;.
4. Onderdeel i wordt geletterd k.
5. Er worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:
i. een risicoanalyse van de schade buiten de inrichting als gevolg van buiten-ontwerpongevallen;
j. een globale beschrijving van de wijze waarop de aanvrager voornemens is de inrichting na buitengebruikstelling te ontmantelen en een opgave van de wijze waarop in de financiering daarvan wordt voorzien;.
In artikel 7, eerste lid, wordt «dient in het bijzonder te bevatten» vervangen door: bevat in ieder geval.
Artikel 8, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «dient in het bijzonder te bevatten» vervangen door: bevat in ieder geval.
2. Onderdeel e wordt geletterd g.
3. Er worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:
e. een risicoanalyse als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder i;
f. een globale beschrijving als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder j;.
4. In onderdeel g wordt «onder i» vervangen door: onder k.
Artikel 9, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «dient in het bijzonder te bevatten» vervangen door: bevat in ieder geval.
2. Onderdeel e komt te luiden:
e. een beschrijving van de maatregelen, welke door of vanwege de aanvrager zullen worden getroffen ter voorkoming van schade, waaronder begrepen de maatregelen ter voorkoming van schade buiten de inrichting;.
3. Er worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:
f. een risicoanalyse van de schade buiten de inrichting, welke is verbonden aan het vervaardigen, bewerken of verwerken in de inrichting van de onder c bedoelde splijtstoffen;
g. een globale beschrijving als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder j.
Na artikel 9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien een aanvraag om een vergunning tot wijziging van een inrichting als bedoeld in de artikelen 6, 7, 8 of 9 mede strekt tot het buiten gebruik stellen of ontmantelen van de inrichting of een deel daarvan, bevat de aanvraag in ieder geval:
a. een opgave van de vergunning krachtens welke de betrokken inrichting is opgericht dan wel in werking gebracht of gehouden;
b. een ontmantelingsplan dat de voorgenomen buitengebruikstelling of ontmanteling beschrijft en dat in ieder geval ingaat op:
1°. de periode waarin buitengebruikstelling of ontmanteling zal plaatsvinden;
2°. de gekozen wijze van buitengebruikstelling of ontmanteling;
3°. de daartoe noodzakelijke verrichtingen gezien in de tijd;
4°. een opgave van de chemische en fysische toestand, de vorm, het gehalte en de verrijkingsgraad, zomede, voor wat de splijtstoffen betreft, een zo nauwkeurig mogelijke opgave van de activiteit van de splijtstoffen, onder vermelding van de hoeveelheid van de onderscheidene splijtstoffen, welke ten hoogste te eniger tijd in de inrichting aanwezig zal zijn;
5°. het totaal aantal bij de buitengebruikstelling of ontmanteling betrokken personen, hun deskundigheid en onderlinge taakverdeling, alsmede voor wat betreft het toezichthoudend personeel, de gronden waarop zij kunnen worden geacht voldoende deskundigheid voor hun taak te bezitten;
6°. de kosten van buitengebruikstelling of ontmanteling en de wijze waarop in de financiering ervan wordt voorzien.
2. Een ontmantelingsplan als bedoeld in het eerste lid, onder b, bevat tevens, indien het betrekking heeft op een inrichting:
a. als bedoeld in de artikelen 6, 7 of 8: een veiligheidsrapport als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder h, en een risicoanalyse als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder i,
b. als bedoeld in artikel 9: een beschrijving van maatregelen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder e, en een risicoanalyse als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder f, met dien verstande dat het veiligheidsrapport, de beschrijving van maatregelen en de risicoanalyses betrekking hebben op de buitengebruikstelling of de ontmanteling.
3. De aanvraag voor het wijzigen van een vergunning als bedoeld in het eerste lid, bevat in ieder geval:
a. een opgave van de vergunning krachtens welke de betrokken inrichting buiten gebruik is gesteld of wordt ontmanteld;
b. een beschrijving van de voorgenomen wijziging;
c. indien de voorgenomen wijziging van invloed is op een of meer gegevens als vermeld in het ontmantelingsplan genoemd in het eerste lid, onder b, een desbetreffende aanvulling van dat plan.
Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt «dient in het bijzonder te bevatten» vervangen door: bevat in ieder geval.
b. Onderdeel c komt te luiden:
c. indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 6, 7 of 8 en de voorgenomen wijziging van invloed is op een of meer gegevens als vermeld in het ter verkrijging van de onder a bedoelde vergunning overgelegde veiligheidsrapport of de risicoanalyse, bedoeld in artikel 6, onder h, een desbetreffende aanvulling hiervan;.
c. Er worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:
d. indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 6, 7 of 8 en de voorgenomen wijziging van invloed is op een of meer gegevens als vermeld in de ter verkrijging van de onder a bedoelde vergunning overgelegde risicoanalyse, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder i, een desbetreffende aanvulling van die risicoanalyse;
e. indien de aanvraag betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 9 en de voorgenomen wijziging van invloed is op een of meer gegevens als vermeld in de ter verkrijging van de onder a bedoelde vergunning overgelegde risicoanalyse als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder f, een desbetreffende aanvulling van die risicoanalyse.
3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
2. Indien de vergunning met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 6, 7 of 8 is verkregen op een tijdstip waarop ter verkrijging van die vergunning geen risicoanalyse als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder i, behoefde te worden overgelegd, wordt bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, indien de voorgenomen wijziging van invloed is op een of meer van de gegevens die doorgaans worden vermeld in een zodanige risicoanalyse, een risicoanalyse als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder i, gevoegd, die niet alleen betrekking heeft op de wijziging, maar ook op het in werking zijn van de inrichting.
3. Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 10.
Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «van toepassing is» vervangen door: van toepassing zijn.
2. Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel b door een punt, vervalt onderdeel c.
In artikel 17 wordt «Van een beschikking» vervangen door: «Van het geven van een beschikking» en vervallen de woorden «door plaatsing».
Artikel 18 komt te luiden:
1. Geen vergunning als bedoeld in artikel 15 van de wet wordt verleend indien:
a. niet is voldaan aan de voorwaarden betreffende rechtvaardiging, optimalisatie en dosislimieten, geldend krachtens artikel 19 in samenhang met de artikelen 4, 5, 6 en 48 van het Besluit stralingsbescherming;
b. voor een lid van de bevolking dat zich buiten de locatie bevindt, als gevolg van de handeling waarvoor de vergunning is aangevraagd en ten gevolge van andere handelingen binnen en buiten deze locatie, een van de volgende doses wordt overschreden:
1°. een effectieve dosis van 1 mSv in een kalenderjaar, en met inachtneming daarvan:
2°. een equivalente dosis van 50 mSv in een kalenderjaar voor de huid gemiddeld over enig huidoppervlak van 1 cm2;
c. de handeling waarvoor de vergunning is aangevraagd behoort tot een categorie, die in de krachtens artikel 19 in samenhang met artikel 4, tweede lid, van het Besluit stralingsbescherming geldende regeling als gerechtvaardigd is bekendgemaakt, maar het specifieke karakter van deze handeling op grond van artikel 4, eerste lid, van dat besluit niet gerechtvaardigd is.
2. Een vergunning als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet wordt geweigerd, indien:
a. de waarden van de gegevens in de risicoanalyse, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder h, niet voldoen aan de in onderstaande tabel opgenomen limietwaarden;
Gebeurtenisfrequentie F per jaar | Maximaal toegestane effectieve dosis | |
---|---|---|
personen vanaf 16 jaar | personen tot 16 jaar | |
F ≥ 10–1 | 0,1 mSv | 0,04 mSv |
10–1 > F ≥ 10–2 | 1 mSv | 0,4 mSv |
10–2 > F ≥ 10–4 | 10 mSv | 4 mSv |
F < 10–4 | 100 mSv | 40 mSv |
b. dan wel uit die risico-analyse blijkt dat de effectieve schildklierdosis niet beperkt blijft tot 500 mSv.
3. Een vergunning voor het oprichten, in werking brengen of houden of wijzigen van een inrichting, waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt, kan worden geweigerd, indien de waarden in de krachtens artikel 6, eerste lid, onder i, verrichte risicoanalyse een van de volgende waarden overschrijden:
a. een kans van 10–6 per jaar dat een persoon, die zich permanent en onbeschermd buiten de desbetreffende inrichting zou bevinden, overlijdt als gevolg van een buiten-ontwerpongeval;
b. een kans van 10–5 per jaar dat buiten de desbetreffende inrichting een groep van ten minste 10 personen direct dodelijk slachtoffer is van een buiten-ontwerpongeval, of voor n maal meer direct dodelijke slachtoffers een kans die n2 maal kleiner is.
Na artikel 19 wordt in hoofdstuk III een artikel ingevoegd, luidende:
Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen ten aanzien van inrichtingen als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet regels stellen waaraan het ontwerp en de bedrijfsvoering in verband met de voorkoming van schade moeten voldoen.
Artikel 31, eerste lid, komt te luiden:
1. Aan een vergunning als bedoeld in artikel 15 van de wet worden zodanige voorschriften verbonden, dat:
a. schade, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, wordt voorkomen;
b. in gevallen, waarin blootstelling of besmetting onvermijdelijk is, schade, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, wordt beperkt;
c. in gevallen, waarin blootstelling of besmetting onvermijdelijk is, het aantal aan ioniserende straling blootgestelde personen, met vermijding van een ontoelaatbaar te achten blootstelling of besmetting per persoon, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, wordt beperkt.
In artikel 33 wordt «gevaar, schade of hinder» vervangen door: schade of ter beperking van de kans op schade.
Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef van het eerste lid wordt «het verrichten van handelingen» vervangen door: het doen van verrichtingen.
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel c wordt «handelingen» telkens vervangen door «verrichtingen» en wordt «worden verricht» vervangen door: plaatsvinden.
b. In onderdeel f wordt «alle of bepaalde werkzaamheden uitsluitend te doen verrichten» vervangen door: alle of bepaalde verrichtingen uitsluitend te laten plaatsvinden.
Artikel 36, tweede lid, onder a, komt te luiden:
a. splijtstoffen of ertsen te bewaren op een zodanige bij het voorschrift aan te geven plaats en wijze, dat er geen schade kan optreden;.
In artikel 40, eerste lid, wordt «het verrichten van handelingen» vervangen door: het doen van verrichtingen.
Hoofdstuk V, paragraaf 1, komt te luiden:
1. Het in artikel 15, onder a, van de wet vervatte verbod geldt niet voor het voorhanden hebben van splijtstoffen of ertsen, indien binnen een locatie:
a. de activiteit van de radionucliden in de betrokken splijtstof of erts lager is dan de in bijlage 1, tabel 1, bij het Besluit stralingsbescherming genoemde waarde; of
b. de activiteitsconcentratie van die stof of dat erts lager is dan de in bijlage 1, tabel 1, bij het Besluit stralingsbescherming genoemde waarde.
2. Het eerste lid is niet van toepassing, indien:
a. splijtstoffen of ertsen worden toegediend aan personen en, voorzover het de bescherming van mensen tegen ioniserende straling betreft, aan dieren voor:
1°. het stellen van medische of veterinaire diagnoses;
2°. therapie of (bio)medisch onderzoek;
b. splijtstoffen of ertsen worden toegevoegd aan producten, bestemd voor gebruik op of in de directe omgeving van personen.
3. Het bij en krachtens artikel 25, derde, vierde en zevende lid, van het Besluit stralingsbescherming bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
4. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het eerste lid niet van toepassing is in daarbij aangewezen categorieën van gevallen, waarin sprake is van een te hoog risico van blootstelling van werknemers of leden van de bevolking.
5. Het in artikel 15, onder a, van de wet vervatte verbod geldt niet voor het voorhanden hebben van splijtstoffen of ertsen voor bij ministeriële regeling aangewezen handelingen die een beperkt risico van blootstelling van mensen tot gevolg hebben.
1. Het in artikel 15, onder a, van de wet vervatte verbod geldt niet voor handelingen met een ingekapselde bron waarbij de in bijlage 1, tabel 1, bij het Besluit stralingsbescherming genoemde waarden voor de activiteit en de activiteitsconcentratie worden overschreden, indien:
a. deze van een door Onze Ministers goedgekeurd type is en
b. deze onder normale bedrijfsomstandigheden op 0,1 meter van enige bereikbare buitenzijde daarvan geen hogere omgevingsdosisequivalent kan geven dan 1 μSv per uur.
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot keuringen als bedoeld in het eerste lid, onder a, en voor de opslag en de verwijdering van ingekapselde bronnen als bedoeld in het eerste lid.
1. Het in artikel 15, onder a, van de wet vervatte verbod geldt niet voor het zich ontdoen van splijtstoffen of ertsen voor product- of materiaalhergebruik of van splijtstoffen of ertsen bevattende afvalstoffen, indien:
a. de activiteit van de radionucliden in de betrokken splijtstoffen of ertsen in een kalenderjaar lager is dan de in bijlage 1, tabel 1, bij het Besluit stralingsbescherming genoemde waarde of
b. de activiteitsconcentratie van die stof of dat erts lager is dan de in bijlage 1, tabel 1, bij het Besluit stralingsbescherming genoemde waarde.
2. Het bij en krachtens artikel 25, derde, vierde en zevende lid, van het Besluit stralingsbescherming en artikel 41, vierde lid, van dit besluit bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
3. Het in artikel 15, onder a, van de wet vervatte verbod geldt niet voor het zich ontdoen van splijtstoffen of ertsen voor product- of materiaalhergebruik of van splijtstoffen of ertsen bevattende afvalstoffen, indien het betreft:
a. ingekapselde bronnen die worden teruggenomen door degene die de bron heeft vervaardigd of geleverd;
b. een feitelijke levering van splijtstoffen of ertsen door enkele overgave aan een derde met het oog op:
1°. gebruik, product- of materiaalhergebruik van splijtstoffen of ertsen,
2°. inzameling van splijtstoffen of ertsen bevattende afvalstoffen;
c. een afgifte aan een krachtens artikel 22, vierde lid, van de wet aangewezen instelling voor ontvangst van in bezit genomen splijtstoffen of ertsen;
d. het zich ontdoen van splijtstoffen of ertsen bevattende afvalstoffen door afgifte aan een door Onze Ministers erkende ophaaldienst van splijtstoffen of ertsen bevattende afvalstoffen;
e. een afgifte aan een door Onze Ministers aangewezen instelling voor de ontvangst van splijtstoffen of ertsen bevattende afvalstoffen.
4. Het derde lid geldt alleen indien de ondernemer zich ervan heeft vergewist dat de ontvanger in het bezit is van een vergunning voor de desbetreffende handeling of anderszins gerechtigd is de stoffen te ontvangen.
1. Het in artikel 15, onder a, van de wet vervatte verbod geldt niet voor het zich ontdoen van splijtstoffen of ertsen door middel van lozing in de lucht, in het openbare riool of in het oppervlaktewater, indien:
a. bij lozing in de lucht, de activiteit van de in totaal in een kalenderjaar geloosde hoeveelheid splijtstoffen of ertsen bij het verlaten van de locatie via een lozingspunt lager is dan 1 radiotoxiciteitsequivalent voor inhalatie, als bedoeld in bijlage 2 bij het Besluit stralingsbescherming;
b. bij lozing in het openbare riool, de activiteit van de in totaal in een kalenderjaar geloosde hoeveelheid splijtstoffen of ertsen bij het verlaten van de locatie via een lozingspunt lager is dan 10 radiotoxiciteitsequivalenten voor ingestie, als bedoeld in bijlage 2 bij het Besluit stralingsbescherming;
c. bij lozing in het oppervlaktewater, de activiteit van de in totaal in een kalenderjaar geloosde hoeveelheid splijtstoffen of ertsen bij het verlaten van de locatie via een lozingspunt lager is dan 0,1 radiotoxiciteitsequivalent voor ingestie, als bedoeld in bijlage 2 bij het Besluit stralingsbescherming.
2. De geloosde hoeveelheden, uitgedrukt in radiotoxiciteitsequivalenten, worden gecorrigeerd voor fysisch verval door middel van de correctiefactoren zoals aangegeven in bijlage 2 bij het Besluit stralingsbescherming.
Het in artikel 15, onder a, van de wet vervatte verbod geldt niet voor het voorhanden hebben of het zich ontdoen van splijtstoffen of ertsen, indien:
a. wordt voldaan aan de artikelen 41, 42 of 43, eerste en tweede lid, van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen, zoals deze luidden voor de inwerkingtreding van dit besluit; en
b. binnen 12 maanden na de datum van inwerkingtreding van dit besluit een aanvraag om een vergunning krachtens artikel 15, onder a, van de wet wordt ingediend, en op de aanvraag om die vergunning nog niet definitief is beslist.
1. Op de aanvraag om een vergunning krachtens artikel 15 van de wet, die is ingediend voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit, wordt beslist overeenkomstig het bij of krachtens het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen bepaalde, zoals dat luidde tot de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
2. Voor de behandeling van bezwaar of beroep, ingesteld voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit tegen de beschikking op de aanvraag om een vergunning krachtens artikel 15 van de wet, blijft het bij of krachtens het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen bepaalde van toepassing, zoals dat luidde tot de datum van inwerkingtreding van dit besluit, met dien verstande dat in het geval na de datum van inwerkingtreding van dit besluit een bezwaar of beroep leidt tot vernietiging van het besluit tot verlening van een vergunning, een nieuw besluit wordt genomen met toepassing van het bij of krachtens het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen bepaalde, zoals dat na die inwerkingtreding luidt.
Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de beschikking van 31 augustus 1987 inzake de erkenning van de Centrale Organisatie voor Radioactief Afval N.V. als ophaaldienst op artikel 42, derde lid, onder c, van het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen.
Artikel 1 van het Definitiebesluit Kernenergiewet2 vervalt.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J. P. Pronk
De Minister van Economische Zaken,
A. Jorritsma-Lebbink
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. F. Hoogervorst
Uitgegeven de eerste augustus 2002
De Minister van Justitie,
J. P. H. Donner
Dit besluit strekt, voorzover het kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen betreft, tot uitvoering van richtlijn nr. 96/29/Euratom van de Raad van de Europese Unie van 13 mei 1996 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren (PbEG L 159) (verder: richtlijn 96/29). De uitvoering van richtlijn 96/29 met betrekking tot radioactieve stoffen en toestellen in de zin van de Kernenergiewet geschiedt door vervanging van het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet door het Besluit stralingsbescherming. De uitvoering van richtlijn 96/29 met betrekking tot het vervoer en de in- en uitvoer van splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen geschiedt door wijziging van het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen.
Richtlijn 96/29 bevat regels met betrekking tot de bescherming van personen tegen de gevaren van ioniserende straling. Een herziening van deze regels was wenselijk in verband met de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis omtrent stralingsbescherming. Richtlijn 96/29 bevat ten opzichte van de vorige richtlijn onder meer strengere dosislimieten voor werknemers en bevolking, aanpassingen van vergunningplichtige grenzen van radioactieve stoffen, meer gedetailleerde uitwerking van de beginselen met betrekking tot rechtvaardiging en optimalisatie, uitbreiding van de werkingssfeer tot werkzaamheden met natuurlijke radioactiviteit, aandacht voor potentiële blootstelling, regels met betrekking tot interventie en een nieuwe benadering ten aanzien van het medisch toezicht van werknemers. Met richtlijn 96/29 zijn alle voorgaande richtlijnen met betrekking tot basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werknemers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren ingetrokken. Voor een verdere uiteenzetting van de inhoud van richtlijn 96/29 wordt verwezen naar het algemene deel van de nota van toelichting bij het Besluit stralingsbescherming.
De uitvoering van richtlijn 96/29 heeft in het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen (verder: Bkse) gevolgen voor de gebruikte terminologie, de aanvragen om vergunningen op grond van artikel 15 van de Kernenergiewet, de regels met betrekking tot bescherming tegen ioniserende straling en de vrijstellingen van het verbod van artikel 15 van de Kernenergiewet. Verder wordt het Definitiebesluit Kernenergiewet naar aanleiding van de wijzigingen in het Bkse aangepast. Ten slotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de regelgeving met betrekking tot vergunningen voor nucleair aangedreven vaartuigen te verminderen, een aantal verbeteringen in het besluit aan te brengen en om het Bkse in overeenstemming te brengen met de gewijzigde taakverdeling tussen de Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Economische Zaken1.
In het kader van de vervanging van het Besluit stralenbescherming Kernenergiewet door het Besluit stralingsbescherming wordt het Definitiebesluit Kernenergiewet vervangen door een lijst van definities in artikel 1, eerste lid, van het Besluit stralingsbescherming. Deze vervanging leidt tot enige aanpassingen van het Bkse. Tevens was één aanpassing nodig aan de nieuwe definitie van «toestel» in artikel 1, eerste lid, onder f, van de Kernenergiewet.
Ten overvloede wordt erop gewezen dat de definitie van «ertsen» in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Kernenergiewet een beperktere betekenis heeft gekregen1. Onder ertsen worden nu alleen nog «ertsen die naar gewicht gerekend ten minste één tiende procent uranium of drie procent thorium bevatten en waarmee handelingen worden verricht wegens hun splijt- of kweekeigenschappen» verstaan. Op stoffen die niet meer onder het begrip «ertsen» vallen, is het Bkse niet langer van toepassing. Deze stoffen worden nu gerekend tot de radioactieve stoffen en vallen daarmee onder de werking van het Besluit stralingsbescherming.
3. Aanvragen om vergunningen ex artikel 15 van de Kernenergiewet
De gevolgen van de uitvoering van richtlijn 96/29 voor aanvragen om vergunningen op grond van artikel 15 van de Kernenergiewet zijn drieërlei.
Allereerst is voor alle aanvragen om vergunning op grond van artikel 15 van de Kernenergiewet de lijst van gegevens, die bij de aanvraag moeten worden overgelegd, uitgebreid. In het vervolg moeten ook gegevens worden overgelegd op grond waarvan kan worden beoordeeld of de handelingen, waarvoor vergunning wordt aangevraagd, gerechtvaardigd zijn.
Verder moet in het vervolg bij aanvragen om vergunning voor het voorhanden hebben of voor het zich ontdoen van splijtstoffen of ertsen opgave worden gedaan van de overige krachtens de kernenergiewetgeving meldingsplichtige of vergunningplichtige handelingen op dezelfde locatie. Wanneer bij die aanvraag tevens sprake is van ingekapselde bronnen moeten ook daarover enige gegevens worden verstrekt.
Ten slotte verplicht richtlijn 96/29 ertoe het ontmantelen en het buiten gebruik stellen van nucleaire installaties vergunningplichtig te maken. Hiertoe is het verbod van artikel 15, onder b, van de Kernenergiewet uitgebreid.2 In verband met die uitbreiding wordt nu in het Bkse bepaald welke gegevens moeten worden overgelegd bij een aanvraag om een vergunning voor:
– het buiten gebruik stellen of ontmantelen van een inrichting als bedoeld in artikel 15 van de Kernenergiewet, en
– het wijzigen van een dergelijke vergunning.
De begrippen buitengebruikstelling en ontmanteling omvatten in dit verband het geheel van acties dat wordt ondernomen aan het einde van de operationele bedrijfsvoering van een nucleaire installatie gericht op het definitief ontmantelen van de gebouwen met de installaties. De buiten gebruikstelling en ontmanteling van een nucleaire installatie begint met het stopzetten van de reguliere operationele werkzaamheden (uit bedrijf nemen) en eindigt op het moment waarop de locatie in zodanige toestand verkeert dat het gewenste gebruik daarvan niet wordt belemmerd door het feit dat er een nucleaire installatie in bedrijf is geweest. Afhankelijk van het gewenste hergebruik van de locatie kan dat inhouden dat volledig wordt ontmanteld, zodat de zogenoemde «groene weide»-situatie ontstaat, of dat wordt volstaan met een gedeeltelijke verwijdering. De buitengebruikstelling en ontmanteling van slechts een gedeelte van een inrichting kan zich voordoen wanneer een inrichting uit een aantal installaties bestaat of modulair is opgebouwd.
De periode van buitengebruikstelling en ontmanteling kan lang duren, waardoor het in de loop van de tijd noodzakelijk kan zijn de vergunning alsmede de voorschriften te wijzigen of aan te vullen. Zo kunnen bij de buitengebruikstelling en ontmanteling van een kernenergiecentrale een aantal fasen worden onderscheiden, zoals het uit bedrijf nemen van de centrale, het uit het reactorvat verwijderen van de splijtstofstaven en de opslag daarvan in het splijtstofopslagbassin, het afvoeren van de splijtstofstaven uit het splijtstofopslagbassin en, indien gekozen wordt voor een uitgestelde ontmanteling, de voorbereidingen op het tot stand brengen van een veilige insluiting voor de wachtperiode. De verschillende fasen stellen verschillende eisen, waarop de vergunning moet kunnen worden afgestemd.
Buitengebruikstelling en ontmanteling van een nucleaire installatie kan per type installatie verschillen. Zo zullen aan de buitengebruikstelling en ontmanteling van een kernenergiecentrale andere eisen worden gesteld dan aan de buitengebruikstelling en ontmanteling van een uraniumverrijkingsinstallatie.
Net als de vergunning voor het oprichten, in werking brengen, in werking houden of wijzigen van een inrichting als bedoeld in artikel 15, onder b, van de Kernenergiewet heeft de vergunning voor het buiten gebruik stellen en ontmantelen van een dergelijke inrichting een integraal karakter. Dit betekent dat daarin zowel alle aspecten die de bescherming tegen ioniserende straling betreffen als ook alle conventionele milieuaspecten worden geregeld. Als gevolg hiervan is in de periode van buitengebruikstelling en ontmanteling naast een vergunning op grond van artikel 15, onder b, van de Kernenergiewet geen aparte vergunning op grond van de Wet milieubeheer nodig.
4. Vrijstellingen van het verbod van artikel 15 van de Kernenergiewet
Richtlijn 96/29 biedt de lidstaten van de Europese Unie de mogelijkheid te bepalen dat voor bepaalde handelingen geen vergunning is vereist, indien:
a. de totale activiteit of de activiteitsconcentratie van de stoffen waarmee de handelingen worden verricht bepaalde waarden niet te boven gaat, of
b. in gevallen waarin een beperkt risico van blootstelling van mensen het niet noodzakelijk maakt dat individuele gevallen worden onderzocht, mits de handeling wordt verricht in overeenstemming met de voorwaarden die de nationale wetgeving stelt.
Hiermee wijkt de systematiek van richtlijn 96/29 op dit punt af van haar voorgangers; zo zijn onder andere de waarden voor vier radionucliden-klassen vervangen door radionuclide-afhankelijke waarden. Hierdoor was het nodig de vrijstellingen van artikel 15 van de Kernenergiewet in de artikelen 41, 42 en 43 van het Bkse aan te passen.
De artikelen 12, 13 en 14, respectievelijk 34, bevatten regels met betrekking tot de aanvraag om een vergunning voor handelingen met door kernenergie voort te bewegen vaartuigen, respectievelijk voorschriften voor dergelijke vergunningen. Deze bepalingen zijn nog nooit toegepast. Gezien het feit dat een aantal Russische nucleaire ijsbrekers nog de enig overgebleven nucleaire, civiele schepen in de wereld zijn en deze niet in de Nederlandse wateren plegen te komen en er ook geen plannen bekend zijn, noch worden verwacht, voor nieuwe, nucleaire, civiele schepen, is de verwachting gerechtvaardigd dat deze bepalingen ook nooit zullen worden toegepast. Voor instandhouding van deze bepalingen is derhalve geen grond. Bovendien bieden de artikelen 3 van het Bkse en 15c van de Kernenergiewet voldoende mogelijkheden voor regulering voor het zeer onwaarschijnlijke geval dat er toch een nucleair, civiel vaartuig in Nederland wordt gebouwd.
Het ontwerpbesluit is op 5 november 2001 (Ref 12 827) ingevolge artikel 33, derde alinea, van het op 25 maart 1957 te Rome totstandgekomen Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Trb. 1957, 92) voorgelegd aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen. Bij schrijven van 29 november 2001 heeft de Directeur-generaal Milieuzaken in reactie meegedeeld dat het Directoraat-generaal Milieuzaken de Europese Commissie niet zal voorstellen aanbevelingen te doen uit hoofde van artikel 33, vierde alinea, van het Euratomverdrag. Dit sluit niet uit dat de Commissie deze bepalingen in een later stadium alsnog op conformiteit met het communautaire recht kan toetsen.
De transponeringstabel, waarin is aangeven waar de bepalingen van richtlijn 96/29 zijn ondergebracht in het Bkse, is als bijlage bij deze nota van toelichting gevoegd.
7. Administratieve lasten voor het bedrijfsleven
Dit besluit leidt tot een wijziging van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven ten gevolge van de extra gegevens die moeten worden overgelegd bij het aanvragen van een vergunning krachtens artikel 15 van de Kernenergiewet (wijziging van de artikelen 3 tot en met 9 en 11 Bkse). Deze lasten waren berekend in guldens, afgerond op 100 gulden; ze zijn in euro's omgezet en daarbij afgerond op 50 euro. De totale, jaarlijkse lasten voor de vergunningen nemen toe van € 984 700,– tot € 1 060 300,–. Dit is een toename van € 75 600,–; per bedrijf bedraagt de jaarlijkse toename € 10 800,–. Daarnaast nemen de administratieve lasten toe door de invoering van een vergunning voor de ontmanteling van nucleaire inrichtingen (nieuw artikel 10 Bkse). Deze toename bedraagt in totaal eenmalig € 317 650,–. Dit is € 45 400,– per bedrijf. Doordat deze kosten eerst ontstaan bij bedrijfsbeëindiging en het onbekend is wanneer en over welke periode de bedrijven in de sector hiertoe overgaan, kunnen deze kosten niet aan enig jaar worden toegerekend. Evenmin is het mogelijk hiervoor een gemiddeld jaarlijks bedrag vast te stellen. De wijzigingen in de vrijstellingen van de vergunningplicht (artikelen 41 tot en met 43 Bkse) blijken geen gevolgen voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven te hebben. De overige wijzigingen van het besluit leiden niet tot wijziging van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven.
Deze wijzigingen in de administratieve lasten zijn een gevolg van de uitvoering van richtlijn 96/29.
Verder zijn in het nieuwe tweede en derde lid van artikel 18 op het risicobeleid gebaseerde toetsingsgronden gecodificeerd. De voor de toetsing krachtens het tweede lid benodigde gegevens in de aanvraag om de vergunning worden in het reeds vereiste veiligheidsrapport verstrekt. De voor de toetsing krachtens het derde lid benodigde gegevens moeten reeds op grond van de richtlijn 96/29 worden verstrekt. Het nieuwe tweede en derde lid van artikel 18 leiden daardoor niet tot extra administratieve lasten voor het bedrijfsleven.
Ten slotte wordt opgemerkt dat uit de in de artikelen 3a, tweede lid, en 20 geopende mogelijkheden voor ministeriële regelingen op termijn administratieve lasten voor het bedrijfsleven zouden kunnen voortvloeien.
Als gevolg van dit besluit nemen de totale, jaarlijkse lasten van het gehele Bkse toe van € 6 763 300 tot € 6 838 650.
II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
De vervanging van het Definitiebesluit Kernenergiewet door een opsomming van begripsbepalingen in artikel 1, eerste lid, van het Besluit stralingsbescherming heeft geleid tot een aantal aanpassingen van artikel 1 van het Bkse.
Voor zover het het eerste lid betreft gaat het om de volgende aanpassingen.
Toegevoegd zijn de begripsbepalingen met betrekking tot splijtstoffen uit het Definitiebesluit Kernenergiewet, die geen plaats in het Besluit stralingsbescherming hebben gekregen, maar voor het Bkse wel van belang zijn. Het gaat daarbij om de begrippen «gehalte», «natuurlijk uranium», «verrijkingsgraad» en «verrijkt uranium».
De begrippen uit het Besluit stralingsbescherming, die voor toepassing in het Bkse aanpassing behoeven zijn uitgeschreven. Het gaat hierbij om de begrippen «bron», «handeling», «ingekapselde bron», «Onze Ministers», «locatie» en «splijtstof of erts bevattende afvalstof».
De definitie van «handeling» is de evenknie in het Bkse van de definitie van «handeling» in het Besluit stralingsbescherming. Waar de definitie van «handeling» in het Besluit stralingsbescherming betrekking heeft op radioactieve stoffen en toestellen en aansluit op artikel 29 van de Kernenergiewet, heeft de definitie van «handeling» in het Bkse betrekking op splijtstoffen, ertsen, nucleaire inrichtingen en nucleaire vervoermiddelen en sluit het aan op artikel 15 van de Kernenergiewet. Beide definities van «handeling» kennen een uitzondering voor interventie, een ongeval of een radiologische noodsituatie. Het vervoeren van, of het binnen of buiten het Nederlands grondgebied brengen of doen brengen van, splijtstoffen of ertsen valt hier niet onder het begrip «handeling», omdat deze handelingen worden geregeld in het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen.
Voor het Bkse is het begrip «locatie» uit het Besluit stralingsbescherming uitgebreid met inrichtingen en uitrustingen als bedoeld in artikel 15, onder b en c, van de Kernenergiewet. In tegenstelling tot het Besluit stralingsbescherming heeft het Bkse wel betrekking op nucleaire inrichtingen.
In het verlengde van «handeling» is ook «ondernemer» hier afzonderlijk omschreven. In het Bkse komt daarnaast als normadressaat voor «degene die de inrichting drijft». Als het gaat om handelingen of werkzaamheden die in een inrichting worden verricht, zal degene die die inrichting drijft, meestal ook de ondernemer zijn. Binnen een inrichting kunnen echter handelingen of werkzaamheden worden verricht onder verantwoordelijkheid van een ander dan de exploitant van de inrichting. In zo'n geval is die ander voor die handeling of werkzaamheid de ondernemer. In artikel 3, tweede en derde lid, worden aan zulke situaties gevolgen verbonden met het oog op de vraag wie een vergunning moet aanvragen voor bepaalde handelingen/werkzaamheden binnen de inrichting. Bij het verrichten van handelingen of werkzaamheden buiten een inrichting kan uiteraard geen sprake zijn van «degene die de inrichting drijft,» maar alleen van een «ondernemer».
De definitie van «Onze Ministers» is bovendien in overeenstemming gebracht met de gewijzigde taakverdeling tussen de Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Economische Zaken.1
Ten slotte zijn twee nieuwe begrippen toegevoegd. Het betreft de begrippen «buiten-ontwerpongeval» en «gepostuleerde begin-gebeurtenissen». Deze begrippen worden gebruikt in de artikelen 6, eerste lid, onder h en i, en 18, derde lid.
Bij een buiten-ontwerpongeval moet worden gedacht aan een zeer ernstig ongeval zoals bijvoorbeeld een kernsmelting. Het betreft ongevallen waarvan de kans dat zij zich voordoen zeer onwaarschijnlijk is.
Wat de gepostuleerde begin-gebeurtenissen voor een bepaalde inrichting zijn, is afhankelijk van de eigenschappen en bijzonderheden van die inrichting, zij zijn daardoor specifiek voor een bepaalde inrichting. Bovendien kunnen gepostuleerde begin-gebeurtenissen variëren in de tijd, afhankelijk van de kennis van en de inzichten in deze gebeurtenissen.
In het tweede lid zijn de begrippen uit het Besluit stralingsbescherming, die voor het Bkse van belang zijn, maar die voor toepassing in het Bkse geen enkele aanpassing behoeven, van toepassing verklaard voor het Bkse.
In het derde lid zijn de begrippen uit het Besluit stralingsbescherming die voor het Bkse van belang zijn, maar waarvoor bij de toepassing het begrip radioactieve stof moet worden vervangen door splijtstof of erts van overeenkomstige toepassing verklaard.
Het vierde lid verklaart een begrip uit het Besluit stralingsbescherming van overeenkomstige toepassing waarin de inhoud van het begrip «locatie» zoals dat in het Besluit stralingsbescherming is gedefinieerd moet worden vervangen door de betekenis van «locatie» zoals dat in het Bkse is omschreven.
Het vijfde lid van artikel 1 is toegevoegd naar het voorbeeld van artikel 1, tweede lid, van het Besluit stralingsbescherming. Het beoogt duidelijk te stellen dat «voorhanden hebben» ruim moet worden uitgelegd en zich niet beperkt tot bijvoorbeeld «in voorraad hebben, zonder dat er verder iets mee gebeurt». Uit artikel 2 van het Bkse volgt dat onder «opslaan» niet het opslaan in verband met vervoer is begrepen.
Artikel 1, eerste lid, onder b, van de Kernenergiewet definieert splijtstoffen als stoffen welke ten minste een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen percentage uranium, plutonium en thorium of andere daarbij aangewezen elementen bevatten. Deze bepaling stond in artikel 1, eerste lid, van het Definitiebesluit Kernenergiewet en is in verband met de voorgenomen intrekking van dat besluit nu naar artikel 1a van het Bkse verplaatst.
Artikel 3, eerste lid, is in overeenstemming gebracht met de gewijzigde taakverdeling tussen de Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Economische Zaken.
Tevens is naar aanleiding van de wijziging van artikel 15a van de Kernenergiewet bij de wet van 13 december 2000 (Stb. 2001, nr. 30) bepaald dat een aanvraag aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport moet worden gericht, indien het medische toepassingen betreft.
Op grond van het nieuwe tweede lid van artikel 3 moet een aanvraag voor handelingen binnen een inrichting worden ingediend door degene die de inrichting drijft, ook als die handelingen door een andere ondernemer worden verricht. Dat vormt een betere grondslag voor een geïntegreerde beoordeling van de activiteiten met betrekking tot ioniserende straling, die in de inrichting plaatsvinden.
Het nieuwe derde lid is een uitzondering op het tweede lid. Het bepaalt dat de vergunning voor een inrichting geen betrekking heeft op handelingen met splijtstoffen en ertsen, verricht door één of meer personen die in het bezit zijn van een vergunning voor het mogen verrichten van die handelingen op steeds wisselende plaatsen. Bedoeld worden handelingen zoals bijvoorbeeld het gebruik van Pu-Beryllium-neutronenbronnen in de meet- en regeltechniek of het inzetten van containers met verarmd uranium ter afscherming van radioactieve bronnen die worden gebruikt ten behoeve van niet-destructief materiaalonderzoek. Dergelijk onderzoek wordt doorgaans uitgevoerd door personen van gespecialiseerde bedrijven, die daarvoor worden ingehuurd.
Deze gespecialiseerde bedrijven moeten, net als voorheen, zelf op grond van artikel 3, eerste lid, een aanvraag indienen voor een vergunning voor het verrichten van handelingen met splijtstoffen of ertsen op steeds wisselende plaatsen. Zij zijn in dat geval dus ook de ondernemer voor hetgeen zij binnen de inrichting (doen) verrichten.
Ten aanzien van de handelingen op steeds wisselende plaatsen wordt, voorzover deze buiten een inrichting plaatsvinden, de ter plaatse aangebrachte afzetting van de werkzaamheden beschouwd als de grens waarbinnen de handelingen worden verricht. De afzetting dient conform bestaand beleid te worden aangebracht.
De wijzigingen van artikel 3, vierde lid, aanhef, en zesde lid, betreffen redactionele verbeteringen.
De wijzigingen van artikel 3, vierde lid, onder c, en vijfde lid, houden verband met het vervallen van de artikelen 12, 13 en 14.
Aan de gegevens die op grond van artikel 3, vierde lid, bij alle aanvragen voor vergunningen krachtens artikel 15 van de Kernenergiewet moeten worden overgelegd, zijn twee elementen toegevoegd. Indien de aanvraag om een vergunning betrekking heeft op een handeling die in de krachtens artikel 19 Bkse in samenhang met artikel 4, tweede lid, van het Besluit stralingsbescherming geldende regeling als gerechtvaardigd is bekendgemaakt, moet de aanvraag een verwijzing naar deze bekendmaking bevatten (onderdeel e). Indien de handeling in die regeling als niet-gerechtvaardigd is bekendgemaakt, of nog niet in de regeling is opgenomen, moet de aanvraag een verzoek om rechtvaardiging bevatten, alsmede de gegevens die nodig zijn voor de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van die handeling (onderdeel f).
Indien niet aan artikel 4 van het Besluit stralingsbescherming is voldaan, wordt de gevraagde vergunning op grond van artikel 18, eerste lid, onder a, van het Bkse geweigerd.
Overigens zullen nucleaire installaties niet in hun algemeenheid in de in artikel 4, tweede lid, van het Besluit stralingsbescherming bedoelde regeling worden bekendgemaakt. Door de verschillen tussen de installaties moet elke aanvraag voor een installatie apart worden gerechtvaardigd. Dit betekent dat bij een aanvraag om een vergunning voor een nucleaire installatie altijd het in artikel 3, vierde lid, onder f, bedoelde verzoek om rechtvaardiging moet worden gedaan.
In verschillende artikelen in hoofdstuk II, paragrafen 2 en 3, is bepaald dat een risicoanalyse onderdeel moet uitmaken van de aanvraag. Het begrip risicoanalyse wordt ruim uitgelegd. Soms is het een diepgaande analyse van alle mogelijke kansen en gevolgen van een groot aantal ongevalsverlopen die, uitgaande van een gepostuleerde begin-gebeurtenis, tot radioactieve lozingen kunnen leiden, inclusief de gevolgen daarvan. Soms is het nauwelijks meer dan een berekening van de verspreiding van een radioactieve lozing en de bijbehorende dosis die kan worden ontvangen. Uit de analyse moet blijken wat de toename is van de schadelijke gevolgen van ioniserende straling voor mensen, dieren, planten en goederen buiten een plaats ten gevolge van de handelingen waarvoor een vergunning wordt aangevraagd. Ingevolge artikel 3a, eerste lid, dienen bij deze risicoanalyse niet alleen de handelingen te worden meegenomen waarvoor vergunning wordt aangevraagd, maar ook de handelingen die reeds binnen de inrichting plaatsvinden dan wel de straling die op een andere wijze vrijkomt door de toepassing van ertsen, splijtstoffen, radioactieve stoffen of toestellen. Uitgezonderd zijn de handelingen die door derden onder een eigen vergunning op steeds wisselende plaatsen worden verricht.
Op grond van artikel 3a, tweede lid, kunnen de Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid regels stellen met betrekking tot het uitvoeren van de verschillende risicoanalyses. Aangezien bij dergelijke analyses in het algemeen verschillende verspreidingsmodellen kunnen worden gebruikt en diverse parameters worden gehanteerd, kan uit het oogpunt van uniformiteit een ministeriële regeling betreffende de te hanteren modellen en parameters worden opgesteld. De regels zullen betrekking hebben op de inhoud en de zwaarte van de analyse, in relatie tot de aard van de inrichting.
De wijzigingen van de aanhef van de artikelen 4, eerste en derde lid, en 5, eerste en tweede lid, betreffen redactionele verbeteringen.
De uitbreiding van artikel 4, eerste en derde lid, met een onderdeel d strekt tot formalisering van een reeds bestaande praktijk. De in deze onderdelen d bedoelde maatregelen kunnen zowel van organisatorische als van technische aard zijn. Overigens komt hetzelfde begrip «maatregelen» ook voor in de artikelen 5, eerste en tweede lid, onder c, en 6, eerste lid, onder h.
In de artikelen 4, eerste en derde lid, onder e, en 5, eerste en tweede lid, onder d, is de verplichting opgenomen een risicoanalyse bij de aanvraag om een vergunning te voegen. Uit de analyse moet blijken wat de toename is van de schadelijke gevolgen van ioniserende straling buiten een plaats ten gevolge van de handelingen waarvoor een vergunning wordt aangevraagd.
In de artikelen 4, eerste en derde lid, onder f, en 5, eerste en tweede lid, onder e, is de verplichting opgenomen om bij een aanvraag om een vergunning voor het voorhanden hebben of het zich ontdoen van splijtstoffen of ertsen, opgave te doen van alle handelingen op een locatie met splijtstoffen, ertsen of radioactieve stoffen die op grond van het Bkse, het Besluit stralingsbescherming of het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen meldings- of vergunningplichtig zijn. Deze informatie is nodig om te kunnen beoordelen of met de handeling waarvoor vergunning wordt aangevraagd de van toepassing zijnde dosislimieten op de locatie niet zullen worden overschreden.
Op grond van artikel 4, tweede lid, moeten nadere gegevens over ingekapselde bronnen worden verstrekt. Deze informatie is nodig om te kunnen beoordelen of de bronnen waarvoor vergunning wordt aangevraagd, in aanmerking komen voor de toepassing van de soms eenvoudiger regels voor ingekapselde bronnen.
De wijzigingen van de aanhef van de artikelen 6, eerste lid, 7, eerste lid, 8, eerste lid, en 9, eerste lid, betreffen redactionele verbeteringen.
De wijzigingen van de artikelen 6, eerste lid, onder e, en 9, eerste lid, onder e, betreffen redactionele aanpassingen om deze bepalingen te laten aansluiten bij de inmiddels gedefinieerde begrippen deskundige en schade.
De aanvulling van de artikelen 6, eerste lid, onder h, en 9, eerste lid, onder f, met een risicoanalyse van de schade als gevolg van gepostuleerde begin-gebeurtenissen (ontwerpbasis-ongevallen) is materieel geen uitbreiding van de gewenste aanvraaggegevens, omdat een dergelijke risicoanalyse altijd al werd begrepen onder het in dat artikelonderdeel vervatte veiligheidsrapport. Door het te expliciteren wordt echter meer duidelijkheid verschaft en wordt tegelijkertijd uniformiteit bewerkstelligd ten opzichte van soortgelijke artikelen met betrekking tot aanvraaggegevens. Bovendien wordt door de wijziging duidelijker dat er twee soorten risicoanalyses zijn, namelijk die voor normaal bedrijf, inclusief gepostuleerde begin-gebeurtenissen, van artikel 6, eerste lid, onder h, en die voor buiten-ontwerpongevallen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder i.
Krachtens artikel 1, vierde lid, van het Bkse, in samenhang met artikel 1, eerste lid, van het Besluit stralingsbescherming, is het begrip «schade» gedefinieerd als: nadelige gevolgen van ioniserende straling voor mensen, dieren, planten en goederen. Hieruit volgt met name dat het veiligheidsrapport ook betrekking heeft op werknemers die in de inrichting werken.
De aanvulling van de artikelen 6, eerste lid, met een onderdeel i, en 8, eerste lid, met een onderdeel e, vormt de formalisering van een sinds enige jaren bij vergunningverlening voor kerninstallaties gevolgde praktijk. Hierbij worden naast de dosislimieten met betrekking tot reguliere situaties en gepostuleerde begin-gebeurtenissen (zie artikel 6, eerste lid, onder h), tevens risicogrenzen voor buiten-ontwerpongevallen beschouwd.
De risicoanalyse voor buiten-ontwerpongevallen, die uitsluitend voor kerninstallaties is voorgeschreven, dient er met name toe het individuele risico en het groepsrisico in kaart te brengen. De berekening van deze risico's vindt plaats aan de hand van een zogenaamd PSA (Probabilistic Safety Assessment). Deze analyse kan per kerninstallatie van aard, diepgang en omvang verschillen. Soms is het, ingeval van een kernenergiecentrale, een zeer uitvoerige en diepgaande risicoanalyse. Voor een onderzoeksreactor of voor een inrichting bestemd voor de opslag van radioactief afval zal de risicoanalyse minder diepgaand en omvangrijk hoeven te zijn vanwege de aard van de bedrijvigheid en de omvang van de risico's.
Artikel 3a, tweede lid, biedt de mogelijkheid regels te stellen over het uitvoeren van de onderhavige risicoanalyses.
Artikel 10 is ingevoerd in verband met de uitbreiding van de werking van artikel 15, onder b, van de Kernenergiewet, waardoor het buiten gebruik stellen of ontmantelen van een kerninstallatie vergunningplichtig is geworden. In artikel 10 is aangegeven aan welke eisen een aanvraag om vergunning voor de buitengebruikstelling of ontmanteling van een kerninstallatie in ieder geval moet voldoen. Aangezien voor de beoordeling van de veiligheid voor de omgeving van de buitengebruikstelling of ontmanteling van de kerninstallatie de lozing in water of lucht van radioactieve stoffen, alsmede de externe straling, van groot gewicht is, moeten hierover voldoende gegevens worden verstrekt. In een zogenaamd ontmantelingsplan dient op dit soort gegevens te worden ingegaan. Dit ontmantelingsplan zal voor een deel dezelfde informatie bevatten als het milieu-effectrapport, indien een dergelijk rapport ingevolge het Besluit milieu-effectrapportage 1994 verplicht is in het kader van de procedure voor een ontmantelingsvergunning.
De wijzigingen van artikel 11, eerste lid, strekken ertoe dat aanvragen tot wijziging van een vergunning voor een inrichting als bedoeld in artikel 6, 7 of 8 een aanvulling op de risicoanalyse dan wel het veiligheidsrapport bevatten. Deze aanvulling van de risicoanalyse en/of het veiligheidsrapport hoeft dus niet de gehele inrichting te betreffen, doch uitsluitend die onderdelen die door de voorgenomen wijziging worden beïnvloed. De aanvulling moet wel aangeven welke invloed de wijzigingen hebben op de uitkomsten van de oorspronkelijke dosisberekeningen en risicoanalyses met betrekking tot de gehele inrichting zoals die eerder voor de toetsing aan de daarvoor geldende limiet- of richtwaarden zijn gebruikt.
Artikel 11, tweede lid, bepaalt dat inrichtingen die reeds voor de inwerkingtreding van dit besluit een vergunning krachtens artikel 15, onder b, van de wet hadden, ter verkrijging waarvan geen risicoanalyse ingevolge artikel 6, eerste lid, onder i, hoefde te worden overgelegd, op het moment dat zij een wijziging van deze vergunning aanvragen een risicoanalyse moeten overleggen, die niet alleen betrekking heeft op de voorgenomen wijziging maar ook op het in werking zijn van de inrichting als zodanig. Dit geldt echter slechts voorzover de voorgenomen wijziging van invloed is op een of meer gegevens die doorgaans worden opgenomen in een dergelijke risicoanalyse.
Artikel 11, derde lid, voorkomt dat in geval van een aanvraag om een wijziging van een vergunning die mede strekt tot het buiten gebruik stellen of ontmantelen van een nucleaire inrichting tweemaal grotendeels dezelfde gegevens aan het vergunningverlenende gezag moeten worden verstrekt.
De artikelen 12, 13 en 14 zijn vervallen omdat er al geruime tijd geen behoefte meer aan bestond en het ook praktisch uitgesloten is dat ze ooit nog toepassing zullen vinden.
De wijziging van artikel 15, onder c, houdt verband met het vervallen van artikel 12.
De curie is een verouderde eenheid die niet meer op de internationale standaardeenheden is gebaseerd.
Om redactionele redenen zijn in artikel 17 van het Bkse de woorden «Van het geven» toegevoegd en zijn de woorden «door plaatsing» geschrapt.
Artikel 18 bevat de gronden voor het weigeren van een aanvraag om een vergunning krachtens artikel 15 van de Kernenergiewet.
In tegenstelling tot het tweede en derde lid heeft het eerste lid van artikel 18 betrekking op alle vergunningen die op grond van artikel 15 van de Kernenergiewet kunnen worden verleend. Artikel 18, eerste lid, is ontleend aan artikel 39 van het Besluit stralingsbescherming. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar de nota van toelichting bij dat besluit.
Daarnaast kent artikel 18 in het tweede en derde lid nog twee weigeringsgronden die alleen van toepassing zijn op aanvragen om vergunningen voor nucleaire installaties als bedoeld in artikel 15, onder b, van de Kernenergiewet.
De weigeringsgrond in het tweede lid, onder a, heeft betrekking op de limietwaarden voor gepostuleerde begin-gebeurtenissen. Het gaat hier om ongevallen waarop het ontwerp van de installatie is berekend. In aansluiting op het risicobeleid is voor deze gepostuleerde en radiologisch relevante begin-gebeurtenissen per kansengebied een dosislimiet geformuleerd. Hiertoe is het kansenbereik van de gepostuleerde begin-gebeurtenissen (Postulated Initiating Events = PIE) verdeeld in 4 groepen en zijn vervolgens per kansgebied voor de ongevallen in dat kansgebied de dosislimieten gegeven. Ten aanzien van deze dosislimieten geldt dat hoe groter de kans op een gepostuleerde begin-gebeurtenis, hoe kleiner de kans op de bijbehorende dosis mag zijn. De dosiswaarden zijn afgeleid van het in het risicobeleid geformuleerde uitgangspunt dat individuele risico's bij ongevallen niet groter dan 10–6/jaar mogen zijn. De limieten zijn als grenswaarden geformuleerd, hetgeen betekent dat, indien ze worden overschreden, de vergunning wordt geweigerd. Overeenkomstig de benadering in het geval van blootstelling bij reguliere situaties, wordt voor de beoordeling van de noodzaak tot verdergaande reducerende maatregelen het redelijkerwijs-criterium gehanteerd. Ten gevolge hiervan kunnen doorgaans waarden worden bereikt die een factor 2,5 minder bedragen dan de in de tabel gegeven limietwaarden. Aangezien het hier gaat om lozingen tijdens normaal bedrijf, voorzienbare bedrijfsvoorvallen en ontwerpbasis-ongevallen zijn deze analyses alleen bedoeld om zeker te stellen dat het veiligheidsontwerp van de desbetreffende installatie voldoet aan de daaraan gestelde dosislimieten. Deze zekerstelling houdt in dat de methodieken waarmee zowel de bronterm als de verspreiding binnen en buiten de installatie en de radiologische gevolgen voor de omwonenden worden berekend, voldoende conservatief zijn, zodat aan voornoemde doelstelling kan worden voldaan. Het gaat hier niet om een realistische berekening van de risico's die de installatie oplevert voor de omwonenden. In dat geval is sprake van ongevallen die niet meer worden beheerst door het ontwerp, kortom van oncontroleerbare lozingen. Ten aanzien van de controleerbare lozingen worden voor iedere geselecteerde PIE, volgens een daartoe geëigende receptuur, de lozingen binnen de installatie berekend, de lekpaden met bijbehorende leksnelheden binnen die installatie geïdentificeerd, de lozingen naar buiten berekend, de verspreiding van de geloosde radioactieve stoffen in de omgeving berekend en vervolgens de mogelijk op te lopen dosis van alle relevante blootstellingspaden berekend, zoals: inhalatie, ingestie, huidbesmetting, directe straling vanuit de wolk of vanaf de grond, etc. Het kansenaspect van de risicoanalyse beperkt zich voornamelijk tot een à priori conservatieve toekenning van de kans dat de desbetreffende PIE zich voordoet en van de kansen op bepaalde weertypen. Dit laatste speelt een rol in de verspreidingsberekeningen.
De weigeringsgrond in het derde lid wordt gebaseerd op de risicogrenzen voor grote ongevallen. De bepaling van het individueel risico en groepsrisico moet geschieden door middel van een daarop toegesneden risicoanalyse. De aard en diepgang van de risicoanalyse zal per type nucleaire installatie kunnen verschillen. Voor kerncentrales zal dat in het algemeen een PSA zijn. De risicogrenzen komen voort uit het risicobeleid dat deze getalwaarden kent voor het individuele risico en het groepsrisico bij buiten-ontwerpongevallen. In het besluit zijn deze risicogrenzen, anders dan de dosislimieten voor normaal bedrijf, geen harde norm maar een richtwaarde, hetgeen wil zeggen dat de norm zoveel mogelijk moet worden gehaald. Slechts bij uitzondering en mits gemotiveerd is overschrijding van deze richtwaarden door de vergunningverlener mogelijk. Anders dient de vergunning te worden geweigerd.
In artikel 20 is de mogelijkheid opgenomen om regels te stellen waaraan het ontwerp en de bedrijfsvoering van een inrichting in de zin van artikel 15, onder b, van de wet moeten voldoen. Hierdoor kan een wettelijke basis worden gegeven aan de Nucleaire Veiligheidsregels en -richtlijnen (NVR). De NVR zijn gebaseerd op de Safety Codes en Guides van het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie (IAEA). Overigens zal de wijze waarop aan deze regels gevolg wordt gegeven, moeten worden aangegeven in de maatregelen, bedoeld in de artikelen 6, eerste lid, onder h, en 9, eerste lid, onder e.
De wijziging van het opschrift van paragraaf 1 van hoofdstuk IV betreft een redactionele aanpassing om dit opschrift te laten aansluiten bij het inmiddels gedefinieerde begrip schade.
De wijzigingen in artikel 31, eerste lid, betreffen redactionele aanpassingen om deze bepaling te laten aansluiten bij de inmiddels gedefinieerde begrippen blootstelling en schade.
De wijziging van artikel 33 betreft een redactionele aanpassing aan het inmiddels gedefinieerde begrip schade.
Het vervallen van artikel 34 vloeit voort uit het vervallen van artikel 14.
In de artikelen 35, eerste lid, aanhef, en tweede lid, onder c en f, en 40, eerste lid, werden de woorden «handelingen» en «werkzaamheden» overeenkomstig het normale spraakgebruik gebruikt. In het Bkse en het Besluit stralingsbescherming hebben deze woorden echter specifieke betekenissen gekregen die hier niet zijn bedoeld. Om verwarring te voorkomen zijn de beide woorden vervangen door het neutrale woord «verrichtingen».
De wijziging van de artikelen 36, tweede lid, onder a, en 39 en van de titel van paragraaf 5 van hoofdstuk IV betreffen redactionele aanpassingen om deze bepaling te laten aansluiten bij het inmiddels gedefinieerde begrip schade.
De oude artikelen 41, 42 en 43 bevatten vrijstellingen van het in artikel 15, onder a, van de wet vervatte verbod splijtstoffen of ertsen voorhanden te hebben dan wel zich daarvan te ontdoen. Deze vrijstellingen waren niet verenigbaar met richtlijn 96/29 en zijn om die reden geheel vervangen. De nieuwe artikelen 41, 41a, 42 en 43 zijn gebaseerd op de artikelen 24, 25, 26, 35 en 37 van het Besluit stralingsbescherming. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar de nota van toelichting bij het Besluit stralingsbescherming.
Gevolg van deze wijziging is dat degene die op grond van de oude artikelen 41, 42 of 43 voldeed aan de voorwaarden voor een vrijstelling en op grond van de nieuwe artikelen 42 en 43 daaraan niet meer voldoet, een vergunning nodig heeft om niet onder het verbod, bedoeld in artikel 15, onder a, van de Kernenergiewet te vallen. Artikel II, onderdeel A, voorziet hiervoor in een overgangsregeling.
Voor zover binnen een inrichting andere ondernemers werkzaam zijn dan degene die de inrichting drijft, zijn zij volgens artikel 42, vierde lid, ieder voor zich verantwoordelijk voor de juiste afvoer van de radioactieve afvalstoffen die «hun» werkzaamheden opleveren. Zij mogen die stoffen zonder een daarvoor verleende vergunning alleen afgeven, indien de ontvanger ze volgens het geldende wettelijke regime ook in ontvangst mag nemen.
Artikel II, onderdeel A, bevat een overgangsregeling voor handelingen die voor de inwerkingtreding van dit besluit op grond van de oude artikelen 41, 42, of 43, eerste en tweede lid, waren vrijgesteld van het in artikel 15, onder a, van de Kernenergiewet bedoelde verbod, maar die dat na de inwerkingtreding van dit besluit niet meer zijn. Om van de overgangsregeling gebruik te kunnen maken moet binnen twaalf maanden na de inwerkingtreding van dit besluit een aanvraag om de desbetreffende vergunning worden ingediend.
Het eerste lid bevat een overgangsregeling voor aanvragen om vergunningen die op het moment dat dit besluit in werking treedt al zijn ingediend maar waarop nog niet is beslist. Op deze aanvragen blijft het oude Bkse van toepassing. Dat betekent dat ook in beroep moet worden getoetst aan het oude recht.
Het tweede lid bevat een soortgelijke bepaling voor op de datum van inwerkingtreding van de onderhavige wijzigingen nog niet afgehandelde bezwaarschriften en beroepen.
Dit onderdeel voorziet erin dat de beschikking van 31 augustus 1987 inzake de erkenning van de Centrale Organisatie voor Radioactief Afval N.V. als ophaaldienst (die berustte op artikel 43, eerste lid, onder d [oud] van het Bkse) van toepassing blijft door deze beschikking te laten berusten op de op het onderwerp daarvan betrekking hebbende nieuwe bepaling van het Bkse, artikel 42, derde lid, onder c.
Artikel 1, eerste lid, van het Definitiebesluit Kernenergiewet is vervallen omdat de inhoud ervan is verplaatst naar artikel 1a van het Bkse.
Artikel 1, tweede lid, van het Definitiebesluit Kernenergiewet is vervallen doordat bij de wijziging van artikel 1, eerste lid, onder c, van de Kernenergiewet de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur ertsen aan te wijzen is geschrapt1. Overigens zal het resterende deel van het Definitiebesluit Kernenergiewet in een later stadium worden ingetrokken. Dit zal geschieden wanneer alle verwijzingen naar dat besluit zijn vervangen door verwijzingen naar artikel 1, eerste lid, van het nieuwe Besluit stralingsbescherming.
Ingevolge artikel 76, tweede lid, van de Kernenergiewet kan dit wijzigingsbesluit niet eerder in werking treden dan vier weken na de plaatsing in het Staatsblad. De bepaling die de inwerkingtreding regelt, is hierop afgestemd.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J. P. Pronk
De Minister van Economische Zaken,
A. Jorritsma-Lebbink
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. F. Hoogervorst
In de onderstaande tabel wordt aangegeven waar aan richtlijn 96/29/Euratom, voor wat betreft kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen, met uitzondering van het vervoer van splijtstoffen en ertsen, uitvoering is gegeven.
Richtlijn 96/29/Euratom | Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen |
---|---|
1–2 | behoeven geen omzetting |
3, eerste lid, en 4, eerste lid, onder a, en tweede lid | art. 15 Kew jo artt. 3–11 Bkse |
3, tweede lid, onder a en b, en 4, derde lid, onder a | art. 41, eerste lid, Bkse |
3, tweede lid, onder c | art. 41a Bkse |
3, tweede lid, onder d t/m f | artt. 42–44 Bkse |
4, eerste lid, onder b, c en d | art. 41, tweede lid, Bkse |
4, derde lid, onder b | art. 41, vijfde lid, Bkse |
5 | art. 15 Kew en artt. 42 en 43 Bkse |
6–36 | art. 19 Bkse |
37 | art. 50 Kew |
38, eerste t/m vierde lid | artt. 69–69d Kew jo art. 19 Bkse |
38, vijfde lid | behoeft geen omzetting |
39 | art. 19 Bkse |
40–42 | niet van toepassing |
43–48 en 50–53 | art. 19 Bkse |
49 | artt. 3a, tweede lid, 6, eerste lid, onder i, 18, tweede lid, Bkse |
54–57 | behoeven geen omzetting |
Kew: Kernenergiewet
Bkse: Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen.
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 10 september 2002, nr. 173.
Koninklijk besluit van 21 juni 1999, houdende overdracht van de zorg voor de Kernenergiewet (Stb. 275).
Wijziging van de Kernenergiewet (implementatie richtlijn 96/29/Euratom tot vaststelling van basisnormen voor de bescherming tegen stralingsgevaar), Stb. 2000, 313.
Koninklijk besluit van 21 juni 1999, houdende overdracht van de zorg voor de Kernenergiewet (Stb. 275).
Wet tot wijziging van de Kernenergiewet (implementatie richtlijn 96/29/Euratom tot vaststelling van basisnormen voor de bescherming tegen stralingsgevaar), Stb. 2000, 313.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2002-407.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.