Besluit van 5 juli 2002, houdende de instelling van een hoofdbedrijfschap voor ondernemingen op het gebied van het afbouw- en onderhoudsbedrijf, alsmede opheffing van het Bedrijfschap voor het Schilders- en Afwerkingsbedrijf en het Bedrijfschap voor het Stukadoors-, Afbouw- en Terrazzo-Vloerenbedrijf (Instellingsbesluit Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van de Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 18 maart 2002 , Directie Arbeidsverhoudingen, nr. AV/CAM/2002/15820, gedaan mede namens Onze Minister van Economische Zaken;

Gelet op artikel 67, 70, 70A, 73, 88a eerste lid, 102 tweede lid en 126 derde lid van de Wet op de Bedrijfsorganisatie;

De Raad van State gehoord (advies van 18 april 2002 nr. W121.02.0130/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 1 juli 2002, Directie Arbeidsverhoudingen, nr. AV/CAM/2002/32508;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK I: INSTELLING HOOFDBEDRIJFSCHAP

§ 1 Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet op de bedrijfsorganisatie;

b. de raad: de Sociaal-Economische Raad;

c. het hoofdbedrijfschap: het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud, bedoeld in artikel 2;

d. sectorcommissie: orgaan als bedoeld in artikel 88a van de wet;

e. bestuur: bestuur van het hoofdbedrijfschap.

§ 2 Het hoofdbedrijfschap en zijn organen

Artikel 2

  • 1. Er is een Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud.

  • 2. Het hoofdbedrijfschap is ingesteld voor de ondernemingen waarin wordt uitgeoefend:

    a. het schilders- en afwerkingsbedrijf;

    b. het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- en vloerenbedrijf.

  • 3. Het hoofdbedrijfschap is gevestigd te Rijswijk.

Artikel 3

Het bestuur bestaat uit 13 leden, waarvan 8 leden door door de raad aan te wijzen organisaties van ondernemers en 5 leden door door de raad aan te wijzen organisaties van werknemers worden benoemd. Voor aanwijzing komen slechts in aanmerking naar het oordeel van de raad representatieve organisaties van ondernemers en werknemers.

Artikel 4

  • 1. Het hoofdbedrijfschap heeft sectorcommissies voor aangelegenheden op het gebied van:

    a. het schilders- en afwerkingsbedrijf;

    b. het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- en vloerenbedrijf.

  • 2. De leden van de commissies worden benoemd door door de raad aan te wijzen organisaties van ondernemers en van werknemers.Voor aanwijzing komen slechts in aanmerking naar het oordeel van de raad representatieve organisaties van ondernemers en werknemers.

  • 3. De organisaties van ondernemers en van werknemers die leden van de sectorcommissies benoemen, zijn bevoegd voor elk lid dat zij benoemen tevens een plaatsvervanger aan te wijzen.

  • 4. De zittingsperiode van de leden van de sectorcommissies valt samen met die van de leden van het bestuur.

  • 5. De voorzitter van een sectorcommissie wordt door het bestuur op voordracht van de sectorcommissie benoemd en komt uit de kring van ondernemers. Een commissie benoemt een plaatsvervangend voorzitter uit het midden van de door de organisaties van werknemers benoemde leden.

  • 6. De voorzitter en plaatsvervangend voorzitter van de sectorcommissies zijn tevens lid van het bestuur.

  • 7. De sectorcommissies dienen elk voor haar werkgebied het bestuur van advies.

Artikel 5

De Sectorcommissie schilders- en afwerkingsbedrijf bestaat uit 16 leden. Daarvan worden 8 leden benoemd door organisaties van ondernemers en 8 leden door organisaties van werknemers.

Artikel 6

De Sectorcommissie stukadoors-, afbouw-, terrazzo- en vloerenbedrijf bestaat uit 12 leden. Daarvan worden 6 leden benoemd door organisaties van ondernemers en 6 leden door organisaties van werknemers.

§ 3 Bevoegdheden

Artikel 7

Het hoofdbedrijfschap is bevoegd tot de regeling of nadere regeling van de in artikel 93, tweede lid, van de wet vermelde onderwerpen of onderdelen daarvan met uitzondering van:

b. de voortbrenging, de afzet, de verdeling en de aanwending van goederen, waaronder mede begrepen de opslag en de be- en verwerking van goederen, en het verlenen van diensten.

Artikel 8

  • 1. Een verordening als bedoeld in artikel 93, artikel 119, artikel 123 of artikel 126 van de wet die naar het oordeel van het bestuur ligt op het werkgebied van een sectorcommissie stelt het bestuur vast na advies van die sectorcommissie. De sectorcommissie kan ook uit eigen beweging tot het vaststellen van een verordening adviseren.

  • 2. Besluiten over de aanwending van algemene reserves, voorzover het betreft het aandeel in de algemene reserve dat op grond van de inbreng bij de instelling van het hoofdbedrijfschap, of accumulatie als gevolg van interestontvangsten of batige exploitatiesaldi aan een sectorcommissie is toe te rekenen, stelt het bestuur vast na verkregen instemming van de desbetreffende sectorcommissie.

Artikel 9

  • 1. Voorzover een in artikel 7 bedoelde verordening betrekking heeft op het afbouw- en onderhoudsbedrijf, kan daarin worden bepaald dat deze mede andere dan de in artikel 102, eerste lid, van de wet bedoelde natuurlijke en rechtspersonen bindt, voorzover deze personen handelingen verrichten die bedrijfsmatig in de ondernemingen waarvoor het hoofdbedrijfschap is ingesteld, plegen te worden verricht.

  • 2. Een bepaling als bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor ondernemingen waarvoor een bedrijfslichaam is ingesteld, indien dat bedrijfslichaam ten aanzien van het onderwerp of de onderwerpen waarop de in het eerste lid bedoelde verordening betrekking heeft, eveneens bindende regelen heeft gesteld.

Artikel 10

  • 1. Onverminderd het tweede en derde lid, worden door het hoofdbedrijfschap krachtens artikel 126, eerste lid, van de wet op te leggen heffingen vastgesteld naar één van de volgende grondslagen:

    a. het aantal personen of categorieën van personen, werkzaam in de ondernemingen waarvoor het hoofdbedrijfschap is ingesteld;

    b. de in de ondernemingen waarvoor het hoofdbedrijfschap is ingesteld bereikte omzet of onderdelen daarvan.

  • 2. Heffingen, met uitzondering van die bedoeld in artikel 126, vierde lid van de wet, kunnen, behoudens een krachtens het eerste lid vastgesteld deel, voor het andere deel in afwijking van dat lid worden opgelegd tot een bedrag dat voor alle ondernemingen waarvoor het hoofdbedrijfschap is ingesteld gelijk is.

  • 3. Heffingen waarvan de opbrengst een bijzondere bestemming heeft, kunnen worden opgelegd naar een grondslag welke het bestuur in verband met die bestemming passend acht.

  • 4. Bij de heffingsverordening kan worden bepaald dat voor daarbij aan te wijzen groepen van ondernemingen, ten aanzien waarvan zich bijzondere omstandigheden voordoen, de heffing op andere wijze wordt berekend.

HOOFDSTUK II: OPHEFFING BEDRIJFSLICHAMEN

Artikel 11

  • 1. Het Bedrijfschap voor het Schilders- en Afwerkingsbedrijf en het Bedrijfschap voor het Stukadoors-, Afbouw- en Terrazzo-/Vloerenbedrijf zijn opgeheven.

  • 2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder bedrijfslichamen verstaan: de in het eerste lid genoemde bedrijfschappen.

  • 3. Onverminderd het feit dat de bedrijfslichamen vanaf de inwerkingtreding van dit besluit zijn opgeheven, blijven de in de bijlage A vermelde, door de bedrijfslichamen vastgestelde verordeningen en andere besluiten van kracht tot de datum waarop de door het hoofdbedrijfschap inzake deze materies vastgestelde verordeningen en andere besluiten in werking zullen treden.

  • 4. De rechten, lasten en verplichtingen van de bedrijfslichamen ten opzichte van hun personeel, gaan over naar het hoofdbedrijfschap.

  • 5. De rechten en de verplichtingen van de gewezen werknemers van de bedrijfslichamen blijven na de opheffing in stand.

  • 6. Voorzover de rechten en verplichtingen betrekking hebben op pensioenverzekeringen en VUT-aanspraken, worden zij na de opheffing van de bedrijfslichamen overgenomen dan wel voortgezet door het hoofdbedrijfschap.

Artikel 12

  • 1. Vanaf de inwerkingtreding van dit besluit berust het beheer van de vermogens van de bedrijfslichamen bij het hoofdbedrijfschap.

  • 2. Rechtsvorderingen welke tot de vermogens van de bedrijfslichamen behorende rechten of verplichtingen tot onderwerp hebben, worden ingesteld door of tegen het hoofdbedrijfschap.

Artikel 13

  • 1. Het hoofdbedrijfschap is belast met de vereffening van de vermogens van de bedrijfslichamen. Het kan daartoe de tot de vermogens van de bedrijfslichamen behorende roerende en onroerende zaken vervreemden.

  • 2. Het hoofdbedrijfschap maakt met het oog op de vereffening een boedelbeschrijving op. Het stelt tevens de rekening van inkomsten en uitgaven van de bedrijfslichamen vast over het tijdvak, aanvangende op de eerste januari van het jaar volgende op het kalenderjaar waarover laatstelijk een rekening van inkomsten en uitgaven door het bestuur van de bedrijfslichamen is vastgesteld, en eindigend op de dag van inwerkingtreding van dit besluit.

  • 3. De boedelbeschrijvingen en de rekeningen van inkomsten en uitgaven, zoals bedoeld in het tweede lid, behoeven de instemming van de raad.

  • 4. De instemming van de raad met de rekeningen van inkomsten en uitgaven strekt tot décharge van de dagelijkse besturen van de bedrijfslichamen, behoudens in geval van later gebleken valsheid in bewijsstukken of andere onregelmatigheden.

Artikel 14

  • 1. Het hoofdbedrijfschap maakt het tijdstip van de aanvang van de vereffening bekend in de Staatscourant en in het Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie, alsmede in de daartoe naar zijn oordeel in aanmerking komende nieuwsbladen, onder vermelding van de afkondiging van dit besluit.

  • 2. In de bekendmaking worden degenen die een vordering op een of meer van de bedrijfslichamen hebben, opgeroepen die vorderingen binnen een daarbij aangegeven termijn bij het hoofdbedrijfschap in te dienen. Deze termijn wordt niet korter gesteld dan zes maanden, te rekenen vanaf de dag van bekendmaking.

Artikel 15

  • 1. De opheffing van de bedrijfslichamen tast de rechtskracht van de door deze lichamen wettig opgelegde heffingsaanslagen niet aan.

  • 2. Bij de inning van nog niet betaalde heffingsaanslagen van de bedrijfslichamen oefent de voorzitter van het hoofdbedrijfschap zo nodig de in artikel 127 van de wet toegekende bevoegdheden uit.

  • 3. Het hoofdbedrijfschap kan, voorzover dit voor de voldoening van de schulden van een van de bedrijfslichamen noodzakelijk is, bij verordening aan de ondernemers in het betrokken deel van het bedrijfsleven een heffing opleggen volgens de bij de laatstelijk opgelegde algemene heffing van het betrokken bedrijfslichaam gehanteerde maatstaven.

  • 4. Ten aanzien van een heffingsverordening als in het derde lid bedoeld en de krachtens die verordening opgelegde aanslagen zijn de artikelen 126 en 127 van de wet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 16

  • 1. Het door het Bedrijfschap voor het Schilders- en Afwerkingsbedrijf gevormde fonds voor het verlenen van toeslagen op ingegane pensioenen en premievrije pensioenaanspraken blijft in stand. Uit dit fonds kunnen volgens door het bestuur, op basis van het door het betrokken bestuur gevoerde beleid, te stellen regelen toeslagen worden verleend op pensioenen en premievrije pensioenaanspraken van gewezen werknemers van het bedrijfschap en het hoofdbedrijfschap of hun nabestaanden.

  • 2. Het hoofdbedrijfschap voldoet uit het in het eerste lid bedoelde fonds geen andere vorderingen dan die welke strekken tot nakoming van de verplichtingen waarvoor dit fonds is ingesteld.

  • 3. De over de middelen van het fonds verkregen rente wordt aan het fonds toegevoegd.

  • 4. Het hoofdbedrijfschap verantwoordt het beheer van het fonds door middel van een bijzondere functie in zijn begroting.

Artikel 17

  • 1. Zo spoedig mogelijk nadat het hoofdbedrijfschap het vermogen van de bedrijfslichamen heeft vereffend, brengt het daarover aan de raad verslag uit. Het verslag gaat vergezeld van een door het hoofdbedrijfschap vastgestelde rekening van inkomsten en uitgaven.

  • 2. De vaststelling van het verslag en van de rekening van inkomsten en uitgaven betreffende de vereffening kan slechts plaatsvinden nadat de ontwerpen van deze stukken gedurende twee maanden op het kantoor van het hoofdbedrijfschap voor een ieder ter lezing zijn neergelegd en tegen betaling van de kosten algemeen verkrijgbaar zijn gesteld en indien binnen die termijn bij het hoofdbedrijfschap geen bezwaren zijn ingekomen. Van de neerlegging en de verkrijgbaarheid geschiedt openbare kennisgeving in de Staatscourant en in het Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie.

  • 3. Elk ingekomen bezwaar wordt door het hoofdbedrijfschap onderzocht. Indien het bezwaar gegrond wordt bevonden, zet het hoofdbedrijfschap de vereffening voort en maakt, zo nodig, een nieuw verslag en een nieuwe rekening op, waarin aan het bezwaar is tegemoet gekomen. Ten aanzien van laatstbedoeld verslag en laatstbedoelde rekening is het tweede lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het hoofdbedrijfschap nieuwe bezwaren, welke reeds tegen het eerste verslag en de eerste rekening hadden kunnen worden ingebracht, niet in overweging neemt. Wordt het bezwaar ongegrond bevonden, dan stelt het hoofdbedrijfschap het verslag en de rekening alsnog vast.

  • 4. De rekening behoeft instemming van de raad. De instemming strekt tot décharge van het hoofdbedrijfschap. Het hoofdbedrijfschap doet van het verlenen van de instemming zo spoedig mogelijk openbare kennisgeving op de wijze als is aangegeven in het tweede lid.

Artikel 18

Indien het fonds, zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, niet toereikend is, wordt hetgeen blijkens de rekening als bedoeld in artikel 17 aan vermogen van het Bedrijfschap voor het Schilders- en Afwerkingsbedrijf over is, door het hoofdbedrijfschap, voorzover noodzakelijk, aangewend ter dekking van het verwachte tekort.

Artikel 19

Hetgeen blijkens de rekening als bedoeld in artikel 17 aan vermogens van de bedrijfslichamen over is, wordt, nadat zo nodig toepassing is gegeven aan artikel 18, door het hoofdbedrijfschap verantwoord in naar de bedrijfslichamen verbijzonderde functies in zijn begroting en rekening van inkomsten en uitgaven.

Artikel 20

Hetgeen na afwikkeling van de verplichtingen jegens het gewezen personeel en hun nabestaanden van het Bedrijfschap voor het Schilders- en Afwerkingsbedrijf van het in artikel 16, eerste lid, bedoelde fonds over is, wordt door het hoofdbedrijfschap, de betrokken organisaties van ondernemers en van werknemers gehoord, een bestemming gegeven, zoveel mogelijk ten nutte van het betrokken deel van het bedrijfsleven. Dit besluit behoeft de goedkeuring van de raad.

Artikel 21

  • 1. De opheffing van de bedrijfslichamen heeft geen gevolg voor de ontvankelijkheid van bezwaren als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht of beroepen ingevolge de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie. In plaats van de bedrijfslichamen treedt het hoofdbedrijfschap als partij op.

  • 2. Gerechtelijke uitspraken, gedaan tegen één van de bedrijfslichamen of, op grond van het eerste lid, tegen het hoofdbedrijfschap, worden door het hoofdbedrijfschap uitgevoerd, voorzover nodig ten laste van het vermogen van het betrokken opgeheven bedrijfslichaam.

Artikel 22

Het hoofdbedrijfschap draagt in de zin van de Archiefwet 1995 zorg voor de archiefbescheiden van de bedrijfslichamen.

HOOFDSTUK III: SLOTBEPALINGEN

Artikel 23

De Instellingsverordeningen Bedrijfschap Schilders- en Afwerkingsbedrijf en Bedrijfschap Stukadoors-, Afbouw- en Terrazzo-/Vloerenbedrijf worden ingetrokken.

Artikel 24

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2003.

Artikel 25

Dit besluit wordt aangehaald als Instellingsbesluit Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud.

Lasten en bevelen dat dit besluit in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

's-Gravenhage, 5 juli 2002

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

W. A. F. G. Vermeend

De Minister van Economische Zaken,

A. Jorritsma-Lebbink

Uitgegeven de vijfentwintigste juli 2002

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Met het Kabinetsstandpunt over de toekomst van het PBO-stelsel van 28 oktober 19961 heeft het toenmalige kabinet een proces in gang gezet tot modernisering van het stelsel van de Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie (Wbo).

In dat kabinetsstandpunt respectievelijk in het op 4 april 1997 uitgebrachte Nader kabinetsstandpunt over de toekomst van het PBO-stelsel2 is aangegeven dat het kabinet uit een oogpunt van doelmatigheid van het openbaar bestuur een substantieel kleiner aantal schappen gewenst respectievelijk mogelijk en noodzakelijk achtte door een hergroepering van de product- en bedrijfschappen. Het kabinet was het met de opvatting van de Sociaal-Economische Raad (raad)3 eens dat de schappen in eerste instantie zelf verantwoordelijk zijn voor de hergroepering.

De raad is gevraagd een en ander te coördineren. De raad heeft een onafhankelijke, externe commissie ingesteld, de Adviesgroep Hergroepering Bedrijfslichamen, die de voornemens en voorkeuren van de bedrijfslichamen heeft geïnventariseerd en van kanttekeningen voorzien.

De Bestuurskamer van de raad heeft op 26 november 1997 daarover zijn standpunt bepaald4 en aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uitgebracht. Het kabinet heeft vervolgens bij brief van 24 februari 1998 van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, kenmerk AV/A&M/980263, aan de SER medegedeeld dat met de in dat standpunt vervatte voorstellen een adequate invulling van de in het Nader kabinetsstandpunt van 4 april 1997 geuite wenselijkheid van een substantiële reductie van het aantal bedrijfslichamen kan worden bereikt.

2. Overwegingen hergroepering binnen de afbouw- en onderhoudssectoren

Binnen de cluster afbouw- en onderhoudssectoren zijn een drietal bestaande bedrijfschappen actief:

• het Bedrijfschap voor het Stukadoors-, Terrazzo en Steengaasstellersbedrijf5;

• het Bedrijfschap voor het Schildersbedrijf6;

• het Bedrijfschap voor het Natuursteenbedrijf7.

De bedrijfslichamen hebben met ingang van 1997 een federatief bestuur gevormd door middel van een gemeenschappelijke voorziening als bedoeld in artikel 110 van de wet. De Instellingsverordening Federatie van Afbouw- en Afwerkbedrijfschappen, geaccordeerd door de gezamenlijke besturen, werd op 20 maart 1998 door de SER goedgekeurd. De drie schappen gaven destijds aan de samenwerking verder te willen uitbouwen en daarbij stapsgewijs te werk te willen gaan. De bedrijfslichamen opteerden in hun voorstellen aan genoemde Adviesgroep aanvankelijk voor een Hoofdbedrijfschap Afbouw- en Afwerkbedrijven met daaronder drie afzonderlijke bedrijfschappen als uitkomst van een groeiproces naar bestuurlijke integratie. De Adviesgroep achtte de vorming van een hoofdbedrijfschap met drie afzonderlijke schappen echter ongewenst. De Adviesgroep kon wel instemmen met de vorming van een hoofdbedrijfschap indien, naar de toekomst toe dit schap ook openstaat voor eventuele toetreding van andere deelsectoren in het afbouw- en afwerkcluster in de bouw. In lijn met de door haar geformuleerde uitgangspunten heeft de Adviesgroep voorgesteld te komen tot een Hoofdbedrijfschap Afbouw- en Afwerkbedrijven in de Bouw waarin voor de deelsectoren herkenbare bestuurlijke eenheden ontstaan die zijn ingesteld op grond van artikel 88a van de wet. Met deze clustervorming zou een nieuw bedrijfslichaam voor de bouwgebonden afbouw- en afwerkbedrijven ontstaan waarbij zich desgewenst ook andere deelsectoren in de toekomst kunnen verenigen. De schaal van het nieuwe schap is van een zodanige omvang dat dit een stevige basis kan bieden voor een professioneel ondersteunend apparaat. Hetzelfde geldt voor het activiteitenpakket dat gebaseerd is op een totaal aan heffingen ten bedrage van destijds circa 56 miljoen gulden. De Bestuurskamer heeft in haar onder 1 aangehaald standpunt het voorstel van de Adviesgroep overgenomen.

De in de afbouw- en onderhoudssector van de bouw actieve bedrijfschappen hebben vervolgens de wens geuit in het kader van de hergroeperingsoperatie één nieuw bedrijfslichaam te gaan vormen. Besloten is te komen tot een hoofdbedrijfschap met commissies ex artikel 88a van de wet.

Bedrijfschap voor het Natuursteenbedrijf

In de aanloop naar de totstandkoming van het advies van de Bestuurskamer hebben in september 2000 de in het bestuur van het Bedrijfschap voor het Natuursteenbedrijf participerende werknemersorganisaties1 de Bestuurskamer verzocht te bevorderen dat het bedrijfschap wordt opgeheven. De aanleiding voor dit verzoek vormt het structurele verschil van inzicht dat is ontstaan tussen bedoelde werknemersorganisaties en de betrokken ondernemersorganisaties2 over de door het bedrijfschap in het kader van de hergroepering te volgen koers. De Bestuurskamer heeft met betrekking tot dit verzoek inmiddels een eerste advies3 aan de minister van SZW uitgebracht, aangezien nader overleg tussen ondernemers- en werknemersorganisaties over voortzetting van deelname van het bedrijfschap in de federatie geen resultaat heeft opgeleverd.4

De SER is overeenkomstig artikel 70 van de Wbo omtrent de opheffing en de in dat verband te treffen voorzieningen advies gevraagd. Overeenkomstig de wens van de in het bestuur van het bedrijfschap vertegenwoordigde organisaties van ondernemers en werknemers wordt het Bedrijfschap voor het Natuursteenbedrijf buiten de vorming van het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud gehouden. De overige organisaties van ondernemers en werknemers betrokken bij de instelling van het hoofdbedrijfschap hebben daartegen geen bedenkingen ingebracht.

Ondanks de uittreding van het Bedrijfschap voor het Natuursteenbedrijf blijven het Bedrijfschap voor het Schildersen Afwerkingsbedrijf en het Bedrijfschap voor het Stukadoors-, Afbouw- en Terrazzo-/Vloerenbedrijf hechten aan de vorming van een nieuw hoofdbedrijfschap. De betrokken organisaties van ondernemers en van werknemers, genoemd in bijlage B, hebben bij de Bestuurskamer voorstellen ingediend om te komen tot de instelling van een hoofdbedrijfschap en de gelijktijdige opheffing van de twee bedrijfschappen.

3. SER-advies

Van haar voornemen advies uit te brengen, heeft de Bestuurskamer openbaar kennis gegeven in het Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie 10 december 1999 en de Staatscourant van 10 december 1999.

Advies

In haar vergadering van 17 juni 2001 heeft de Bestuurskamer bij machtiging van de raad een advies vastgesteld dat ertoe strekt om te bevorderen dat op basis van artikel 67 van de wet bij algemene maatregel van bestuur een Hoofdbedrijfschap Afbouw wordt ingesteld en op grond van artikel 70, eerste lid, in verbinding met artikel 70A van de wet, bij algemene maatregel van bestuur de hiervoor genoemde twee bedrijfschappen worden opgeheven. Het advies omvat tevens de verschillende aspecten die bij deze algemene maatregel van bestuur moeten worden geregeld. Voorgesteld wordt te komen tot een hoofdbedrijfschap met commissies ex artikel 88a van de wet. Daarbij is door de Bestuurskamer overwogen dat één bedrijfslichaam met commissies in vorenbedoelde zin voldoende ruimte biedt aan de eigen deelsectoren. De opzet en omvang van het nieuwe schap zijn zodanig dat dit een stevige basis kan bieden voor een professioneel ondersteunend apparaat.

Representativiteit

Zoals blijkt uit bijlage C wordt aan ondernemerszijde per sectorcommissie en voor het bedrijfslichaam als geheel voldaan aan de representativiteitseisen die het SER-Besluit advisering representativiteit bedrijfslichamen stelt. In overeenstemming met het genoemde SER-besluit zijn de genoemde werknemersorganisaties ingevolge de SER-Verordening representativiteit organisaties als representatief te beschouwen voor de beoogde werkingssfeer van het hoofdbedrijfschap.

4. Werkingssfeer

De werkingssfeer is gelijk aan die van de twee op te heffen bedrijfschappen.

Met het schilders- en afwerkingsbedrijf wordt gedoeld op het bedrijfsmatig krachtens aanneming van werk in, op of aan bouwwerken of andere werken, schepen of woonarken dan wel onderdelen daarvan of daarvoor bestemd, aanbrengen van verf of soortgelijke producten. Die activiteit kan plaatsvinden tezamen met het plaatsen van glas, het uitvoeren van wandafwerkingswerkzaamheden of het verrichten van de voor het aanbrengen van verf of soortgelijke producten noodzakelijke voorbehandelingswerkzaamheden. De werkingssfeer strekt zich niet uit tot het schilderen als reclame- of kunstuiting en het schilderen ten aanzien van wegen.

Onder het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- of vloerenbedrijf word verstaan het bedrijfsmatig krachtens aanneming van werk verrichten van activiteiten gericht op het gebied van de niet-constructieve afbouw, waaronder het ter plaatse van de bestemming aanbrengen van plafond- en wandsystemen. In tegenstelling tot de instellingsverordening van het op te heffen Bedrijfschap voor het Stukadoors-, Afbouw- en Terrazzo-/Vloerenbedrijf, is het vloerenbedrijf hierna nader omschreven. Gebleken is namelijk, dat niet in alle gevallen duidelijk is wat onder het vloerenbedrijf moet worden verstaan. Wat betreft het vloerenbedrijf moet aansluiting worden gezocht bij de norm NEN-EN 13 318. Onder het vloerenbedrijf vallen eveneens de bedrijven die vloeren bewerken, al dan niet in samenhang met het aanbrengen van een ter plaatse van de bestemming vervaardigde deklaag. Ook bedrijven vallen daaronder die betonvloeren storten in samenhang met het niet-constructief afbouwen van deze vloeren doch niet in samenhang met de verantwoordelijkheid voor constructieve werkzaamheden zoals bij het plaatsen van de bekisting en het aanbrengen van de bewapening.

Tot het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- of vloerenbedrijf wordt niet gerekend:

a. het verrichten van handelingen van constructieve bouwkundige aard, zoals in het kader van het aannemingsbedrijf op het gebied van bouw en utiliteit, en van handelingen in het kader van betonreparatie van constructieve aard;

b. het vervaardigen van dragende vloeren of wanden;

c. het fabrieksmatig vervaardigen van sierbetonproducten, tenzij door de vervaardiger daarvan bestemd om ter plaatse van de bestemming te worden aangebracht;

d. het fabrieksmatig vervaardigen van systeemwanden, het fabrieksmatig vervaardigen van systeemplafondonderdelen, tenzij door de vervaardiger daarvan bestemd om ter plaatse van de bestemming te worden aangebracht;

e. het aanbrengen van niet zelf vervaardigde keramische, glazen of natuurstenen tegels, tenzij aangebracht in samenhang met een of meer handelingen die tot de uitoefening van het stukadoors-, afbouw-, terrazzo- of vloerenbedrijf behoren.

4. Bevoegdheden

Partijen willen in grote lijnen het beleid van de bedrijfschappen die tezamen het hoofdbedrijfschap gaan vormen voortzetten. De bevoegdheden van het hoofdbedrijfschap sluiten aan bij de bevoegdheden die deze bedrijfschappen tot hun opheffing bezitten. Het hoofdbedrijfschap krijgt op grond van artikel 93 van de wet de bevoegdheid om bij verordening regels te stellen met betrekking tot:

a. registratie van ondernemingen en daarin werkzaam personeel, en – voorzover noodzakelijk voor de vervulling van de taak van het bedrijfslichaam – verstrekking van gegevens en inzage in boeken en bescheiden en bezichtiging van de onderneming;

c. bevordering van professionele bedrijfsvoering;

d. de lonen en andere arbeidsvoorwaarden;

e. onderzoek op sociaal, economisch en technisch terrein;

f. arbeidsmarktvoorzieningen;

g. fondsen en andere instellingen in het belang der bedrijfsgenoten.

Bevoegdheden als vermeld onder a

De onder a genoemde bevoegdheden zijn onmisbaar voor het functioneren van het bedrijfslichaam. Momenteel zijn door de bedrijfschappen bij verordening regels gesteld ten aanzien van alle onder a genoemde aspecten.

Bevoegdheid als vermeld onder c

Bij deze bevoegdheid kan in zijn algemeenheid worden opgemerkt dat deze moet worden gezien tegen de achtergrond van het toenemend belang van zorgsystemen, in het bijzonder op het gebied van kwaliteit, arbeidsomstandigheden en milieu.

Een verantwoorde bedrijfsvoering door de ondernemingen waarvoor het hoofdbedrijfschap wordt ingesteld, vereist dat met een grote mate van zekerheid de onderneming dient te kunnen voldoen aan daartoe vooraf vastgestelde, soms internationaal gestandaardiseerde, normen. Het wordt van belang geacht bindende voorschriften te kunnen geven omtrent de voorwaarden waaraan bij toepassing van deze normen dient te worden voldaan, zodanig dat de voor zorgsystemen bestaande genormaliseerde eisen gelijkluidend worden geïnterpreteerd en toegepast.

Tot dezelfde groep van onderwerpen kan gerekend worden de mogelijkheid tot het stellen van regels aangaande de door de ondernemingen gevoerde administratie; een juiste administratie vormt immers de basis voor een gezonde bedrijfsstructuur. Deze bevoegdheid moet worden geplaatst tegen de achtergrond van een gezonde structuur binnen de bedrijfstakken. Verbetering in deze langs de weg van voorlichting en ondersteuning verdient vanzelfsprekend de voorkeur. Het kan echter gewenst zijn dat ter ondersteuning van deze instrumenten het hoofdbedrijfschap dwingende regelen kan opleggen, bijvoorbeeld ten behoeve van het correct bijhouden van de milieubelastende elementen van de bedrijfsvoering.

In het kader van de bevordering van professionele bedrijfsvoering is een scala van instrumenten ontwikkeld en beschikbaar gesteld, zoals bij voorbeeld handleidingen arbo- en milieuzorgsystemen, bedrijfsvergelijkende kostenonderzoeken, calculatiemethodieken, ISO-normen, computerprogrammatuur, vakopleiding enz. Ter financiering daarvan heeft het Bedrijfschap voor het Schildersen Afwerkingsbedrijf de «Verordening Bestemmingsheffing opleiding, research en promotie» en de «Verordening Bestemmingsheffing opleiding, research, vakmanschap en arbeid» vastgesteld, en het Bedrijfschap voor het Stukadoors-, Afbouw- en Terrazzo-/Vloerenbedrijf de «Verordening Bestemmingsheffing opleiding, research, promotie en gezondheid».

Bevoegdheid als vermeld onder d

Deze bevoegdheid moet worden gezien tegen de achtergrond van de daaromtrent reeds bestaande bevoegdheid bij de twee bedrijfschappen. Hoewel momenteel geen plannen bestaan voor de daadwerkelijke toepassing van deze bevoegdheid, wensen de betrokken organisaties de mogelijkheid daartoe voor de toekomst te behouden. Het kan voor wat betreft beide sectoren van belang zijn om een massaal beroep op sociale fondsen en een groot verloop van werknemers in verband met het zeer arbeidsintensieve en seizoensgevoelige karakter van deze bedrijfstakken tegen te gaan door het treffen van bindende regels. Gedacht kan worden aan voorwaarden rondom bijdrage- en premieregelingen en arbeidsvoorwaardelijke prikkels tot verlenging van dienstverbanden in het winterseizoen.

Bevoegdheden als vermeld onder e

Bij regels die het hoofdbedrijfschap op grond van artikel 93, tweede lid, onder e, van de wet stelt kan worden gedacht aan voorschriften van administratieve of praktische aard die nodig zijn voor het organiseren of verrichten van onderzoek in het belang van de afbouw- en onderhoudssector als geheel of onderdelen daarvan.

Bevoegdheid als vermeld onder f

Bij arbeidsmarktvoorzieningen moet vooral gedacht worden aan projecten die gericht zijn op de vakopleiding en scholing van werknemers, voorkoming van een tekort aan arbeidskrachten en op voorkoming van werkloosheid.

Het Bedrijfschap voor het Schilders- en Afwerkingsbedrijf kende de «Verordening Bestemmingsheffing Continue Werkgelegenheid» en de «Verordening Bestemmingsheffing Werkgelegenheid en Winterregelingen». Uit de opbrengst werd de uitvoering van de winterregeling gefinancierd welke tot doel heeft de seizoenswerkloosheid onder schilders terug te brengen.

Bevoegdheden als vermeld onder g

Bij deze bevoegdheid kan gedacht worden aan opleidings- en ontwikkelingsfondsen en aan fondsen die zowel kunnen dienen ter ondersteuning van maatregelen gericht op het voeren van een in milieuhygiënisch opzicht verantwoorde bedrijfsvoering als die, welke de verbetering van de structuur van de bedrijfstak beogen. Daarnaast kan in verband met aangelegenheden betreffende de arbeidsmarkt gedacht worden aan sociale fondsen.

Subsidiebeleid

De verordeningen vormen tevens een wettelijke basis voor subsidieverlening. De in de afgelopen jaren verstrekte subsidies betreffen de volgende terreinen: premieregelingen voor binnenschilderwerk en voor afgeschermd buitenschilderwerk in de winter (de winterschilder), onderwijs en scholing, promotie, verbetering arbeidsomstandigheden, kwaliteitsbevordering en arbeidsmarktvoorzieningen.

6. Positie personeel

De hergroepering van de twee bedrijfschappen en de daarmee verband houdende instelling van een hoofdbedrijfschap heeft, zoals kan worden afgeleid uit artikel 11 van het besluit, geen gevolgen in arbeidsrechtelijke en rechtspositionele zin voor de betrokken werknemers.

Bij de voorgenomen samenvoeging zijn in totaal 86 medewerkers betrokken. De verdeling van dit totaal over de bedrijfschappen is als volgt:

– Bedrijfschap voor het Schilders- en Afwerkingsbedrijf: 54 medewerkers;

– Bedrijfschap voor het Stukadoors-, Afbouw- en Terrazzo/Vloerenbedrijf: 32 medewerkers.

Het overlegplatform bestaande uit de Ondernemingsraad van het eerstgenoemde bedrijfschap resp. de personeelsvertegenwoordiging van het laatstgenoemde bedrijfschap heeft met het voornemen tot samenvoeging ingestemd.

7. Instemming organisaties

De in bijlage B opgenomen representatieve organisaties van ondernemers en van werknemers zijn, conform het bepaalde in artikel 68, tweede lid, van de wet over dit advies gehoord. De inhoud van dit advies heeft hun instemming. Zij hebben in het bestuur van de Federatie van Afbouw Bedrijfschappen bij de besluitvorming omtrent de strategie voor de komende jaren te kennen gegeven voor het hoofdbedrijfschap de naam Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud te willen voeren. Deze benaming sluit meer aan op recente ontwikkelingen, met name in het schildersbedrijf.

8. Kabinetsstandpunt

Het kabinet is van oordeel dat het voorstel van de genoemde bedrijfslichamen tot instelling in een Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud, waarin zij opgaan onder gelijktijdige opheffing van hun bestaande bedrijfslichamen, past binnen de besluitvorming ten aanzien van de modernisering resp. hergroepering van bedrijfslichamen zoals in de inleiding is weergegeven. Aan het bestaan van een bedrijfslichaam en in casu commissies ex artikel 88a van de Wbo dient de behoefte daartoe van een voldoende representatieve vertegenwoordiging van de ondernemers en werknemers in de desbetreffende bedrijfssector ten grondslag te liggen. Aan deze structuurwijziging ligt naar het oordeel van het kabinet een zodanig draagvlak van representatieve vertegenwoordiging van de ondernemers en werknemers in de desbetreffende bedrijfssectoren ten grondslag. Daarbij sluit het kabinet aan bij de criteria als neergelegd in de Verordening representativiteit organisaties1 als bedoeld in artikel 74, eerste lid, van de wet, alsmede het in vervolg daarop vastgesteld Besluit advisering representativiteit bedrijfslichamen2.

Deze algemene maatregel van bestuur strekt overeenkomstig het advies tot instelling van het Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud, alsmede tot opheffing van de twee betrokken bedrijfschappen en verbindt aan de opheffing de voorzieningen die gewoonlijk aan de opheffing van een bedrijfslichaam worden verbonden, zoals eerder nog bij de Wet tot opheffing van het Bedrijfschap voor de Detailhandel in Aardappelen, Groenten en Fruit .

In verband met een goede aansluitende overgang van de opheffing gepaard gaande voorzieningen, zal de precieze datum van inwerkingtreding van het besluit worden vastgesteld in overleg met de Bestuurskamer van de SER.

ARTIKELEN

Hoofdstuk I. Instelling hoofdbedrijfschap

Artikel 3

Het bestuur bestaat uit 13 leden (waaronder de voorzitters en plaatsvervangend voorzitters van de in artikel 4 genoemde sectorcommissies) en is disparitair samengesteld. Dit hangt samen met de samenstelling van en de gewenste krachtsverhoudingen tussen de geledingen binnen het bestuur. De samenstelling heeft de instemming van de betrokken organisaties.

Artikel 4 tot en met artikel 6

Het hoofdbedrijfschap heeft twee commissies ex artikel 88a van de wet:

a. de Sectorcommissie schilders- en afwerkingsbedrijf;

b. de Sectorcommissie stukadoors-, afbouw-, terrazzo- en vloerenbedrijf.

Beide sectorcommissies corresponderen qua aandachtsgebied met die van de betrokken bedrijfschappen.

In artikel 4 is de benoeming van de leden, voorzitter en plaatsvervangend voorzitter van de sectorcommissies geregeld. Wat betreft de benoeming van de voorzitter: deze wordt benoemd door het bestuur op voordracht van de sectorcommissie.

Artikel 7

De organisaties zien geen aanleiding om bij verordening regels te stellen op het in artikel 7 uitgezonderde terrein. Daartoe bleek ook in het verleden geen behoefte. Dit hangt enerzijds samen met de aard van de bedrijvigheid van de onder het hoofdbedrijfschap vallende ondernemingen en anderzijds met alternatieve mogelijkheden die voor bepaalde aspecten zouden kunnen worden benut.

Artikel 8

Het bestuur is gehouden alvorens verordeningen vast te stellen die betrekking hebben op specifieke sectoraangelegenheden, de desbetreffende sectorcommissie om advies te vragen. De sectorcommissies kunnen ook uit eigen beweging tot het vaststellen van een verordening adviseren. Het advies van een sectorcommissie is niet bindend, maar het ligt uiteraard voor de hand dat met de inhoud ervan nadrukkelijk rekening wordt gehouden.

De strekking van het tweede lid is dat een sectorcommissie moet instemmen met het besluit over aanwending van door de betreffende sector opgebrachte en door het betreffende bedrijfslichaam bij de instelling van het hoofdbedrijfschap ingebrachte gelden.

Artikel 10

De grondslag voor een heffing kan zijn het aantal werkzame personen of de hoeveelheid berekende omzet. Uit de algemene heffing worden tevens de huishoudelijke uitgaven van de commissies ex artikel 88a van de wet bestreden.

Hoofdstuk II. Opheffing bedrijfschappen

Artikel 11

De opheffing van de bedrijfschappen tast de rechtskracht van de in bijlage A met name genoemde verordeningen en besluiten niet aan. De rechten en plichten van de werknemers en de gewezen werknemers van de drie op te heffen bedrijfschappen blijven in stand.

Artikel 12 tot en met artikel 15

In het kader van de opheffing berust het beheer en de vereffening van de vermogens van de bedrijfschappen bij het hoofdbedrijfschap.

Artikel 16

Gezien de langetermijnverplichtingen die inherent zijn aan pensioentoezeggingen dient het door het Bedrijfschap voor het Schilders- en Afwerkingsbedrijf gevormde fonds voor het verlenen van toeslagen op ingegane pensioenen en premievrije pensioenaanspraken in stand te blijven. Voorzien is tevens in continuering van het tot nu toe gevoerde toekenningsbeleid door de nieuwe beheerder van het fonds.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

W. A. F. G. Vermeend

De Minister van Economische Zaken,

A. Jorritsma-Lebbink

BIJLAGE A

Deze bijlage behoort bij artikel 11 van het Besluit van 5 juli 2002, houdende de instelling van een hoofdbedrijfschap voor ondernemingen op het gebied van het afbouw- en onderhoudsbedrijf en gelijktijdige opheffing van het Bedrijfschap voor het Schilders- en Afwerkingsbedrijf en het Bedrijfschap voor het Stukadoors-, Afbouw- en Terrazzo-/Vloerenbedrijf (Instellingsbesluit Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud)

Verordeningen en andere besluiten van:

a. het Bedrijfschap voor het Schilders- en Afwerkingsbedrijf:

1. Registratieverordening Bedrijfschap Schilders- en Afwerkingsbedrijf

2. Verordening arbeidsvoorwaarden personeel 1995

3. Verordening salarissen personeel 1995

4. Verordening pensioenen personeel 1994

5. Verordening vrijwillige vervroegde uittreding personeel 1991

6. Verordening vaststelling Reglement flexibel spaarpensioen personeel 1997

7. Verordening wachtgelden

8. Verordening uitkeringen bij ontslag 1993

9. Verordening regeling deeltijdarbeid

b. het Bedrijfschap voor het Stukadoors-, Afbouw- en Terrazzo/Vloerenbedrijf:

1. Registratieverordening Bedrijfschap Stukadoors-, Terrazzo- en Steengaasstellersbedrijf

2. Verordening Arbeidsvoorwaarden personeel 1987

3. Verordening Salarissen personeel 1987

4. Verordening pensioenen personeel 1995

5. Verordening vervroegde uittreding personeel 1994

6. Verordening Reglement Flexibel spaarpensioen personeel 1997

7. Verordening wachtgelden personeel 1978

8. Verordening uitkeringen bij ontslag 1993

9. Verordening regeling deeltijdarbeid 1987

BIJLAGE B

Deze bijlage behoort bij de Nota van toelichting op het Besluit van 5 juli 2002, houdende de instelling van een hoofdbedrijfschap voor ondernemingen op het gebied van het afbouw- en onderhoudsbedrijf en gelijktijdige opheffing van het Bedrijfschap voor het Schilders- en Afwerkingsbedrijf en het Bedrijfschap voor het Stukadoors-, Afbouw- en Terrazzo-/Vloerenbedrijf (Instellingsbesluit Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud)

ORGANISATIES VAN ONDERNEMERS

– Koninklijke Vereniging Federatie van Ondernemers in het Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf

– Werkgeversvereniging Vastgoedonderhoud- en Afwerkings-Bedrijven

– Nederlandse Ondernemersvereniging voor Afbouwbedrijven

ORGANISATIES VAN WERKNEMERS

– De Nederlandse Bond voor de Bouw- en Houtnijverheid (Bouw- en Houtbond FNV)

– Nederlandse Christelijke Bond van werknemers In de Hout- en Bouwnijverheid (Hout- en Bouwbond CNV)

BIJLAGE C

Deze bijlage behoort bij de Nota van toelichting op het Besluit van 5 juli 2002, houdende de instelling van een hoofdbedrijfschap voor ondernemingen op het gebied van het afbouw- en onderhoudsbedrijf en gelijktijdige opheffing van het Bedrijfschap voor het Schilders- en Afwerkingsbedrijf en het Bedrijfschap voor het Stukadoors-, Afbouw- en Terrazzo-/Vloerenbedrijf (Instellingsbesluit Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud)

SCHILDERS- EN AFWERKINGSSECTOR

– Koninklijke Vereniging Federatie van Ondernemers in het Schilders-, Afwerkings- en Glaszetbedrijf

– Werkgeversvereniging Vastgoedonderhoud- en Afwerkings-Bedrijven

totale omzet ± 4,2 miljard gulden

leden omzet ± 3,85 miljard gulden

representativiteit ± 92%

STUKADOORS-, AFBOUW- EN TERRAZZO-/VLOERENSECTOR

– Nederlandse Ondernemersvereniging voor Afbouwbedrijven

totale omzet ± 1,7 miljard gulden

leden omzet ± 1,3 miljard gulden

representativiteit ± 76%

ORGANISATIES VAN WERKNEMERS

– De Nederlandse Bond voor de Bouw- en Houtnijverheid (Bouw- en Houtbond FNV)

– Nederlandse Christelijke Bond van Werknemers In de Hout- en Bouwnijverheid (Hout- en Bouwbond CNV)


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

XNoot
1

TK 1996–1997, 25 091, nr 1.

XNoot
2

TK 1996–1997, 25 091, nr 2.

XNoot
3

Advies inzake de toekomst van het PBO-stelsel van 19 januari 1997 (Publicatie 97/01).

XNoot
4

Hergroepering binnen het PBO-stelsel, Standpunt over de hergroepering van de product- en bedrijfschappen, uitgebracht aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 26 november 1997, SER-publicatienr. 97/11.

XNoot
5

Ingesteld bij verordening door de Sociaal-Economische Raad op 15 januari 1999 en in werking getreden op 3 april 1999 (Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie en Staatscourant van 1 april 1999).

XNoot
6

Ingesteld bij verordening door de Sociaal-Economische Raad op 15 januari 1999 en in werking getreden op 3 april 1999 (Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie en Staatscourant van 1 april 1999).

XNoot
7

Ingesteld bij verordening door de Sociaal-Economische Raad op 15 januari 1999 en in werking getreden op 3 april 1999 (Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie en Staatscourant van 1 april 1999).

XNoot
1

De Nederlandse Bond voor de Bouw- en Houtnijverheid (Bouw- en Houtbond FNV) en de Nederlandse Christelijke Bond van Werknemers In de Hout- en Bouwnijverheid (Hout en Bouwbond CNV).

XNoot
2

Algemene Bond van Natuursteenbedrijven (ABN) en Vereniging Nederlandse Natuursteen Importeurs (VNNI).

XNoot
3

Advies van 19 december 2000.

XNoot
4

De huidige stand van zaken is dat ondernemers- en werknemersorganisaties ernaar streven de taken van het bedrijfschap die betrekking hebben op voorlichtings- en promotieactiviteiten op pbo-basis voort te zetten in een nieuw te vormen commissie van het Hoofdbedrijfschap Ambachten (HBA). De overige taken zullen grotendeels op private basis worden voortgezet.

XNoot
1

Verordening van de Sociaal-Economische Raad van 15 september 2000 houdende criteria ter bepaling van de representativiteit van organisaties van ondernemers en werknemers ten behoeve van de samenstelling van publiekrechtelijke colleges op centraal, bedrijfstak- en regionaal niveau, alsmede criteria voor de toewijzing van zetels in deze colleges aan representatieve organisaties van ondernemers en werknemers (Verordening representativiteit organisaties), (Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie 2001 nr. 4).

XNoot
2

Besluit van de Bestuurskamer van de Sociaal-Economische Raad van 19 december 2000 houdende richtsnoeren voor de advisering inzake de representativiteit van het organisatorisch draagvlak van bedrijfslichamen (Besluit advisering representativiteit bedrijfslichamen), (Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie 2001 nr. 4).

Naar boven