Besluit van 5 juli 2002 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van artikelen en onderdelen van de wet van 6 juni 2002 tot wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de invoering van accreditatie in het hoger onderwijs

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, van 2 juli 2002, nr. WJZ/2002/25790 (4775), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op artikel VI van de wet van 6 juni 2002 tot wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de invoering van accreditatie in het hoger onderwijs;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Enig artikel

  • 1. De wet van 6 juni 2002 tot wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de invoering van accreditatie in het hoger onderwijs treedt in werking met ingang van 1 augustus 2002, met uitzondering van de artikelen I, onderdelen E, artikelen 5a.9 en 5a.11, F, H tot en met M, O tot en met Q, R, S, artikel 17.3, T, tweede, derde en vijfde lid, alsmede artikel V.

  • 2. Artikel I, onderdeel S, artikel 17.3, van de wet, bedoeld in het eerste lid, treedt in werking met ingang van 30 augustus 2002.

  • 3. Artikel V van de wet, bedoeld in het eerste lid, treedt in werking met ingang van 1 oktober 2002.

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen is belast met de uitvoering van dit besluit dat in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 5 juli 2002

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

L. M. L. H. A. Hermans

Uitgegeven de achttiende juli 2002

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inwerkingtreding met ingang van 1 augustus 2002

Dit koninklijk besluit stelt de inwerkingtreding vast van de wet van 6 juni 2002 tot wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met de invoering van accreditatie in het hoger onderwijs op 1 augustus 2002 (hierna: de wet). Een aantal artikelen en onderdelen van de wet treedt nog niet in werking. De belangrijkste reden daarvan is dat het accreditatieorgaan dat door de inwerkingtreding van de wet wordt opgericht, de accreditatiekaders en toetsingskaders nog moet ontwikkelen en vaststellen. Zodra die kaders zijn vastgesteld, kan voor die artikelen en onderdelen die nu nog niet in werking kunnen treden, eveneens bij koninklijk besluit het tijdstip van inwerkingtreding worden vastgesteld.

2. Inwerkingtreding met ingang van 30 augustus 2002 en 1 oktober 2002

Artikel 17.3 bepaalt dat instellingen binnen 4 weken na inwerkingtreding gegevens moeten leveren aan de IB-Groep over het tijdstip waarop voor de laatste keer visitaties van hun opleidingen hebben plaatsgevonden. Deze bepaling treedt in werking met ingang van 30 augustus 2002. Door de keuze van deze datum, hoeven de instellingen niet gedurende de periode van de zomervakantie de gegevens aan te leveren.

Artikel V gaat over de hernummering en herplaatsing in het Staatsblad van de Wet op het onderwijstoezicht. Deze hernummering en herplaatsing is het gevolg van de wijzigingen die in de Wet op het onderwijstoezicht zullen plaatsvinden door de invoering van accreditatie. Aangezien de Wet op het onderwijstoezicht waarschijnlijk op een later tijdstip in werking zal treden dan wanneer accreditatie in het hoger onderwijs wordt ingevoerd, treedt artikel V in werking met ingang van 1 oktober 2002.

3. Inwerkingtreding later dan 2002

Tot het moment waarop de accreditatiekaders en toetsingskaders worden vastgesteld, is het niet mogelijk een aanvraag om een toets nieuwe opleiding of om accreditatie in te dienen. Deze artikelen zullen dan ook nog niet met ingang van 1 augustus 2002 in werking treden, maar op een bij een ander koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat na de vaststelling van de accreditatiekaders en toetsingskaders zal liggen. Tot dat moment, zal ook het huidige instrumentarium rond de doelmatigheid van het onderwijsaanbod moeten blijven bestaan. De bepaling over de bevoegdheden van de minister rond de toetsing van de doelmatigheid van nieuwe opleidingen – eventueel bijgestaan door een adviescommissie – is namelijk gekoppeld aan de voorwaarde dat een opleiding de toets nieuwe opleiding heeft ondergaan. Aangezien een instelling voor een opleiding nog geen toets nieuwe opleiding kan aanvragen, betekent dit dat de adviescommissie onderwijsaanbod, bedoeld in artikel 6.3, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) tot de vaststelling van de accreditatiekaders en toetsingskaders de doelmatigheid van opleidingen zal blijven beoordelen.

Tevens heeft dit tot gevolg dat de minister op grond van de huidige WHW de rechten, bedoeld in de artikelen 1.9 en 1.12, van de WHW, van de instellingen kan blijven ontnemen wegens onvoldoende kwaliteit van een opleiding.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

L. M. L. H. A. Hermans

Naar boven