Besluit van 7 januari 2002 tot wijziging van het Schepenbesluit 1965 in verband met de implementatie van richtlijn nr. 1999/35/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 1999 betreffende een stelsel van verplichte onderzoeken voor de veilige exploitatie van geregelde diensten met ro-ro-veerboten en hogesnelheidspassagiersvaartuigen (PbEG L 138)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 11 oktober 2001, nr. DGG/J-01/006746, Directoraat-Generaal Goederenvervoer, Stafafdeling Wetgeving, bestuurlijke en juridische zaken;

Gelet op richtlijn nr. 1999/35/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 1999 betreffende een stelsel van verplichte onderzoeken voor de veilige exploitatie van geregelde diensten met ro-ro-veerboten en hogesnelheidspassagiersvaartuigen (PbEG L 138) en artikel 3a van de Schepenwet;

De Raad van State van het Koninkrijk gehoord (advies van 5 december 2001, No. W09.01.0527/V/K);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 21 december 2001, nr. DGG/J-01/008830, Directoraat-Generaal Goederenvervoer, Stafafdeling Wetgeving, bestuurlijke en juridische zaken;

De bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Na artikel 174a van het Schepenbesluit 19651 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 174b

Bij ministeriële regeling kunnen ter uitvoering van een bindend besluit van de Raad van de Europese Unie, van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie van de Europese Gemeenschappen regels worden gesteld met betrekking tot eisen die aan passagiersschepen in het kader van de veilige exploitatie van geregelde diensten worden gesteld en met betrekking tot onderzoeken waaraan passagiersschepen in het kader van de veilige exploitatie van geregelde diensten worden onderworpen. Deze eisen en onderzoeken kunnen mede betrekking hebben op de bedrijfsvoering over die schepen.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad, in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en in het Afkondigingsblad van Aruba zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 7 januari 2002

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

Uitgegeven de vijfde februari 2002

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

De onderhavige wijziging van het Schepenbesluit 1965 strekt ertoe om de uitvoering mogelijk te maken van EG-besluiten die ertoe verplichten om regels te stellen met betrekking tot de veilige exploitatie van passagiersschepen waarmee geregelde diensten worden onderhouden. De wijziging is nodig om uitvoering te kunnen geven aan richtlijn nr. 1999/35/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 1999 betreffende een stelsel van verplichte onderzoeken voor de veilige exploitatie van geregelde diensten met ro-ro-veerboten en hogesnelheidspassagiersvaartuigen (PbEG L 138).

Richtlijn nr. 1999/35/EG verplicht de lidstaten er onder meer toe om een stelsel van verplichte onderzoeken in te voeren voor «roll-on/roll-off»-veerboten en hogesnelheidspassagiersvaartuigen waarmee geregelde lijndiensten van en naar in de Europese Unie gelegen havens worden onderhouden, terwijl zij ook een aantal eisen bevat waaraan deze schepen moeten voldoen. Zo schrijft de richtlijn bijvoorbeeld voor dat bedoelde schepen met een reisgegevensrecorder («VDR»), te vergelijken met de «black box» aan boord van vliegtuigen, moeten zijn uitgerust. Voorts bevat de richtlijn bepalingen met betrekking tot het onderzoek van eventuele ongevallen met deze typen passagiersschepen, doch deze bepalingen vallen buiten het bestek van de onderhavige wijziging. Aan de richtlijnbepalingen met betrekking tot ongevallenonderzoek zal uitvoering worden gegeven in het kader van de Wet Raad voor de Transportveiligheid.

Een bijzonder aspect van de richtlijn is nog dat zij door de lidstaten van de Europese Unie ook dient te worden uitgevoerd ten aanzien van schepen onder vreemde vlag. Dit «derde-vlag-aspect», dat ook in een aantal andere EG-besluiten voorkomt, valt echter eveneens buiten het bestek van onderhavige wijziging. Ten einde ook ten aanzien van buitenlandse schepen uitvoering te kunnen geven aan EG-besluiten met een derde-vlag-aspect zal spoedig een wetsvoorstel in procedure worden gebracht, dat beoogt in de daarvoor noodzakelijke wettelijke basis te voorzien.

Voor de goede orde zij nog opgemerkt dat richtlijn nr. 1999/35/EG binnen het Koninkrijk alleen door (het land) Nederland behoeft te worden uitgevoerd. Gelet op artikel 299, derde lid, van het EG-verdrag is de richtlijn, die geen betrekking heeft op een onder deel IV van het verdrag of de daarop gebaseerde associatieregelingen vallend onderwerp, niet verbindend voor de Nederlandse Antillen en Aruba.

Artikel I

In het Schepenbesluit 1965 ontbrak een grondslag op grond waarvan specifieke regels met betrekking tot eisen en onderzoeken konden worden gesteld ten aanzien van passagiersschepen waarmee geregelde diensten worden onderhouden. De artikelen 5, tweede lid, en 8, vijfde lid, van het Schepenbesluit 1965 boden geen uitkomst, omdat richtlijn nr. 1999/35/EG er niet toe verplicht om voor passagiersschepen waarmee geregelde diensten worden onderhouden, een (nieuw) bijzonder certificaat te vereisen. Het nieuwe artikel 174b maakt het mogelijk om, zonder daartoe een nieuw certificaat te introduceren, in aanvulling op de reeds voor passagiersschepen geldende regels specifieke regels te stellen voor passagiersschepen waarmee geregelde diensten worden onderhouden.

Opgemerkt zij nog dat de regelgevende bevoegdheid in het nieuwe artikel 174b niet is beperkt tot ro-ro-veerboten en hogesnelheidspassagiersschepen waarmee geregelde diensten worden onderhouden. Er is voor gekozen de regelgevende bevoegdheid betrekking te laten hebben op alle passagiersschepen waarmee geregelde diensten worden onderhouden, zij het dat zij beperkt is tot hetgeen nodig is ter uitvoering van EG-besluiten. Geconstateerd kan worden dat de aandacht van de Europese Unie de laatste jaren sterk uitgaat naar de veiligheid van het passagiersvervoer over zee. Meer maatregelen in Europees verband zijn daarom zeker niet uitgesloten. Door de bevoegdheid in artikel 174b betrekking te laten hebben op alle passagiersschepen waarmee geregelde diensten worden onderhouden, wordt voorkomen dat bij nieuwe Europese maatregelen die betrekking hebben op de veilige exploitatie van andere typen passagiersschepen waarmee geregelde diensten worden onderhouden, het Schepenbesluit 1965 wederom wijziging zou behoeven.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos


XNoot
1

Stb. 1998, 568, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 7 januari 2002, Stb. 29.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven