Rijkswet van 13 juni 2002 tot wijziging van de bepalingen ten aanzien van octrooigemachtigden in de Rijksoctrooiwet en de Rijksoctrooiwet 1995

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om de wettelijke regeling ten aanzien van de uitoefening van het beroep van octrooigemachtigde opnieuw vorm te geven en te plaatsen in de Rijksoctrooiwet 1995;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Artikel 18A van de Rijksoctrooiwet1 komt te luiden:

Artikel 18A

Voor de Octrooiraad kunnen als gemachtigde slechts optreden personen die op grond van artikel 23b van de Rijksoctrooiwet 1995 gerechtigd zijn als gemachtigde voor het Bureau voor de industriële eigendom op te treden. Het bij of krachtens hoofdstuk 2, paragraaf 1a, van de Rijksoctrooiwet 1995 bepaalde is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het uitoefenen van het beroep van gemachtigde voor de Octrooiraad.

ARTIKEL II

De Rijksoctrooiwet 19952 wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1, eerste lid, wordt na de begripsomschrijving van «octrooiregister» een nieuwe begripsomschrijving ingevoegd, luidende:

orde: de Orde van octrooigemachtigden, bedoeld in artikel 23d;.

B

Aan het slot van artikel 4, vierde lid, wordt toegevoegd: en het voor de aanwijzing verschuldigde bedrag is betaald.

C

Artikel 22 vervalt.

D

In artikel 23, vijfde lid, wordt «artikel 55, tweede en derde lid» vervangen door: artikel 55, tweede en vierde lid.

E

Na artikel 23 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

>§ 1a. Octrooigemachtigden

Artikel 23a
  • 1. Het bureau is verantwoordelijk voor een register van octrooigemachtigden waaruit kan worden afgeleid wie voldoet aan de eisen van vakbekwaamheid van octrooigemachtigden en als octrooigemachtigde voor het bureau kan optreden en waaruit voor dit doel gegevens kunnen worden verstrekt aan derden.

  • 2. In het register kan een ieder op aanvraag als octrooigemachtigde worden ingeschreven die met goed gevolg een examen heeft afgelegd en die gedurende ten minste drie jaren octrooiaanvragen heeft behandeld onder verantwoordelijkheid van een octrooigemachtigde, dan wel van wie met goed gevolg een proeve van bekwaamheid is afgenomen. Het examen of de proeve van bekwaamheid is niet langer dan tien jaar voor het indienen van de aanvraag afgelegd.

  • 3. Het bureau stelt de inrichting van het register vast. Het register is voor een ieder kosteloos ter inzage.

  • 4. Het is anderen dan degenen die in het register van octrooigemachtigden zijn ingeschreven, verboden zichzelf in het economisch verkeer aan te duiden alsof zij in dat register zouden zijn ingeschreven.

  • 5. De raad van toezicht kan op aanvraag ontheffing verlenen van de verplichting het examen of de proeve van bekwaamheid af te leggen of ten minste drie jaren octrooiaanvragen te behandelen onder verantwoordelijkheid van een octrooigemachtigde.

  • 6. Bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur worden nadere regels gesteld omtrent de aanvraag om inschrijving in het register, de aanvraag om een ontheffing, de beoordeling van de aanvraag door de raad van toezicht, het beroep bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage tegen een afwijzend oordeel van de raad en de inschrijving in en de uitschrijving uit het register.

Artikel 23b
  • 1. Voor het bureau kunnen als gemachtigde slechts optreden personen die als octrooigemachtigde zijn ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 23a, en personen die op grond van artikel 1 van de Advocatenwet als advocaat zijn ingeschreven bij een rechtbank.

  • 2. De directeur van het bureau kan van een advocaat inzage vorderen van de geviseerde akte van zijn beëdiging als advocaat voordat hij hem als gemachtigde voor het bureau toelaat.

  • 3. De directeur van het bureau kan in bijzondere gevallen ook anderen dan de personen, bedoeld in het eerste lid, toestaan als gemachtigde voor het bureau op te treden, indien zij van een dergelijk optreden niet hun beroep maken of indien zij in een lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte bevoegd zijn om als gemachtigde in octrooizaken op te treden en zij slechts in incidentele gevallen als gemachtigde voor het bureau optreden.

  • 4. Tenzij bij of krachtens wet anders is bepaald, is een octrooigemachtigde of een persoon die onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam is, verplicht tot geheimhouding van al hetgeen waarvan hij uit hoofde van zijn werkzaamheden als zodanig kennis neemt. Deze verplichting blijft bestaan na beëindiging van de desbetreffende werkzaamheden.

Artikel 23c
  • 1. Er is een examencommissie voor het afnemen van het examen en de proeve van bekwaamheid, bedoeld in artikel 23a.

  • 2. Op voordracht van het bestuur van de orde benoemt Onze Minister de leden van de examencommissie telkens voor een periode van twee jaar. Onze Minister kan een lid om gewichtige redenen tussentijds ontslaan. De benoeming en het ontslag van de leden van de examencommissie wordt bekendgemaakt in het blad, bedoeld in artikel 20.

  • 3. De examencommissie bestaat uit ten minste zes personen. Een derde van de leden van de examencommissie is octrooigemachtigde, een derde is medewerker van het bureau en een derde is technisch of rechtsgeleerd deskundige, niet afkomstig uit de kring van octrooigemachtigden en medewerkers van het bureau. Ten hoogste de helft van de leden van de examencommissie kan tevens docent zijn van een opleiding voor toekomstige octrooigemachtigden.

  • 4. De examencommissie kan uit haar midden commissies samenstellen ten behoeve van het in gedeelten afnemen van het examen of de proeve van bekwaamheid.

  • 5. De examencommissie bepaalt het tijdstip van de aanmelding tot het examen en de proeve van bekwaamheid, bedoeld in het eerste lid, alsmede het tijdstip en de plaats waarop dit examen en deze proeve van bekwaamheid worden afgenomen. De examencommissie neemt een examen of proeve van bekwaamheid of een gedeelte daarvan niet af dan nadat degene van wie het examen of de proeve van bekwaamheid of het gedeelte daarvan wordt afgenomen, het daarvoor verschuldigde bedrag heeft betaald.

  • 6. Bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur worden nadere regels gesteld omtrent:

    a. het toelaten tot het deelnemen aan en het afnemen van het examen en de proeve van bekwaamheid en het bedrag dat degene die aan een examen of proeve van bekwaamheid of een gedeelte daarvan wenst deel te nemen, verschuldigd is;

    b. de kennis die wordt getoetst door het examen en de proeve van bekwaamheid, de uitwerking van de exameneisen door de examencommissie en de wijze waarop het examen of de proeve van bekwaamheid wordt afgenomen.

Artikel 23d
  • 1. Er is een Orde van octrooigemachtigden, die gevormd wordt door allen die zijn ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 23a.

  • 2. De orde heeft tot taak de bevordering van een goede beroepsuitoefening door de leden en van hun vakbekwaamheid. Haar taak omvat mede de zorg voor de eer en het aanzien van het beroep van octrooigemachtigde.

  • 3. De orde is een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 134 van de Grondwet.

Artikel 23e
  • 1. De algemene vergadering van de orde kiest uit haar midden een bestuur dat de dagelijkse leiding heeft over de orde en dat gerechtigd is tot het verrichten van daden van beheer en beschikking met betrekking tot het vermogen van de orde.

  • 2. De leden van het bestuur treden om de twee jaar af. Zij zijn terstond herkiesbaar.

  • 3. Het bestuur van de orde bestaat uit ten hoogste negen leden. De algemene vergadering van de orde wijst uit deze leden de voorzitter, secretaris en penningmeester van het bestuur aan.

  • 4. De voorzitter of de secretaris van het bestuur vertegenwoordigt de orde in en buiten rechte.

Artikel 23f
  • 1. De algemene vergadering van de orde kiest een raad van toezicht die aanvragen om opgenomen te worden in het register van octrooigemachtigden beoordeelt, die toezicht houdt op de wijze waarop octrooigemachtigden hun beroep uitoefenen en die belast is met tuchtrechtspraak in eerste aanleg.

  • 2. De leden van de raad van toezicht treden om de twee jaar af. Zij zijn terstond herkiesbaar.

  • 3. De raad van toezicht van de orde bestaat uit vijf leden en vijf plaatsvervangende leden.

  • 4. De voorzitter van de raad van toezicht is een jurist die op voordracht van de algemene vergadering van de orde wordt benoemd door Onze Minister. De algemene vergadering van de orde wijst de secretaris van de raad van toezicht aan uit de leden van de raad.

Artikel 23g
  • 1. Het lidmaatschap van het bestuur is niet verenigbaar met het lidmaatschap of het plaatsvervangend lidmaatschap van de raad van toezicht.

  • 2. Het bestuur ontheft een lid of plaatsvervangend lid van de raad van toezicht van zijn functie, indien het lid of plaatsvervangend lid:

    a. vanwege ziekten of gebreken blijvend ongeschikt is zijn functie te vervullen;

    b. uitgeschreven is uit het register van octrooigemachtigden;

    c. in staat van faillissement is verklaard, onder de toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen is verklaard of onder curatele is gesteld;

    d. zich in voorlopige hechtenis bevindt;

    e. bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld, dan wel hem bij een dergelijke uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft.

Artikel 23h
  • 1. De algemene vergadering van de orde stelt een huishoudelijk reglement en gedragsregels voor octrooigemachtigden vast.

  • 2. Het huishoudelijk reglement regelt in ieder geval:

    a. de wijze waarop het bestuur en de raad van toezicht worden verkozen;

    b. het ontslag om gewichtige redenen van een lid van het bestuur;

    c. het houden van de vergaderingen van de orde;

    d. het bedrag van de contributie die de leden van de orde verschuldigd zijn vanwege hun lidmaatschap van de orde, en de termijn waarbinnen de contributie wordt voldaan.

  • 3. De algemene vergadering stelt een verordening vast ten aanzien van de begeleiding van stagiaires door octrooigemachtigden, de wederzijdse verplichtingen van de octrooigemachtigde en de stagiaire en de benoeming door de raad van toezicht van een octrooigemachtigde als begeleider van een stagiaire die octrooiwerkzaamheden verricht buiten het kantoor van een octrooigemachtigde.

  • 4. De algemene vergadering kan verordeningen vaststellen in het belang van de goede beroepsuitoefening van de leden. Deze verordeningen kunnen slechts betrekking hebben op:

    a. de wijze waarop de administratie van een octrooigemachtigde wordt ingericht, bijgehouden en bewaard;

    b. de samenwerking van octrooigemachtigden met andere octrooigemachtigden en met beoefenaren van een ander beroep;

    c. de publiciteit die octrooigemachtigden kunnen bedrijven omtrent hun werkzaamheden;

    d. het bijhouden van de kennis en het inzicht van octrooigemachtigden met betrekking tot het recht betreffende de industriële eigendom en het toezicht van de raad van toezicht daarop.

  • 5. Verordeningen houden geen bepalingen in omtrent onderwerpen waarin bij of krachtens de wet is voorzien, bevatten geen verplichtingen of voorschriften die niet strikt noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van het doel dat met de verordening wordt beoogd en beperken niet onnodig de marktwerking. Indien in het onderwerp van bepalingen van verordeningen wordt voorzien bij of krachtens de wet, houden deze bepalingen van rechtswege op te gelden.

Artikel 23i
  • 1. Het huishoudelijk reglement, de gedragsregels voor octrooigemachtigden en de verordeningen, alsmede iedere wijziging daarvan, worden na vaststelling onverwijld ter goedkeuring gezonden aan Onze Minister.

  • 2. Onze Minister kan zijn goedkeuring onthouden aan het huishoudelijk reglement, de gedragsregels voor octrooigemachtigden en de verordeningen, alsmede een wijziging daarvan, indien zij bepalingen bevatten die in strijd zijn met het recht of het algemeen belang.

  • 3. Na goedkeuring door Onze Minister worden het huishoudelijk reglement, de gedragsregels voor octrooigemachtigden en de verordeningen, alsmede een wijziging daarvan, geplaatst in het blad, bedoeld in artikel 20. Zij treden in werking met ingang van de eerste dag van de tweede maand na de dagtekening van het blad waarin zij worden geplaatst of zoveel eerder als zij zelf bepalen.

  • 4. De octrooigemachtigden zijn gehouden het huishoudelijk reglement, de gedragsregels voor octrooigemachtigden en de verordeningen na te leven en de contributie die verschuldigd is vanwege het lidmaatschap van de orde binnen de daarvoor gestelde termijn te voldoen.

Artikel 23j
  • 1. De algemene vergadering van de orde stelt voor 1 oktober van ieder jaar een begroting vast voor het volgende kalenderjaar.

  • 2. De algemene vergadering van de orde brengt jaarlijks aan Onze Minister voor 1 mei een financieel verslag uit dat vergezeld gaat van een verklaring omtrent de getrouwheid en de rechtmatigheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 3. De algemene vergadering van de orde stelt jaarlijks voor 1 mei een verslag op van de werkzaamheden, het gevoerde beleid in het algemeen en de doelmatigheid en doeltreffendheid van de werkzaamheden en werkwijze van de orde in het bijzonder in het afgelopen kalenderjaar. Het verslag wordt aan Onze Minister toegezonden.

  • 4. De algemene vergadering van de orde stelt de in het tweede en derde lid bedoelde stukken algemeen verkrijgbaar.

Artikel 23k

De algemene vergadering van de orde, het bestuur van de orde, de raad van toezicht en de examencommissie verstrekken desgevraagd aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel 23l
  • 1. Ten minste eenmaal per jaar vergadert de orde over onderwerpen die voor octrooigemachtigden van belang zijn.

  • 2. De vergaderingen van de orde, bedoeld in het eerste lid, zijn openbaar, tenzij de aanwezige leden van de orde om gewichtige redenen besluiten dat de vergadering geheel of gedeeltelijk met gesloten deuren zal plaatsvinden. De vergaderingen van het bestuur en de raad van toezicht van de orde zijn niet openbaar, behoudens in een geval als bedoeld in artikel 23s, vierde lid.

Artikel 23m
  • 1. Een octrooigemachtigde die in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, of die onder curatele is gesteld, is gedurende het faillissement, de toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen of de curatele van rechtswege geschorst in de uitoefening van het recht als gemachtigde voor het bureau op te treden of bij de behandeling ter terechtzitting van geschillen het woord te voeren. Gedurende deze tijd is hij tevens van rechtswege geschorst als lid van de orde.

  • 2. Ingeval een octrooigemachtigde niet in staat is de belangen te behartigen die hem in die hoedanigheid zijn toevertrouwd, dan wel ingeval hij overleden is, wijst de voorzitter van de raad van de toezicht, indien niet reeds in de vervanging is voorzien, een octrooigemachtigde aan, die, zolang de voorzitter dit nodig oordeelt, de maatregelen neemt die onder de gegeven omstandigheden geboden zijn.

Artikel 23n
  • 1. Een octrooigemachtigde die zich schuldig maakt aan enig handelen of nalaten dat in strijd is met de zorg die hij als octrooigemachtigde behoort te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen hij als zodanig behartigt of behoort te behartigen, dat in strijd is met het huishoudelijk reglement of de verordeningen van de orde, of dat in strijd is met hetgeen een octrooigemachtigde betaamt, kan, onverminderd zijn aansprakelijkheid op grond van andere wettelijke voorschriften, worden onderworpen aan een van de maatregelen, genoemd in artikel 23u.

  • 2. Als enig handelen of nalaten in strijd met hetgeen een octrooigemachtigde betaamt, wordt in ieder geval aangemerkt het in octrooiaangelegenheden samenwerken of in dienst nemen van een persoon:

    a. van wie bekend is dat hem de inschrijving in het register, bedoeld in artikel 23a, is geweigerd omdat gegronde vrees bestaat dat hij zich schuldig zal maken aan enig handelen of nalaten als bedoeld in het eerste lid,

    b. die ontzet is uit het recht om als gemachtigde voor het bureau op te treden, of

    c. die, hoewel onbevoegd om als gemachtigde voor het bureau op te treden, er zijn gewoonte van maakt zich in Nederland voor te doen als een gemachtigde.

Artikel 23o
  • 1. De raad van toezicht neemt een tegen een octrooigemachtigde gerezen bedenking in behandeling op een met redenen omklede schriftelijke klacht, bij hem ingediend.

  • 2. Indien de voorzitter van het bestuur van de orde buiten het geval van een klacht op de hoogte is van een bedenking tegen een octrooigemachtigde of een advocaat, kan hij deze ter kennis van de raad van toezicht brengen. In dat geval behandelt de raad de bedenking als klacht en beschouwt hij de voorzitter van het bestuur van de orde als klager.

  • 3. Indien het de raad van toezicht bekend is dat een advocaat zich bij de behandeling van octrooiaangelegenheden heeft schuldig gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet, stelt hij de raad van toezicht, bedoeld in artikel 22 van die wet, van het arrondissement waarin de desbetreffende advocaat zijn praktijk uitoefent, hiervan op de hoogte.

  • 4. De raad van toezicht neemt een klacht niet in behandeling indien het voorval waarop de klacht betrekking heeft, ten minste vijf jaar voor de indiening van de klacht heeft plaatsgevonden.

Artikel 23p
  • 1. De secretaris van de raad van toezicht stelt de octrooigemachtigde tegen wie een klacht is ingediend onverwijld schriftelijk op de hoogte van de bedenking.

  • 2. De voorzitter van de raad kan na een summier onderzoek, zo nodig na de klager en de desbetreffende octrooigemachtigde te hebben gehoord, de klacht terstond bij met redenen omklede beslissing afwijzen indien hij van oordeel is dat deze kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht is.

  • 3. Indien de voorzitter van de raad van oordeel is dat een klacht vatbaar is voor minnelijke schikking, roept hij de klager en de desbetreffende octrooigemachtigde op teneinde een zodanige schikking te beproeven. Indien een minnelijke schikking mogelijk blijkt, wordt deze op schrift gesteld en door de klager, de octrooigemachtigde en de voorzitter ondertekend.

  • 4. De voorzitter van de raad brengt klachten, die niet in der minne zijn opgelost of die niet zijn afgewezen, onverwijld ter kennis van de raad van toezicht.

  • 5. De secretaris van de raad zendt aan de klager en de desbetreffende octrooigemachtigde onverwijld bij aangetekende brief een afschrift van de beslissing van de voorzitter.

Artikel 23q
  • 1. Tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van toezicht tot afwijzing van een klacht kan de klager binnen veertien dagen na de dag van verzending van het afschrift van de beslissing schriftelijk verzet doen bij de raad van toezicht. Hij geeft daarbij gemotiveerd aan met welke overwegingen van de voorzitter van de raad hij zich niet kan verenigen en kan vragen over zijn verzet te worden gehoord.

  • 2. Indien overeenkomstig het eerste lid verzet is gedaan tegen de beslissing van de voorzitter van de raad, wijst deze een ander lid van de raad aan om hem bij de behandeling van het verzet te vervangen.

  • 3. Ten gevolge van het verzet vervalt de beslissing van de voorzitter van de raad, tenzij de raad het verzet niet-ontvankelijk of ongegrond verklaart.

  • 4. Indien de raad van oordeel is dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht is, kan hij zonder nader onderzoek het verzet niet-ontvankelijk of ongegrond verklaren, echter niet dan na de klager die daarom vroeg, in de gelegenheid te hebben gesteld te worden gehoord.

  • 5. De beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring of tot ongegrondverklaring van het verzet is met redenen omkleed. Daartegen staat geen rechtsmiddel open. De secretaris van de raad zendt aan de klager en de desbetreffende octrooigemachtigde onverwijld bij aangetekende brief een afschrift van de beslissing van de raad.

  • 6. Indien de raad van oordeel is dat het verzet gegrond is, wordt de zaak in verdere behandeling genomen.

Artikel 23r
  • 1. Indien een bedenking een lid of plaatsvervangend lid van de raad van toezicht betreft, schorst de raad dit lid of plaatsvervangend lid in het recht zitting te hebben in de raad gedurende de tijd dat de bedenking behandeld wordt.

  • 2. De artikelen 512 tot en met 519 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de wraking en verschoning van een lid of plaatsvervangend lid van de raad.

Artikel 23s
  • 1. De raad van toezicht neemt geen beslissing dan na verhoor of behoorlijke oproeping van de octrooigemachtigde en van de klager of de voorzitter van het bestuur van de orde. De oproepingen geschieden bij aangetekende brief ten hoogste acht weken nadat de klacht ter kennis van de raad is gebracht op grond van artikel 23p, vierde lid, of nadat de raad de klacht in verdere behandeling heeft genomen op grond van artikel 23q, zesde lid, en ten minste twee weken voor het verhoor.

  • 2. De octrooigemachtigde en de klager of de voorzitter van het bestuur van de orde zijn bevoegd zich te doen bijstaan door een raadsman. De secretaris van de raad stelt hen tijdig in de gelegenheid om kennis te nemen van de stukken die betrekking hebben op de zaak. Zij kunnen afschriften of uittreksels van die stukken vragen tegen vergoeding van de kostprijs.

  • 3. De raad kan weigeren personen, die geen advocaat of procureur zijn, als raadsman toe te laten. In dat geval houdt de raad de zaak tot een volgende zitting aan.

  • 4. De behandeling door de raad van een bedenking tegen een octrooigemachtigde geschiedt in een openbare zitting. De raad kan om gewichtige redenen bevelen dat de behandeling geheel of gedeeltelijk met gesloten deuren zal plaatsvinden.

Artikel 23t
  • 1. De raad van toezicht kan getuigen en deskundigen horen. Zij worden daartoe bij aangetekende brief opgeroepen en zijn verplicht aan de oproeping gevolg te geven.

  • 2. Verschijnt een getuige of deskundige op de oproeping niet, dan doet de officier van justitie op verzoek van de raad hem dagvaarden. Verschijnt een getuige of deskundige op de dagvaarding niet, dan doet de officier van justitie op verzoek van de raad hem andermaal dagvaarden, desverzocht met bevel tot medebrenging. Artikel 556 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De voorzitter van de raad kan een getuige onder ede horen.

  • 4. De getuige is verplicht op de gestelde vragen te antwoorden. De deskundige is gehouden zijn taak onpartijdig en naar beste weten te verrichten. Ten aanzien van de getuigen en deskundigen zijn de artikelen 217 tot en met 219 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.

  • 5. De getuigen en deskundigen ontvangen op verzoek op vertoon van hun oproeping of dagvaarding schadeloosstelling overeenkomstig het bij en krachtens artikel 57 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken bepaalde.

Artikel 23u
  • 1. De raad van toezicht kan aan de octrooigemachtigde een van de volgende maatregelen opleggen, indien hij oordeelt dat een tegen de octrooigemachtigde gerezen bedenking gegrond is:

    a. waarschuwing;

    b. berisping;

    c. schorsing in de uitoefening van het recht om als gemachtigde voor het bureau op te treden voor de tijd van ten hoogste vijf jaar;

    d. ontzetting uit het recht om als gemachtigde voor het bureau op te treden.

  • 2. Schorsing als bedoeld in het eerste lid, onder c, brengt voor de duur van de schorsing mee schorsing als lid van de orde en verlies van de betrekkingen, waarbij de hoedanigheid van octrooigemachtigde vereist is voor de verkiesbaarheid of benoembaarheid.

Artikel 23v
  • 1. De beslissingen van de raad van toezicht zijn met redenen omkleed en worden in het openbaar uitgesproken. De raad beslist binnen zes weken nadat het onderzoek ter openbare zitting is gesloten.

  • 2. De waarschuwing of berisping, bedoeld in artikel 23u, eerste lid, onder a en b, wordt door de voorzitter van de raad uitgesproken in een vergadering van de raad, waarvoor de octrooigemachtigde bij aangetekende brief wordt opgeroepen. Van de vergadering wordt proces-verbaal opgemaakt. De secretaris van de raad zendt een afschrift van het proces-verbaal bij aangetekende brief aan de octrooigemachtigde.

  • 3. Indien een maatregel is opgelegd als bedoeld in artikel 23u kan de raad beslissen dat daarvan mededeling wordt gedaan in het blad, bedoeld in artikel 20, zodra de beslissing onherroepelijk is geworden. Een dergelijke mededeling wordt in ieder geval gedaan indien een maatregel als bedoeld in artikel 23u, eerste lid, onder c of d, is opgelegd.

  • 4. De secretaris van de raad zendt bij aangetekende brief terstond een afschrift van de beslissing van de raad aan de octrooigemachtigde en, in voorkomend geval, aan de klager of de voorzitter van het bestuur van de orde, alsmede, indien bij de beslissing een maatregel is opgelegd, aan het bureau. In het afschrift van de beslissing worden de ter beschikking staande rechtsmiddelen vermeld.

  • 5. In geval van oplegging van de maatregelen, bedoeld in artikel 23u, eerste lid, onder c en d, deelt de raad aan de betrokken octrooigemachtigde bij aangetekende brief nadat de beslissing onherroepelijk is geworden, de datum mee waarop de maatregel van kracht wordt.

Artikel 23w
  • 1. Tegen een beslissing van de raad van toezicht als bedoeld in artikel 23u kan een belanghebbende binnen dertig dagen na de dag van verzending van de brief, bedoeld in artikel 23v, vierde lid, beroep instellen bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.

  • 2. Het beroep wordt ingesteld bij beroepschrift. De griffier van het gerechtshof geeft door toezending van een afschrift van het beroepschrift terstond kennis aan de raad van toezicht, aan het bureau en, voor zover het beroep niet door hem is ingesteld, aan de klager en aan de octrooigemachtigde.

  • 3. Het gerechtshof behandelt de zaak opnieuw in volle omvang.

  • 4. De artikelen 23s en 23t zijn van overeenkomstige toepassing op het beroep.

  • 5. Tenzij het gerechtshof beslist dat het beroep niet ontvankelijk is of dat er geen aanleiding bestaat tot het opleggen van enige maatregel, legt het een maatregel op als bedoeld in artikel 23u.

  • 6. Artikel 23v is van overeenkomstige toepassing op de beslissing van het gerechtshof, met dien verstande dat in plaats van «de raad van toezicht» wordt gelezen: het gerechtshof, in plaats van «voorzitter van de raad» wordt gelezen: vice-president van het gerechtshof, en in plaats van «secretaris van de raad»: griffier van het gerechtshof.

  • 7. Tegen beslissingen van het gerechtshof is geen hogere voorziening toegelaten.

Artikel 23x
  • 1. Van een beslissing van de raad van toezicht als bedoeld in artikel 23u en van een beslissing van het gerechtshof als bedoeld in artikel 23w, vijfde lid, kan door degene tegen wie de beslissing is genomen, herziening worden verzocht, indien een ernstig vermoeden bestaat dat op grond van enige omstandigheid, waarvan bij het nemen van de beslissing niet is gebleken, een andere beslissing zou zijn genomen, indien die omstandigheid bekend zou zijn geweest.

  • 2. Van een beslissing tot oplegging van de maatregel, bedoeld in artikel 23u, eerste lid, onder d, kan door degene tegen wie de beslissing is genomen, wijziging worden verzocht na vijf jaar nadat de beslissing onherroepelijk is geworden.

  • 3. Ten aanzien van de herziening, bedoeld in het eerste lid, en de wijziging, bedoeld in het tweede lid, is het Gerechtshof te 's-Gravenhage bevoegd. Deze procedures leiden niet tot het opleggen van een zwaardere maatregel. De artikelen 23s, 23t en 23w, tweede tot en met zevende lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de herziening en de wijziging.

Artikel 23y
  • 1. Een belanghebbende kan bij de examencommissie bezwaar maken tegen een beslissing als bedoeld in artikel 23c, vijfde lid, tegen een beslissing hem of haar niet toe te laten tot het examen of de proeve van bekwaamheid en tegen de beoordeling van het examen of de proeve van bekwaamheid.

  • 2. Een belanghebbende kan bij de raad van toezicht bezwaar maken tegen een benoeming van een octrooigemachtigde als begeleider van een stagiaire als bedoeld in artikel 23h, derde lid.

  • 3. De hoofdstukken 6 en 7 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing op het bezwaar, bedoeld in het eerste of tweede lid.

  • 4. De curator kan de raad van toezicht verzoeken de schorsing, bedoeld in artikel 23m, eerste lid, op te heffen. De artikelen 23s, 23t en 23v, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing op het verzoek tot opheffing van de schorsing. Indien de raad van toezicht de schorsing opheft, zendt de secretaris van de raad terstond een afschrift van de beslissing van de raad aan de curator, de betrokkene en het bureau.

  • 5. Een belanghebbende kan tegen een beslissing op bezwaar als bedoeld in het eerste of tweede lid of tegen een beslissing op het verzoek als bedoeld in het vierde lid beroep instellen bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.

  • 6. De artikelen 23s, 23t, 23v, eerste lid, en 23w, met uitzondering van het vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op het beroep.

Artikel 23z

Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van paragraaf 1a van hoofdstuk 2 van deze wet en vervolgens telkens na vier jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van de orde.

F

In artikel 24, vierde lid, wordt «de overige, bij algemene maatregel van rijksbestuur te stellen, voorschriften» vervangen door: de overige, bij ministeriële regeling te stellen, voorschriften.

G

Artikel 29, eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. een aanduiding dat een octrooi wordt aangevraagd;.

H

Artikel 52 wordt gewijzigd als volgt:

a. Het eerste en tweede lid komen te luiden:

  • 1. Degene aan wie een Europees octrooi is verleend, doet het bureau binnen een bij algemene maatregel van rijksbestuur te bepalen termijn een vertaling in het Nederlands toekomen van de tekst waarin het Europees Octrooibureau besluit dat octrooi te verlenen. De vertaling moet zijn gewaarmerkt door een octrooigemachtigde. Bij indiening van de vertaling wordt een bedrag betaald, waarvan de hoogte en de termijn waarbinnen betaling geschiedt, bij algemene maatregel van rijksbestuur worden bepaald.

  • 2. De vertaling voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen vormvoorschriften. Indien bij ontvangst binnen de in het eerste lid bedoelde termijn niet is voldaan aan een vormvoorschrift, geeft het bureau hiervan onverwijld kennis aan de octrooihouder onder opgave van het voorschrift waaraan niet is voldaan en van de termijn waarbinnen het geconstateerde gebrek kan worden opgeheven.

b. In het zevende lid wordt «Het eerste lid, derde en vierde volzin» vervangen door: Het eerste lid, tweede volzin.

c. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 9. Indien in de vertaling, bedoeld in het eerste of zevende lid, de beschermingomvang van de Europese octrooiaanvrage of het Europees octrooi beperkter is dan de bescherming die wordt geboden door die aanvrage of door dat octrooi in de procestaal, geldt die vertaling als authentieke tekst, behalve in geval van toepassing van artikel 75.

I

Artikel 55 wordt gewijzigd als volgt:

a. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Degene, die te goeder trouw datgene waarvoor aan een ander een Europees octrooi is verleend, in Nederland reeds in of voor zijn bedrijf vervaardigde of toepaste of aan zijn voornemen tot zodanige vervaardiging of toepassing een begin van uitvoering had gegeven voor de datum waarop van een verbeterde vertaling als bedoeld in artikel 52, zevende lid, aantekening is gedaan in het octrooiregister, blijft niettegenstaande het octrooi bevoegd de in artikel 53, eerste lid, bedoelde handelingen te verrichten, voor zover deze handelingen geen inbreuk maken op het uitsluitend recht van de octrooihouder, welk recht in dit geval bepaald wordt door de inhoud van de conclusies van het octrooischrift en de voor de uitleg daarvan bedoelde beschrijving en tekeningen in de eerdere, gebrekkige vertaling in het Nederlands.

b. Na het derde lid wordt een nieuw vierde lid ingevoegd, dat luidt:

  • 4. De in het eerste en het derde lid bedoelde bevoegdheden gaan alleen met het bedrijf op anderen over.

J

In artikel 78, zevende lid, wordt «wanneer twee jaren zijn verstreken» vervangen door: wanneer vijf jaren zijn verstreken.

K

In artikel 94 vervalt de tweede volzin.

ARTIKEL III

Het register van octrooigemachtigden, bedoeld in artikel 3 van het Octrooigemachtigdenreglement, berust vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet op artikel 23a van de Rijksoctrooiwet 1995.

ARTIKEL IV

  • 1. De behandeling van een tegen een octrooigemachtigde gerezen bedenking die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet nog niet tot een beslissing van de Raad van Toezicht, bedoeld in artikel 18 van het Octrooigemachtigdenreglement, heeft geleid, geschiedt vanaf dat tijdstip door de raad van toezicht overeenkomstig het bij of krachtens de artikelen 23n tot en met 23x bepaalde.

  • 2. Ten aanzien van de behandeling van een tegen een octrooigemachtigde gerezen bedenking die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet reeds tot een beslissing van de Raad van Toezicht heeft geleid, blijven de artikelen 15 tot en met 19 van het Octrooigemachtigdenreglement van toepassing zoals deze golden op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet.

ARTIKEL V

Artikel 55 van de Rijksoctrooiwet 1995 zoals dat gold op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijft van toepassing op vertalingen in het Nederlands van de tekst waarin het Europees Octrooibureau besluit een octrooi te verlenen, indien die vertalingen voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet op rechtsgeldige wijze zijn gewaarmerkt door een octrooigemachtigde.

ARTIKEL VI

  • 1. Een examen of een proeve van bekwaamheid, met goed gevolg afgelegd voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, waarbij de examencommissie voldoet aan artikel 23c, derde lid, van de Rijksoctrooiwet 1995 en het examen of de proeve van bekwaamheid voldoet aan de eisen die worden gesteld krachtens artikel 23c, zesde lid, van de Rijksoctrooiwet 1995, wordt gelijk gesteld met het examen of de proeve van bekwaamheid, bedoeld in artikel 23a, tweede lid, van de Rijksoctrooiwet 1995.

  • 2. Tot 1 januari van het derde jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet wordt een gedeelte van een examen of een proeve van bekwaamheid, met goed gevolg afgelegd voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, gelijk gesteld met een gedeelte van een examen of een proeve van bekwaamheid als bedoeld in artikel 23a, tweede lid van de Rijksoctrooiwet 1995, indien de examencommissie en het gedeelte van het examen of de proeve van bekwaamheid voldoen aan de op dat tijdstip geldende eisen, dan wel de examencommissie voldoet aan artikel 23c, vierde lid, van de Rijksoctrooiwet 1995 en het gedeelte van het examen of de proeve van bekwaamheid voldoet aan de eisen die worden gesteld krachtens artikel 23c, zesde lid, van de Rijksoctrooiwet 1995.

ARTIKEL VII

Deze rijkswet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad, in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en in het Afkondigingsblad van Aruba zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 13 juni 2002

Beatrix

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

G. Ybema

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de zestiende juli 2002

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Stb. 1979, 61, laatstelijk gewijzigd bij de Rijkswet van 27 september 2001, Stb. 482.

XNoot
2

Stb. 1995, 52, laatstelijk gewijzigd bij de Wet van 5 april 2001, Stb. 180.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II, 1999/2000, 2000/2001, 2001/2002,27 193 (R 1658).

Handelingen II, 2001/2002, blz. 3518–3523; 3639–3640.

Kamerstukken I, 2001/2002, 27 193 (R 1658) (256, 256a).

Handelingen I, 2001/2002, blz. 1482.

Naar boven