Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2002, 35 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2002, 35 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, drs. K. Y. I. J. Adelmund, van 18 september 2001, nr. WJZ/2001/36999(2557), directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Gelet op artikel 185 van de Wet op het primair onderwijs;
De Raad van State gehoord (advies van 23 november 2001, nr. W05.01.0489/III);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, drs. K.Y.I.J. Adelmund, van 14 december 2001, nr. WJZ/2001/49278 (2557), directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit trekkende bevolking WPO1 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel A2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
Artikel A2 Afwijking van bepalingen en van overeenkomstige toepassing zijnde bepalingen van de WPO
2. Het eerste lid komt te luiden:
1. Artikel 4 van de wet is niet van toepassing op een school als bedoeld in dit besluit. Artikel 2 van de wet is niet van toepassing op de school, bedoeld in titel C van dit besluit.
3. In het tweede lid wordt «10 tot en met 12, 14 tot en met 16,» vervangen door «10 tot en met 16, behoudens de in artikel 13 bedoelde algemene maatregel van bestuur», wordt «126 tot en met 128» vervangen door «126 tot en met 131» en wordt «182, 183,» vervangen door «182 tot en met 184a,».
4. Toegevoegd wordt een derde lid, luidende:
3. Het plan inzake onderwijs in allochtone levende talen, bedoeld in artikel 171, eerste lid, van de wet, kan mede betrekking hebben op een school als bedoeld in dit besluit.
Artikel C1 komt als volgt te luiden:
Artikel C2 komt te luiden:
1. Het onderwijs aan varende kinderen is het onderwijs bestemd voor kinderen van 3,5 tot omstreeks 7 jaar die aan boord wonen bij hun ouders, die het schippersbedrijf uitoefenen.
2. De inspecteur kan toestemming verlenen dat andere kinderen dan bedoeld in het eerste lid, van wie de ouders een trekkend bestaan leiden, tot het onderwijs aan varende kinderen worden toegelaten.
Artikel C3 komt te luiden:
1. Artikel 9 van de wet is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de verplichting tot het geven van onderwijs in de Engelse en Friese taal niet bestaat. Het onderwijs aan varende kinderen legt mede de grondslag voor het volgen van aansluitend basisonderwijs.
2. Het onderwijs aan varende kinderen wordt verzorgd:
a. in onderwijsruimten op plaatsen waar een school of een nevenvestiging van een school in stand wordt gehouden;
b. aan boord, door middel van :
1e boordbezoek,
2e afstandsonderwijs door middel van vormen van telecommunicatie, dan wel
3e speelwerkpakketten
3. Een leerling is gehouden het onderwijs, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, te volgen indien de afstand tussen de ligplaats van het schip waar de leerling aan boord woont en de school of een nevenvestiging minder bedraagt dan 5 kilometer, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg.
Artikel C9 komt te luiden:
1. Een kind kan als leerling tot de school voor ligplaatsonderwijs worden toegelaten indien het de leeftijd van 3,5 jaar heeft bereikt.
2. Een leerling verlaat de school voor ligplaatsonderwijs in elk geval na afloop van het schooljaar waarin deze de leeftijd van 7 jaar heeft bereikt.
Artikel C18, eerste lid, onder c, komt te luiden:
c. de bekostiging, bedoeld in artikel 126 van de wet.
Artikel C18a wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede «De artikelen 139 tot en met 147 van de wet» wordt vervangen door: De artikelen 140 tot en met 147 van de wet.
2. In onderdeel a. wordt de zinsnede «wordt vervangen door: artikel C18, eerste lid, onderdeel a van dit besluit, en» vervangen door: wordt gelezen als artikel C18, eerste lid, onderdeel a van het Besluit trekkende bevolking WPO, en.
3. In onderdeel b. wordt de zinsnede «wordt vervangen door artikel C18, eerste lid, onderdeel b van dit besluit» vervangen door: wordt gelezen als artikel C18, eerste lid, onderdeel b van het Besluit trekkende bevolking WPO.
De inhoudsopgave wordt als volgt gewijzigd:
1. De aanduiding van artikel A2 komt te luiden: Afwijking van bepalingen en van overeenkomstige toepassing zijnde bepalingen van de WPO.
2. De aanduiding van artikel B3a komt te luiden: vervallen.
3. De aanduiding van artikel B4 komt te luiden: vervallen.
4. De aanduiding van titel C komt te luiden: Het onderwijs aan varende kinderen.
5. De aanduiding van titel C, afdeling 1, komt te luiden: Algemeen.
6. Het opschrift van artikel C1 komt te luiden: Het onderwijs aan varende kinderen.
7. Na artikel C1 wordt ingevoegd: Afdeling 2. Onderwijs.
8. Het opschrift van artikel C2 komt te luiden: Doelgroep.
9. Het opschrift van artikel C2a komt te luiden: vervallen.
10. Het opschrift van artikel C3 komt te luiden: Inhoud onderwijs.
11. Na artikel C4 vervalt de aanduiding «Afdeling 2. Personeel».
12. Het opschrift van artikel C5 komt te luiden: vervallen.
13. De aanduiding van artikel C9 komt te luiden: Toelatingsleeftijd en duur onderwijs.
14. De aanduiding van artikel C15i.3 komt te luiden: vervallen.
1. In afwijking van de artikelen C15 tot en met C15a.1 van het Besluit trekkende bevolking WPO wordt de bekostiging van de school voor ligplaatsonderwijs, bedoeld in titel C van dat besluit, zoals die met ingang van 1 augustus 2001 is ontstaan door fusie, voor wat betreft de huisvesting en de materiële instandhouding, voor een kalenderjaar of een deel van een kalenderjaar na 1 augustus 2001 vastgesteld op het bedrag van de bekostiging voor de huisvesting en de materiële instandhouding, bedoeld in bovengenoemde bepalingen, dat werd verstrekt aan de afzonderlijke scholen tezamen die met ingang van 1 augustus 2001 door fusie zijn opgegaan in één school voor ligplaatsonderwijs, bij naar rato-berekening over het kalenderjaar 2001.
2. De in het eerste lid bedoelde bekostiging wordt jaarlijks aangepast overeenkomstig de prijsmutatie van de netto materiële consumptie, zoals opgenomen in de Macro Economische Verkenning, die naar verwachting zal optreden tussen het prijsniveau in het kalenderjaar waarvoor de bekostiging wordt vastgesteld en het prijsniveau in het daaraan voorafgaande jaar.
3. Indien ten behoeve van het reguliere basisonderwijs de bekostiging voor de materiële instandhouding ten opzichte van het kalenderjaar 2001 wordt verhoogd, kan in aanvulling op de bekostiging, bedoeld in het eerste lid, op gelijke voet extra bekostiging worden toegekend aan de school voor ligplaatsonderwijs.
4. In het Besluit van 24 mei 2000, Stb. 251, houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur op grond van onder meer de Wet op het primair onderwijs in verband met decentralisatie van huisvestingsvoorzieningen, vervalt artikel VIII, met dien verstande dat dit artikel van toepassing blijft op de afrekening van bekostiging die met toepassing van dat artikel is genoten.
In afwijking van de artikelen C15b tot en met C15m van het Besluit trekkende bevolking WPO wordt het formatiebudget van de school voor ligplaatsonderwijs, bedoeld in titel C van dat besluit, zoals die met ingang van 1 augustus 2001 is ontstaan door fusie, voor een schooljaar of een deel van een schooljaar na 1 augustus 2001 vastgesteld op de omvang van het formatiebudget dat met betrekking tot het schooljaar 2000–2001 werd berekend voor de afzonderlijke scholen tezamen die met ingang van 1 augustus 2001 door fusie zijn opgegaan in één school voor ligplaatsonderwijs.
1. Met betrekking tot de huisvestingsvoorzieningen die voor 1 januari 1997 zijn gerealiseerd, blijft ten aanzien van de school en de nevenvestigingen die zijn gehuisvest in een gebouw, artikel C21 van het Besluit trekkende bevolking WPO zoals dat luidde voor die datum van toepassing. Daarbij wordt in voorkomende gevallen in overleg tussen de gemeente en het bevoegd gezag rekening gehouden met de na 1 januari 1997 gerealiseerde huisvestingsvoorzieningen.
2. Op huisvestingsvoorzieningen die op of na 1 januari 1997 zijn gerealiseerd met betrekking tot een gebouw of terrein als bedoeld in het eerste lid, is artikel C21 van het Besluit trekkende bevolking WPO zoals dat artikel luidde na die datum van toepassing. Daarbij wordt in voorkomende gevallen in het overleg tussen het Rijk en het bevoegd gezag rekening gehouden met de voor 1 januari 1997 gerealiseerde huisvestingsvoorzieningen.
In afwijking van artikel C15l van het Besluit trekkende bevolking WPO telt het bevoegd gezag van de school voor ligplaatsonderwijs, bedoeld in artikel C1 van dat besluit, zoals gewijzigd door dit besluit, jaarlijks op de teldatum 1 oktober in de kalenderjaren 2001, 2002 en 2003 de ingeschreven leerlingen, en zendt deze telling voor 1 januari daaropvolgend aan Onze Minister. Indien dit besluit in werking treedt na 1 januari 2002, wordt de leerlingtelling per 1 oktober 2001 uiterlijk een maand na de inwerkingtreding aan Onze Minister gezonden.
In afwijking van de artikelen C19, eerste lid, en C20, eerste lid, van het Besluit trekkende bevolking WPO wordt de bekostiging van een bijzondere school beëindigd dan wel wordt door de gemeenteraad besloten tot opheffing van een openbare school indien gedurende twee achtereenvolgende schooljaren, dan wel in het eerste en het derde schooljaar van een periode van drie schooljaren op de teldatum 1 oktober het aantal leerlingen minder heeft bedragen dan 10.
Het Besluit vrijstelling leerplicht trekkende bevolking2 wordt als volgt gewijzigd:
De tekst van artikel 1 komt als volgt te luiden:
De in artikel 2 van de Leerplichtwet 1969 bedoelde personen zijn vrijgesteld van de verplichting om te zorgen dat een minderjarige als leerling van een school is ingeschreven indien en zolang zij gedurende de maanden maart tot en met oktober als kermisexploitant of als circusmedewerker een trekkend bestaan leiden en de minderjarige met hen meereist.
De tekst van artikel 2 komt als volgt te luiden:
De vrijstelling, bedoeld in artikel 1, geldt niet indien de afstand tussen de standplaats waar de minderjarige verblijft en de standplaats van een rijdende school voor kinderen van kermisexploitanten of van circusmedewerkers, bedoeld in het Besluit trekkende bevolking WPO, die voor de minderjarige toegankelijk is, minder bedraagt dan 5 kilometer, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg.
1. Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
2. Dit besluit wordt aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal overgelegd. Het treedt niet in werking dan nadat vier weken na de overlegging zijn verstreken en gedurende die termijn niet door of namens de Kamer de wens wordt te kennen gegeven dat het in dit besluit geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld.
3. In het besluit tot inwerkingtreding, bedoeld in het eerste lid, wordt bepaald dat artikel I, onderdelen C tot en met G, I tot en met K, en O, vierde tot en met achtste en tiende tot en met dertiende lid, alsmede de artikelen II, III en V terugwerken tot en met 1 augustus 2001.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
K. Y. I. J. Adelmund
Uitgegeven de vijfde februari 2002
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
In het ligplaatsonderwijs zijn vernieuwingen in gang gezet waardoor het beter wordt afgestemd op de specifieke onderwijsbehoefte van varende kinderen. Deze vernieuwing hangt mede samen met veranderde omstandigheden in de binnenscheepvaart.
Het ligplaatsonderwijs is bestemd voor jonge schipperskinderen in de leeftijd van 3,5 tot 7 jaar. Deze kinderen reizen met hun ouders mee op een binnenvaartschip en bezoeken in de huidige situatie als dat mogelijk is in een havenplaats een ligplaatsschool.
Tot 1 augustus 2001 werd het ligplaatsonderwijs gevormd door vier afzonderlijke schoolbesturen die zes scholen in stand hielden. Deze scholen werden ondersteund en begeleid door de Landelijke Stichting Onderwijs aan Varende Kleuters (LSOVK). De LSOVK verzorgt onder meer het speelwerkpakket «de kleuter aan boord» en een voorziening voor mobiele leerkrachten, dat zijn consulenten die kinderen en ouders aan boord begeleiden bij het werken met het speelwerkpakket.
Dat systeem kon alleen succesvol zijn als de schepen veel in Nederland varen en regelmatig stilliggen in de buurt van een ligplaatsschool.
In de achterliggende jaren hebben twee ontwikkelingen een belangrijke invloed gehad op de binnenscheepvaart. Deze ontwikkelingen hebben ook rechtstreeks invloed gehad op het ligplaatsonderwijs.
Ten eerste is er sprake van een langzame doch constante afname van het aantal (kleinere) binnenschepen, een afname die verband houdt met de verscherpte concurrentie als gevolg van de liberalisering van de binnenvaart. Een gevolg daarvan is ook dat het aantal traditionele familiebedrijven afneemt en dat rederijen in opkomst zijn. Dat leidt er toe dat het aantal kinderen dat aan boord meevaart, afneemt. Nu zijn het er omstreeks 350; op termijn wordt een afname tot 250 à 300 realistisch geacht.
Ten tweede leidt met name de verbeterde toegankelijkheid van Oost-Europa er toe dat de schepen van binnenschippers verder reizen dan voorheen en langere tijd onderweg zijn.
Het gevolg is een lagere frequentie van schoolbezoek, ook om die reden is een terugloop ontstaan van het leerlingenaantal van de ligplaatsscholen.
Beide ontwikkelingen hebben bij ongewijzigd beleid naar verwachting negatieve gevolgen voor de positie van de varende kinderen in het onderwijs. Zij zullen hierdoor minder goed zijn voorbereid op het aansluitende vervolgonderwijs in groep drie van de basisschool.
Bij ongewijzigd beleid zouden naar verwachting bovendien ligplaatsscholen door het teruglopende leerlingenaantal de deuren moeten sluiten.
Deze veranderende omstandigheden in de binnenvaart leiden tot aanpassingen in de organisatie van het ligplaatsonderwijs en in het onderwijssysteem voor deze kinderen.
De besturen van de afzonderlijke ligplaatsscholen en de LSOVK hebben deze problematiek onderkend. Zij hebben gezamenlijk onder de titel «de bakens verzetten» een nota uitgebracht waarin de positie van dit onderwijs werd beschreven en waarin werd geconcludeerd dat samengaan wenselijk was om het onderwijs adequaat in stand te kunnen houden. Besprekingen in de afgelopen periode hebben geleid tot een fusie die met ingang van 1 augustus 2001 heeft geleid tot het ontstaan van één schoolbestuur. De onderwijsvoorzieningen die de afzonderlijke besturen in stand hielden, zijn met ingang van dezelfde datum samengegaan tot één school. De school bestaat sinds die datum uit een hoofdvestiging in Rotterdam en nevenvestigingen die zijn gevestigd op de locaties waar tot 1 augustus jl. een zelfstandige school voor ligplaatsonderwijs was gevestigd. Dat zijn de plaatsen: Amsterdam, Dordrecht, Maasbracht, Rotterdam en Zwolle, De taken die voortvloeien uit de Leerplichtwet 1969 en uit artikel C3, derde lid, worden zonodig uitgevoerd door de leerplichtambtenaren in de respectievelijke gemeenten.
Modernisering Onderwijsvoorziening
Het voorzieningensysteem van het ligplaatsonderwijs beoogt varende kinderen compensatie te bieden voor het feit dat zij pas in groep 3, als zij zeven jaar zijn, naar een reguliere basisschool gaan. Dit uitgangspunt blijft ongewijzigd. Gelet op de genoemde veranderingen in de binnenscheepvaart wordt het onderwijssysteem aangepast, waardoor beter kan worden ingespeeld op de individuele behoefte aan onderwijs van de leerlingen.
In deze nieuwe opzet is er sprake van één schoolbestuur dat een onderwijsvoorziening voor varende kinderen in stand houdt en dat het onderwijs flexibel en op maat gesneden kan inrichten. Het schoolbestuur is zelf verantwoordelijk voor de inrichting van het onderwijsaanbod dat rekening houdt met de vaarroutes van de ouders en de mogelijkheid tot schoolbezoek en een combinatie inhoudt van schoolbezoek en werken op afstand. Door middel van speelwerkpakketten of met gebruikmaking van telecommunicatie en computeronderwijs, door middel van instructie aan de ouders en door mentoren die de leerlingen en de ouders aan boord bezoeken, wordt het onderwijs aan boord gerealiseerd. De mentoren begeleiden ook het onderwijs door middel van telecommunicatie.
In het onderwijsaanbod voor de afzonderlijke leerlingen door middel van telecommunicatie en computers wordt rekening gehouden met de mogelijkheden van de ouders aan boord van het schip. Inmiddels blijkt dat een substantieel deel van de ouders aan boord over deze middelen beschikt en deze ook voor het onderwijs gebruikt. De verwachting is dan ook gerechtvaardigd dat de verschillende elementen die onderdeel zijn van het onderwijs aan varende kinderen naar behoren kunnen worden gevolgd, zoals dat ook voor de fusie het geval was.
Het onderwijs houdt eveneens rekening met eventuele wensen van de ouders op het terrein van hun geloofsovertuiging. De school wordt, als enige voorziening voor onderwijs aan varende kinderen, geacht tegemoet te komen aan de specifieke wensen op dit terrein van de ouders.
Het systeem van verschillende vestigingsplaatsen voor ligplaatsonderwijs op knooppunten van scheepvaart blijft in beginsel gehandhaafd omdat dat van belang is voor met name de sociale ontwikkeling van de leerlingen.
De fusie leidt met ingang van 1 augustus 2001 tot één bestuur dat één school voor ligplaatsonderwijs in stand houdt. Schoolonderwijs wordt in ieder geval tot 1 augustus 2003 gegeven op de plaatsen waar ook thans onderwijsvoorzieningen in stand worden gehouden.
Op termijn, in samenhang met het beoogde nieuwe systeem van bekostiging, zal het schoolbestuur zelf kunnen bepalen waar dit onderwijs wordt gegeven, rekening houdend met plaatsen waar de aanleg van schepen is geconcentreerd. Gelet op de omvang van de doelgroep zal huur van lokalen in bestaande scholen dan één van de mogelijkheden kunnen zijn.
In het vernieuwde onderwijssysteem krijgen mentortaken extra belang. Beoogd wordt dat een docent een vaste groep leerlingen gaat begeleiden en gaat volgen in hun ontwikkeling. Een belangrijk instrument bij die taken is het gebruik van moderne communicatiemiddelen, zodat contact met leerling en ouders mogelijk is ongeacht de plaats waar zij verblijven. Met de uitbouw van deze taken wordt een knelpunt van het huidige systeem weggenomen, namelijk ten aanzien van de kinderen die nu geen of weinig gebruik maken van de ligplaatsscholen.
Het thans bestaande onderwijsleerpakket wordt gemoderniseerd zodat het meer kan worden toegesneden op de individuele leerlingen. Een op afstand te raadplegen leerlingvolgsysteem, dat van gegevens wordt voorzien door de docenten die met een leerling werken, completeert het onderwijssysteem.
Wijziging van het bekostigingssysteem
De totstandkoming van één schoolbestuur dat één onderwijsvoorziening in stand houdt, moet – op termijn – ook leiden tot wijziging van het bekostigingssysteem. Dat nieuwe systeem gaat voorzien in een bekostiging op basis van het aantal leerlingen dat bij de school ingeschreven staat op 1 oktober voorafgaand aan het jaar waarvoor de bekostiging wordt berekend. Dat aantal wordt verhoogd met 10% om fluctuaties in de instroom na de teldatum te kunnen opvangen; het percentage is hoger gesteld dan dat in het reguliere basisonderwijs omdat het ligplaatsonderwijs alleen betrekking heeft op de onderbouw waar instroom (van jonge leerlingen) groter is en de school geen bovenbouw kent.
Per leerling wordt dan een bedrag voor de huisvesting en de materiële instandhouding tezamen toegekend. Het bevoegd gezag is vrij in de besteding van dit bedrag aan huisvestingskosten en materiële instandhouding. Verantwoording wordt jaarlijks achteraf afgelegd. Deze leerlingentelling per 1 oktober is eveneens de basis voor de berekening van het aantal formatierekeneenheden voor personeel. De bekostiging van de uitgaven voor personeel blijft plaats vinden op declaratiebasis. Er wordt naar gestreefd deze herziening van het bekostigingssysteem in te voeren met ingang van 1 augustus 2003.
Het systeem van materiële bekostiging dat voor scholen gehuisvest in een gebouw gold voor de inwerkingtreding van dit besluit gaat uit van een berekening van het aantal leerlingen gebaseerd op het gemiddelde van de hoogste dagtellingen van de maand september van het 2e jaar voorafgaande aan het jaar waarover bekostiging plaatsvindt tot en met de maand april van het jaar voorafgaande aan het jaar waarover bekostiging plaatsvindt (artikel C15a). Beoogd wordt een bekostiging voor de materiële instandhouding en huisvesting in te voeren die is gebaseerd op het aantal bij de school ingeschreven leerlingen op een teldatum 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de bekostiging is bestemd. Hierbij is niet van belang of de school of nevenvestiging is gehuisvest in een gebouw of op een vaartuig. Die beoogde verandering van systematiek noodzaakt om in een overgangsperiode al een leerlingentelling per 1 oktober in te voeren die het mogelijk maakt met ingang van 1 augustus 2003 op basis van de leerlingentelling per 1 oktober 2002 de nieuwe wijze van bekostigen in te voeren (artikel IV).
In artikel II wordt een bekostigingsgarantie geregeld op het niveau van het jaar 2001. Eenzelfde garantie wordt in artikel III gegeven voor de personeelsformatie, vastgesteld op de hoogte van het schooljaar 2000–2001.
Deze overgangsperiode maakt het mogelijk dat het schoolbestuur zich voorbereidt op de nieuwe aanpak. Hierboven werd al vermeld dat er naar wordt gestreefd de herziening van het bekostigingssysteem in te voeren met ingang van 1 augustus 2003.
De wijzigingen in dit besluit leiden niet tot meerkosten.
3. Uitvoering door Centrale financien Instellingen (Cfi)
De wijzigingen die door dit besluit optreden zijn uitvoerbaar voor de uitvoeringsorganisatie Cfi.
4. Artikelsgewijze toelichting
Artikel I, onderdelen A, B en H (artikelen A2, B3a, B4 en C2a)
Deze onderdelen bevatten technische wijzigingen.
Artikel 185 van de Wet op het primair onderwijs (WPO) verklaart hoofdstuk I, titel I, van die wet van overeenkomstige toepassing, tenzij bij algemene maatregel van bestuur anders wordt bepaald. Die formulering maakt het bestaande eerste lid van artikel A2 overbodig, in het nieuw geformuleerde eerste lid wordt thans aangegeven welke artikelen niet van toepassing zijn; dat zijn artikel 4, en artikel 2, alleen voor zover het Titel C betreft. Immers, uit de artikelen B2 en B15 blijkt dat het onderwijs op rijdende scholen voor kinderen van kermisexploitanten of van circusmedewerkers betrekking heeft op leerlingen in dezelfde leeftijdscategorie als waarop de WPO betrekking heeft.
In het tweede lid wordt artikel 13 toegevoegd aan de reeks van artikelen uit de WPO die van overeenkomstige toepassing zijn omdat ook dit artikel geldt voor de scholen waarop dit besluit betrekking heeft.
Door plaatsing in titel A wordt artikel B4 overbodig, het wordt geschrapt.
De artikelen 129 tot en met 131 WPO die betrekking hebben op nascholing worden eveneens toegevoegd in het tweede lid; nascholing heeft ook betrekking op de scholen waarop dit besluit van toepassing is en bekostiging wordt reeds verstrekt.
Artikel 183 WPO dat betrekking heeft op de verplichte aansluiting bij de rechtspersoon i.v.m. kosten vervanging en onvrijwillige taakvermindering is reeds van overeenkomstige toepassing verklaard; artikel 183a WPO is dan eveneens van overeenkomstige toepassing, daarom wordt het toegevoegd.
De artikelen 184 en 184a WPO worden toegevoegd omdat ook de scholen, bedoeld in dit besluit aangesloten zijn bij de rechtspersoon in verband met kosten van werkloosheidsuitkeringen of suppleties inzake arbeidsongeschiktheid.
Aan artikel A2 wordt een derde lid toegevoegd dat betrekking heeft op het van overeenkomstige toepassing zijn van het plan inzake het onderwijs in allochtone levende talen indien de school dat wenst. Daardoor kunnen de bestaande artikelen B3a en C2a die dezelfde inhoud hebben als dit derde lid, vervallen.
Artikel I, onderdelen C, D en E (aanduiding titel C en artikel C1)
De wijziging in de aanduiding van titel C brengt deze aanduiding in overeenstemming met de situatie die ontstaat door de bestuursoverdracht en fusie van de scholen die ligplaatsonderwijs verzorgen met ingang van 1 augustus 2001. Daardoor ontstaat één schoolbestuur dat één school in stand houdt maar voorshands het onderwijs aan varende kinderen blijft verzorgen op de plaatsen waar op het tijdstip van de fusie al onderwijs werd verzorgd.
Artikel I, onderdelen G, I en K (artikelen C2, C3 en C9) en artikel VI
Ad artikelen C2 en C3.
De inhoud van artikel C2 en van artikel C3, eerste lid, stemt overeen met de artikelen C1 en C2 voor wijziging door dit besluit. Artikel C3, tweede Iid, omschrijft op welke wijze het ligplaatsonderwijs vorm kan krijgen; met de term «afstandsonderwijs» wordt het contact aangeduid tussen leerling en docent door middel van telecommunicatie per computer via internet. De woorden «vormen van» beogen te waarborgen dat ook toekomstige ontwikkelingen in telecommunicatie kunnen worden benut bij het verzorgen van afstandsondewijs.
Varende kinderen in de leerplichtige leeftijd vallen door dit besluit onder de Leerplichtwet 1969: het Besluit vrijstelling leerplicht trekkende bevolking is niet langer op hen van toepassing. In het nieuwe derde lid is een bepaling opgenomen die door zijn inhoud het belang onderstreept dat wordt gehecht aan onderwijscontacten buiten het schip.
Ad artikel C9.
De nieuwe formulering van het artikel leidt niet tot inhoudelijke aanpassingen.
Artikel I, onderdeel L (artikel C15i.3)
Het artikel kan vervallen omdat het is uitgewerkt.
Artikel I, onderdelen M en N (artikelen C18, eerste lid, onder c, en C18a).
Ad artikel C18
Deze aanpassing brengt dit artikel in overeenstemming met de nummering van de WPO.
Ad artikel C18a.
Dit artikel voorziet in een aanpassing van de WPO, bij terugverwijzing in die wet naar het Besluit trekkende bevolking WPO dient daarom de volledige citeertitel te worden gebruikt.
In artikel VIII van het Besluit van 24 mei 2000, Stb. 251, werd de bekostiging voor de materiële instandhouding van de schipscholen en walscholen gegarandeerd op het niveau van de bekostiging voor het jaar 1998. Die garantie werd gegeven in verband met de voorgenomen wijziging in het systeem van materiële bekostiging. Artikel VIII kan vervallen nu in het onderhavige besluit een garantie wordt gegeven die verband houdt met de fusie waardoor één school voor ligplaatsonderwijs ontstaat. Het vierde lid van artikel II strekt ertoe dat artikel VIII te schrappen.
In het eerste lid van artikel II wordt thans een bekostigingsgarantie gegeven voor het bedrag dat aan de fusie deelnemende scholen gezamenlijk aan materiële instandhouding en huisvestingskosten ontvingen bij naar rato berekening over de maanden januari tot en met juli 2001. Er wordt geen einddatum voor deze garantie opgenomen; het is de bedoeling een vereenvoudigd systeem van bekostiging in werking te laten treden met ingang van 1 augustus 2003.
In het verlengde van artikel II wordt ook voor de formatie van de school voor ligplaatsonderwijs die door de bestuursoverdracht en samenvoeging van de scholen voor ligplaatsonderwijs ontstaat, een garantie afgegeven waardoor het aantal formatierekeneenheden niet daalt beneden het aantal dat, bij elkaar opgeteld, aan de afzonderlijke scholen werd toegekend in het schooljaar 2000–2001.
In dit artikel is de overgangsregeling uit artikel VI van het Besluit van 24 mei 2000, Stb. 251, overgenomen, met dien verstande dat nu ook sprake is van nevenvestigingen als gevolg van de fusie die tot stand is gekomen. Door het opnemen van die overgangsregeling wordt duidelijk welke regeling geldt bij overdracht van gebouwen en terreinen ten aanzien waarvan huisvestingsvoorzieningen zijn gerealiseerd vóór, dan wel na 1 januari 1997, dat is de datum waarop de decentralisatie van de huisvestingsvoorzieningen naar de gemeenten is ingegaan.
In afwijking van artikel C15l wordt in artikel IV van dit besluit aan het schoolbestuur opgedragen jaarlijks een telling per 1 oktober te doen. Deze telling is van belang in verband met de voorgenomen introductie van een nieuw systeem van bekostiging dat voor de berekening van de materiële instandhouding en de huisvesting in enig jaar, het ingeschreven aantal leerlingen op 1 oktober van het voorafgaande jaar als basis zal nemen.
Ondergetekende wijst er op dat (ook in de overgangsperiode) op grond van artikel C11, artikel 6 van het Bekostigingsbesluit WPO van overeenkomstige toepassing is. Dat betekent dat in de administratie van de school een onderverdeling van leerlingen wordt gemaakt naar hoofdvestiging en nevenvestigingen. Dit geldt zowel voor nevenvestigingen die gehuisvest zijn en een gebouw, als op een schip. Voor ondergetekende is deze beleidsinformatie relevant in verband met de herziening van het bekostigingssyteem, waarvan reeds eerder in deze nota van toelichting melding werd gemaakt.
Met artikel VI wordt bereikt dat ook voor wat betreft een eventuele opheffing van een school voor ligplaatsonderwijs de leerlingentelling per 1 oktober van een jaar maatgevend is.
Artikel 5a van de Leerplichtwet 1969 geeft aan onder meer ouders die een bij algemene maatregel van bestuur te omschrijven trekkend bestaan leiden, vrijstelling van de verplichting om hun kinderen als leerling aan een school in te schrijven. Die algemene maatregel van bestuur is het Besluit vrijstelling leerplicht trekkende bevolking. Dat besluit verleent vrijstelling van inschrijving – voorzover relevant – aan personen die het schippersbedrijf uitoefenen indien een minderjarig kind bij hen aan boord woont. Die vrijstelling, opgenomen in artikel 1, tweede lid, bedoelde te voorkomen dat schipperskinderen al op zeer jonge leeftijd in een internaat geplaatst zouden moeten worden teneinde onderwijs te kunnen volgen. Die vrijstelling eindigde definitief in het achtste levensjaar van het kind en tijdelijk indien een kind de mogelijkheid had een school voor ligplaatsonderwijs te bezoeken. Dat laatste was geregeld in artikel 2, eerste lid, van dat besluit.
Nu ligplaatsonderwijs beter dan voorheen ook gevolgd kan worden door middel van afstandsonderwijs per computer en ook de educatieve kwaliteit van de speelwerkpakketten is verbeterd, is er geen reden meer dat ouders van deze kinderen vrijstelling krijgen van inschrijving indien een kind de leerplichtige leeftijd heeft bereikt. De ontwikkeling van de desbetreffende kinderen is er mee gediend dat ook in een groep en buiten het schip onderwijs wordt gevolgd. Als dat redelijkerwijs mogelijk is, wordt onderwijs in een van de schoolvestigingen gevolgd.
Een kind dat de leerplichtige leeftijd nog niet heeft bereikt en gebruik maakt van het ligplaatsonderwijs, ongeacht de vorm van het onderwijs of de frequentie van het gebruik, wordt eveneens ingeschreven omdat het van de onderwijsvoorziening gebruik maakt, en ook omdat inschrijving maatgevend is voor het nieuwe systeem van bekostiging.
De verplichting tot voorhang van dit besluit bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal vloeit voort uit artikel 185, derde lid, WPO. Artikel 185, eerste lid, WPO bevat de grondslag voor dit besluit.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
K. Y. I. J. Adelmund
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 maart 2002, nr. 50.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2002-35.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.