Besluit van 19 juni 2002, houdende regels met betrekking tot het verstrekken van subsidie in 2002 ten behoeve van uitzonderlijk omvangrijke restauraties van beschermde monumenten (Besluit rijkssubsidiëring grootschalige restauraties 2002)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, dr. F. van der Ploeg, van 26 februari 2002, nr. WJZ/2002/7072 (8126), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op artikel 34, van de Monumentenwet 1988;

De Raad van State gehoord (advies van 1 mei 2002, no. W05.02.0099/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, dr. F. van der Ploeg, van 14 juni 2002, nr. WJZ/2002/20469 (8126), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. eigenaar: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die het recht van eigendom of een ander zakelijk recht heeft op een beschermd monument;

b. restauratie: werkzaamheden aan een beschermd monument, het normale onderhoud te boven gaand, die voor het herstel van het beschermde monument noodzakelijk zijn;

c. subsidiabele restauratiekosten: kosten als bedoeld in artikel 16 van het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten 1997.

Artikel 2

  • 1. Onze minister kan aan de eigenaar van een beschermd monument dat is opgenomen in de bijlage bij dit besluit subsidie verstrekken in de subsidiabele restauratiekosten van dat monument, indien die kosten na toepassing van artikel 17 van het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten 1997 en na te zijn verminderd met voor de restauratie van dat monument reeds verleende subsidies:

    a. meer bedragen dan € 1 361 340; dan wel

    b. minder bedragen dan € 1 361 340, maar meer bedragen dan € 453 780 en bovendien meer bedragen dan zes maal het budget, bedoeld in artikel 5, eerste of tweede lid, van het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten 1997, zoals dat in 1999 ten behoeve van de categorie monumenten waartoe het monument in dat jaar behoorde, voor het jaar 2005 door Onze minister is vastgesteld.

  • 2. Bij de toepassing van het eerste lid worden subsidies die zijn verleend ingevolge het Besluit rijkssubsidiëring grootschalige restauraties buiten beschouwing gelaten.

Artikel 3

Het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten 1997 is van toepassing met uitzondering van de artikelen 1, 2, 4 tot en met 13, 15, eerste lid, tweede volzin, vierde lid, tweede volzin, en zesde lid, 18, 21 en 38 tot en met 49.

Artikel 4

Onverminderd artikel 3 van het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten 1997 wordt subsidie in ieder geval niet verstrekt, indien:

a. de financiering van het gedeelte van de kosten van de voorgenomen restauratie, dat niet door subsidie wordt gedekt, naar het oordeel van Onze minister onvoldoende is gewaarborgd; of

b. het huidige of het beoogde gebruik van het te restaureren monument naar het oordeel van Onze minister een belemmering vormt voor de instandhouding van het monument; of

c. de voorgenomen restauratie niet kan worden beëindigd vóór 1 januari 2005.

Artikel 5

Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2 wordt vóór 15 oktober 2002 ingediend en wordt vóór 15 november 2002 naar Onze minister doorgezonden.

Artikel 6

  • 1. Het subsidieplafond is € 29 600 000, tenzij Onze minister vóór 1 januari 2003 een hoger subsidieplafond vaststelt.

  • 2. Vóór 1 januari 2003 voorziet Onze minister in een gelijktijdige beslissing op de ingediende aanvragen.

  • 3. Bij de beslissing, bedoeld in het tweede lid, houdt Onze minister rekening met:

    a. de mate waarin het monument stedenbouwkundige of landschappelijke waarde heeft;

    b. de mate waarin het monument een publieksfunctie heeft of toeristen aantrekt; en

    c. de mate waarin de restauratie leidt tot investeringen, zowel in het monument zelf als in de omgeving daarvan vanwege de waarde van het monument.

Artikel 7

Onverminderd artikel 19, eerste lid, van het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten 1997, vermeldt Onze minister in de beschikking tot subsidieverlening tevens het jaar waarin de verleende subsidie kan worden betaald.

Artikel 8

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 9

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit rijkssubsidiëring grootschalige restauraties 2002.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 19 juni 2002

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

F. van der Ploeg

Uitgegeven de tweede juli 2002

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Inleiding

Dit besluit strekt ertoe een basis te bieden voor de subsidiëring in de kosten van restauratie van een kleine specifieke groep beschermde monumenten. Het gaat daarbij om grootschalige restauratie van die monumenten waarvoor op grond van het Besluit rijkssubsidiëring grootschalige restauraties een subsidieaanvraag is ingediend maar welke aanvraag wegens gebrek aan voldoende financiële middelen niet kon worden gehonoreerd. Als zodanig dient het besluit te worden aangemerkt als een sequeel van het Besluit rijkssubsidiëring grootschalige restauraties. De aanleiding van de onderhavige regeling is het beschikbaar komen van extra gelden ingevolge de Najaarsnota 2001 (Kamerstukken II, 2001/02, 28 118, nr. 1).

Voorgeschiedenis

Het Besluit rijkssubsidiëring grootschalige restauraties (hierna: Brgr) dateert van medio 2000. Het behelst een subsidieregeling voor een tweetal categorieën van grootschalige restauraties, te weten:

– restauraties waarbij de benodigde subsidie meer dan 3 miljoen gulden (€ 1 361 340) bedraagt, en

– restauraties waarbij de benodigde subsidie minder dan 3 miljoen gulden (€ 1 361 340) maar meer dan 1 miljoen gulden (€ 453 780) bedraagt en bovendien meer bedraagt dan zesmaal het provinciaal of gemeentelijk jaarbudget voor de desbetreffende categorie monumenten.

Naast deze absolute criteria zijn in het Brgr nog enkele relatieve criteria opgenomen, te weten:

a. de mate waarin het monument stedenbouwkundige of landschappelijke waarde heeft;

b. de mate waarin het monument een publieksfunctie heeft of toeristen aantrekt; en

c. de mate waarin de restauratie leidt tot investeringen, zowel in het monument zelf als in de omgeving daarvan vanwege de waarde van het monument.

In het Brgr is het subsidieplafond vastgesteld op 140 miljoen gulden. Bij ministeriële regeling van 17 januari 2001, Stcrt. 14, is dit plafond verhoogd tot 197 miljoen gulden.

Op basis van het Brgr zijn in totaal 121 subsidieaanvragen ingediend. Alle zijn beoordeeld aan de hand van de primaire beoordelingscriteria zoals opgenomen in de artikelen 2, 4 en 5 van het Brgr. Op formele gronden zijn vervolgens 41 aanvragen afgewezen. 11 aanvragen zijn buiten behandeling gelaten omdat ze ontoereikende informatie bevatten dan wel te laat waren ingediend. Het aantal aanvragen dat voldeed aan de primaire beoordelingscriteria bedroeg 69. Daarvan zijn er 42 volledig en 11 voor een deel gehonoreerd. 16 aanvragen konden uiteindelijk niet worden gehonoreerd, hoofdzakelijk omdat het subsidieplafond was bereikt. Een uitvoerig overzicht van de wijze waarop het Brgr is toegepast heb ik de Tweede Kamer doen toekomen bij brief van 31 januari 2001 (Kamerstukken II 2000/01, 27 400 VIII, nr. 57).

Aard en strekking van de regeling

De onderhavige regeling komt in sterke mate overeen met de regeling die in het Brgr is opgenomen. Ook hier gaat het om een algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 34 van de Monumentenwet 1988 op basis waarvan subsidie kan worden verleend voor grootschalige restauraties van monumenten waarvan de kosten redelijkerwijs niet in het kader van het Besluit rijkssubsidiëring restauraties monumenten 1997 (Brrm 1997) ten laste van de gemeentelijke en provinciale budgetten kunnen worden gebracht. De absolute en relatieve criteria zijn nagenoeg dezelfde als in het Brgr. Belangrijke verschillen echter betreffen de inperking van de kring van potentiële aanvragers en de eis dat de restauratiewerkzaamheden waarvoor subsidie wordt verstrekt, moeten zijn uitgevoerd voor 1 januari 2005. Met het oog op de hoogte van de beschikbare middelen heb ik er voor gekozen slechts die (27) aanvragers voor subsidie in aanmerking te laten komen wier aanvraag op basis van het Brgr wel volledig in behandeling is genomen maar uiteindelijk niet of niet volledig is gehonoreerd. Van die aanvragen zijn er 12 niet gehonoreerd omdat zij op basis van de relatieve criteria zoals opgenomen in artikel 6, derde lid, van het Brgr alle lager scoorden dan de 53 wel gehonoreerde aanvragen; 4 aanvragen konden niet worden gehonoreerd omdat ten tijde van het afgeven van de subsidiebeschikking de benodigde vergunning ex artikel 11 e.v. van de Monumentenwet 1988 nog niet was verleend. 11 aanvragen zijn gedeeltelijk gehonoreerd om een (aanzienlijke) start met de restauratie te kunnen maken en vervolg schade te voorkomen.

Ik heb mij bij de keuze voor die specifieke groep laten leiden door de volgende overweging.

De plannen voor de restauratie van de objecten waar het hier om gaat zijn bij mij (de Rijksdienst voor de Monumentenzorg) bekend en in hun oorspronkelijke vorm volledig beoordeeld; zij voldoen voorts, zo mag verwacht worden, nog steeds aan alle formele vereisten. De restauratiewerkzaamheden zullen derhalve op korte termijn kunnen worden gestart en, voor zover nu valt te overzien, voor het overgrote deel van de gevallen voor eind 2004 kunnen worden afgerond. Dit geldt met name voor de groep van 16 objecten waarvan de aanvraag in de vorige ronde niet kon worden gehonoreerd. Voor de groep van 11 objecten waarvan de aanvraag reeds gedeeltelijk kon worden gehonoreerd, geldt dat in iets mindere mate, omdat bij een aantal van hen de restauratie van de onderdelen waarvoor subsidie is verleend en waarvan de restauratiewerkzaamheden gaande zijn, tot eind 2003 kan worden voortgezet.

Een spoedige start van de restauratiewerkzaamheden dan wel van de vervolgrestauratie heeft het grote voordeel dat de oplopende kosten ten gevolge van inflatie en mogelijke vervolgschade door de subsidie beperkt blijven. In het algemeen geldt voorts dat de procedure van aanvragen, beoordelen en toekennen als het om eerder beoordeelde plannen gaat, aanzienlijk sneller kan verlopen waardoor ook de uitvoeringslasten beperkt kunnen zijn.

Ik ben me ervan bewust dat deze keuze tot gevolg heeft dat andere grootschalige restauraties waarbij de mate van de urgentie bij sommigen eveneens groot is, niet voor subsidie in aanmerking komen. Ik doel daarbij op de groep van jongere «kanjers» die in de behoefteraming 2001 is opgenomen (brief van 18 december 2001, Kamerstukken II 2001/02, 27 432, nr. 46). Van het aantal en de aard van deze jongere «kanjers», alsmede van de omvang van hun restauratiebehoefte bestaat een duidelijk overzicht. Maar eerst op basis van uitgewerkte plannen zou kunnen worden beoordeeld of zij daadwerkelijk zouden voldoen aan de criteria zoals die zijn opgenomen in het Brgr en thans ook in het onderhavige besluit. Een en ander zou echter nopen tot een open regeling waarvan de uitvoering niet alleen veel tijd vergt – eigenaren moeten de gelegenheid hebben restauratieplannen op te (doen) stellen en in te dienen en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg moet deze plannen vervolgens beoordelen en toetsen aan de regeling – , maar waarbij bovendien de kans op «nieten», gezien de hoogte van de beschikbare middelen – wellicht ook bij de groep van 27 – aanzienlijk is.

Naar mijn mening weegt een zo op het eerste gezicht grotere mogelijkheid voor een evenredige verdeling van de middelen onvoldoende op tegen het toch beperkte effect. Dat geldt temeer omdat ik ook ingeval van een open regeling de uitdrukkelijke beleidsmatige keuze zou maken om aanvragers van wie de aanvraag op grond van het Brgr niet of niet volledig is gehonoreerd wegens onvoldoende beschikbare middelen in een voorrangspositie te brengen, door een daartoe strekkende bepaling in de regeling op te nemen. Een dergelijke voorrangsregeling zou de kans op een succesvolle aanvraag door nieuwe aanvragers tot vrijwel nul reduceren. Om dus te voorkomen dat nieuwe aanvragers kosten maken en zich moeite getroosten om aanvragen in te kunnen dienen die bij voorbaat kansloos zijn, heb ik gekozen voor dit gesloten systeem, waarbij door een snelle inzet van beperkte middelen het beste resultaat bij het wegwerken van achterstanden en het voorkomen van vervolgschade kan worden bereikt.

Financiering

Op grond van de eerder ingediende en beoordeelde aanvragen zijn de subsidiabele restauratiekosten van de 27 objecten waartoe de onderhavige regeling zich beperkt, geraamd op € 27 888 291 op basis van het prijspeil 2001.

Voor de uitvoering van de onderhavige regeling is een bedrag van € 29 600 000 beschikbaar. In mijn brief van 18 december 2001 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2001/02, 27 432, nr. 45) heb ik aangekondigd dat ik het Nationaal Restauratiefonds zou vragen dit bedrag voor te financieren uit toekomstige restauratiebudgetten. Inmiddels heb ik daarover met het Nationaal Restauratiefonds overeenstemming bereikt, waarmee het bedrag van € 29 600 000 in zijn geheel beschikbaar komt in 2002.

2. Artikelsgewijs

Artikel 1

Voor zover in dit besluit begrippen worden gehanteerd die identiek zijn aan begrippen van de Monumentenwet 1988 regelt artikel 1 van de Monumentenwet 1988 de toepasselijkheid daarvan («in deze wet en de daarop berustende bepalingen»).

Daarnaast worden in dit besluit enkele begrippen gehanteerd die identiek zijn aan die van het Brrm 1997. Die begrippen zijn wel expliciet genoemd in dit artikel.

Artikel 2

De beperking van de kring van potentiële aanvragers heeft vorm gekregen door een verwijzing naar de bij het besluit behorende bijlage waarin de desbetreffende 27 rijksmonumenten zijn opgenomen.

In afwijking van artikel 2 van het Brrm 1997 wordt bij de vaststelling van de omvang van de benodigde subsidie geen rekening gehouden met het beschikbare gemeentelijke of provinciale budget. Evenmin is van belang of het monument voorkomt in een gemeentelijk restauratie-uitvoeringsprogramma als bedoeld in artikel 11 van het Brrm 1997 dan wel in een provinciaal restauratie-uitvoeringsprogramma als bedoeld in artikel 12 van het Brrm 1997. Om in aanmerking te komen voor een subsidie op grond van dit besluit is de omvang van de benodigde subsidie bepalend. Die omvang wordt bepaald door de subsidiabele restauratiekosten (de directe en indirecte kosten die gemaakt moeten worden om een monument te restaureren) te vermenigvuldigen met een percentage dat op grond van artikel 17 van het Brrm 1997 van toepassing is. In onderdeel b is een relatie gelegd tussen de omvang van de benodigde subsidie en het beschikbare budget. Als ijkpunt voor de omvang van het beschikbare (deel)budget is, evenals in het Brgr, het jaar 2005 gekozen. Door hetzelfde jaar te kiezen wordt in elk geval voorkomen dat een of meer monumenten uit de groep van 27 thans niet meer aan het criterium in onderdeel b zouden voldoen.

Indien voor hetzelfde restauratieobject reeds eerder subsidie is verleend, kan dat invloed hebben op de vraag of de desbetreffende restauratie voldoet aan de «eis van grootschaligheid». Het moet immers om reëel te maken kosten gaan. Om die reden worden reeds verleende subsidies van het op grond van de artikelen 16 en 17 van het Brrm 1997 berekende bedrag, afgetrokken. Dit geldt niet voor de subsidie die is verleend ingevolge het Brgr. Zou namelijk ook deze subsidie in aanmerking worden genomen dan zou een aantal van de objecten waarvoor ingevolge het Brgr subsidie is verleend thans niet meer voor subsidie in aanmerking komen omdat de resterende restauratiekosten niet meer aan de eis van grootschaligheid voldoen. In het tweede lid is dit uitdrukkelijk bepaald.

Indien de kosten voldoen aan de «eis van grootschaligheid» als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a of b, dan betekent dat niet automatisch dat de aanvraag (volledig) gehonoreerd wordt. Eerst moet worden onderzocht of zich een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 3 van het Brrm 1997 of van artikel 4 van dit besluit voordoet waaronder de vraag of de restauratiewerkzaamheden waarvoor subsidie wordt gevraagd vóór 1 januari 2005 kunnen worden uitgevoerd (artikel 4, onderdeel c). Tenslotte dient de aanvraag te worden getoetst aan de criteria van artikel 6 in verband met het geldende subsidieplafond (zie voorts de toelichting bij de artikelen 4 en 6). Omdat de categorie potentiële aanvragers reeds bekend is uit de vorige ronde zal zich niet zo snel een weigeringsgrond voordoen. Indien de totaal aangevraagde subsidie beneden het subsidieplafond blijft, kunnen de aanvragen alle worden gehonoreerd en is een nadere toets aan de criteria van artikel 6 niet nodig.

Artikel 3

De toepasselijkheid van artikel 3 van het Brrm 1997 is hiervoor reeds ter sprake gekomen. De artikelen 14 en 15 van het Brrm 1997 regelen de subsidieaanvraag. De artikelen 16 en 17 van het Brrm 1997 regelen de subsidiabele restauratiekosten en de subsidiepercentages. De artikelen 18 tot en met 22 van het Brrm 1997 regelen de beslissing op de aanvraag. Artikel 21 van het Brrm 1997 is niet van toepassing omdat de subsidieverlening op grond van dit besluit geen gevolgen zal hebben voor de hoogte van de provinciale en gemeentelijke budgetten. De artikelen 31 tot en met 34 van het Brrm 1997 regelen de vaststelling van de subsidie. De artikelen 35, 36 en 37 van het Brrm 1997 regelen de bevoegdheid voor de minister om formulieren vast te stellen, een zogeheten hardheidsclausule en een ontheffingsregeling voor gemeenten zonder monumentenverordening ten aanzien van enkele verplichtingen die uit het Brrm 1997 voortvloeien.

Artikel 4

Artikel 3 van het Brrm 1997 is onverminderd van toepassing. Van dat artikel is met name onderdeel a van belang dat dubbele subsidiëring door het Rijk voorkomt.

De voorwaarde onder a van het onderhavige artikel spreekt in zekere zin voor zichzelf. Het heeft geen zin een restauratie te subsidiëren die wegens het ontbreken van andere financiële middelen niet– of niet naar behoren – kan worden uitgevoerd.

De aanvrager dient in verband met onderdeel b aannemelijk te maken dat de (beoogde) gebruiksfunctie van het monument aan het noodzakelijke onderhoud na de restauratie niet in de weg staat. Hoewel de ene gebruiksfunctie uit financieel oogpunt aantrekkelijker is dan de andere, beoogt onderdeel b niet de gebruiksfunctie van monumenten in die zin te beïnvloeden, dat aan een monument altijd de meest rendabele bestemming zou moeten worden gegeven. Met name kerkgebouwen zouden niet aan een dergelijke eis kunnen voldoen. Onderdeel c biedt de garantie dat de beschikbare gelden daadwerkelijk op korte termijn voor grootschalige restauraties worden gebruikt.

Artikel 5

Uit artikel 6 blijkt dat de minister gelijktijdig beslist op de ingediende aanvragen volgens een tendersysteem. Teneinde de mogelijkheid te hebben de aanvragen met elkaar te vergelijken, moeten die aanvragen voor een bepaalde datum ontvangen zijn door de minister.

Op de indiening van aanvragen zijn de artikelen 14 en 15 van het Brrm 1997 van toepassing. Dat betekent dat de eigenaar de aanvraag indient bij burgemeester en wethouders van de gemeente waarin het desbetreffende beschermde monument is gelegen en dat burgemeester en wethouders de aanvraag doorzenden aan de minister (feitelijk: aan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg). In de gevallen beschreven in artikel 15, tweede en derde lid, van het Brrm 1997, zenden burgemeester en wethouders de aanvraag weer door aan gedeputeerde staten, die de ontvangen aanvraag doorsturen naar de minister. De in dit artikel genoemde, uiterste data voor het indienen en doorsturen van aanvragen zijn noodzakelijk in verband met de besluitvorming door de minister vóór 1 januari 2003. Overschrijding van de data leidt in beginsel tot het niet in behandeling nemen van de aanvraag.

Artikel 6

Het onderhavige besluit strekt ertoe een bedrag van € 29 600 000 te verdelen ten behoeve van een aantal uitzonderlijk omvangrijke restauraties in het jaar 2002. Dat bedrag zal in zijn geheel vóór 1 januari 2003 worden verdeeld. In verband hiermee is een spreiding over een aantal budgetjaren zoals in artikel 6, eerste lid, van het Brgr is opgenomen niet nodig.

Subsidie wordt geweigerd voor zover door verstrekking daarvan het subsidieplafond van € 29 600 000 zou worden overschreden.

Aanvragen die niet tijdig aan de minister zijn doorgezonden kunnen niet worden betrokken in de daarop volgende afweging. De criteria van artikel 6, derde lid, gaan een rol spelen indien door honorering van alle voor subsidie in aanmerking komende aanvragen, het subsidieplafond zou worden overschreden. In die situatie wordt op inhoudelijke gronden een rangorde aangebracht in de ingediende aanvragen. De criteria van het derde lid zijn niet in volgorde van zwaarwegendheid opgesomd. De aspecten waarop die regels toezien, zullen per aanvraag in onderlinge samenhang moeten worden bezien. Onderdeel a biedt de mogelijkheid rekening te houden met de stedenbouwkundige waarde van een monument vanwege de stedenbouwkundige context of vanwege het feit dat het een belangrijk onderdeel vormt van een stedenbouwkundig concept. Daarnaast kan een rol spelen dat het object deel uitmaakt van een landschappelijk waardevol gebied of gezicht.

Het is van belang dat zoveel mogelijk mensen kunnen genieten van de monumenten in ons land. Onderdeel b maakt het mogelijk met dat aspect rekening te houden.

Restauratie leidt over het algemeen tot een grote mate van economische activiteit. Die kan het gevolg zijn van de investering die de restauratie zelf oplevert, maar ook van de investering die daardoor in de omgeving wordt gedaan. Zo kan de restauratie van een markant monument de aanleiding vormen voor een kwalitatief hoogstaande ontwikkeling van de omgeving van het monument. Onderdeel c beoogt bij de beoordeling van aanvragen met dergelijke effecten rekening te kunnen houden.

Artikel 7

Het bedrag van € 29 600 000 zal in zijn geheel in 2002 beschikbaar komen en derhalve in beginsel in dit jaar beschikbaar worden gesteld aan de subsidieontvangers maar de feitelijke betaling zal in de meeste gevallen geschieden in 2003. Er kan dus enige tijd liggen tussen de beschikking tot subsidieverlening en de feitelijke financiering. Dat kan er tevens toe leiden dat het subsidiebedrag niet kan worden betaald binnen vier weken na de subsidievaststelling zoals artikel 4:52, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht voorschrijft. Daarom is gebruik gemaakt van de mogelijkheid om te bepalen, dat betaling op een ander (later) tijdstip kan plaatsvinden. Uit een oogpunt van rechtszekerheid is het gewenst dat de subsidieontvanger daaromtrent zorgvuldig wordt geïnformeerd. In de subsidiebeschikkingen zal de financiering per aanvrager nader worden vormgegeven.

Artikel 8

Dat dit besluit niet onmiddellijk, maar op een nader te bepalen tijdstip in werking treedt, houdt verband met de twee maanden durende voorhangprocedure, geregeld in artikel 34, vijfde lid, van de Monumentenwet 1988. In verband met de aanvraag- en beslistermijn zal bij koninklijk besluit worden geregeld dat het besluit in werking treedt terstond na afloop van die voorhangperiode van twee maanden.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

F. van der Ploeg

Bijlage bij Besluit rijkssubsidiëring grootschalige restauraties 2002

Gegevens objectGemeente
1. Broederenkerk Broederenkerkplein 2 ZutphenZutphen
2. R.K. Kerk H. Hart van Jesus Kerklaan 4 VinkeveenDe Ronde Venen
3. Grote of St. Laurenskerk Koorstraat 2 AlkmaarAlkmaar
4. R.K. Parochie O.L.Vrouwe Rozenkrans Jacob Obrechtstraat 30 AmsterdamAmsterdam
5. R.K. Sint Vituskerk Emmastraat 5–7 HilversumHilversum
6.Hoofdtoren Hoofd 1 HoornHoorn
7. Heilige Jacobus de Meerdere Parkstraat 65A 's-Gravenhage's-Gravenhage
8. Maria van Jessekerk Burgwal 20 DelftDelft
9.Hooglandsekerk Hooglandsekerkgracht 50–52 LeidenLeiden
10. R.K. Kerk H. Jacobus de Meerdere Kerkweg 53 SchiedamSchiedam
11. St. Jacobsgasthuis Hoogstraat 112 SchiedamSchiedam
12. Stadhuis Grote Markt 1 SchiedamSchiedam
13. Huize Der Boede Vlissingsestraat 19 KoudekerkeVeere
14. Kasteel Westhove Duinvlietweg 2 t/m 8 OostkapelleVeere
15. Kasteel Heeswijk Kasteel 4 Heeswijk-DintherBernheze
16. R.K. Kerk H. Gregorius (St. Joriskerk) Sint Jorislaan 53 EindhovenEindhoven
17.Kademuren c.a. te LeeuwardenLeeuwarden
18. Kasteel Amerongen Drostestraat 20 3958 BK AmerongenAmerongen
19.Kasteel De Haar Kasteellaan 1 3455 RR HaarzuilensUtrecht
20. Wilibrorduskerk Minrebroederstraat 21 3512 GS UtrechtUtrecht
21. Beurs van Berlage Beursplein 1–3/Damrak 213–387 1012 ZJ AmsterdamAmsterdam
22.Pieterskerk Pieterskerkhof 1A 2311 SL LeidenLeiden
23. Verdedigingswerken te GorinchemGorinchem
24. Basiliek St. Jan Torenstraat 5211 KK 's-Hertogenbosch's-Hertogenbosch
25. Verdedigingswerken te 's-Hertogenbosch's-Hertogenbosch
26. R.K.-kerk Wichmondseweg 17 7223 LH BaakSteenderen
27.Vredespaleis Carnegieplein 2 2517 KJ 's-Gravenhage's-Gravenhage

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 augustus 2002, nr. 153.

Naar boven