Besluit van 7 januari 2002 tot wijziging van het
Schepenbesluit 1965 en het Vissersvaartuigenbesluit in verband met de totstandkoming
van de Zeevaartbemanningswet
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 11 oktober
2001, nr. DGG/J-01/006104, Directoraat-Generaal Goederenvervoer, Stafafdeling
Wetgeving, bestuurlijke en juridische zaken;
Gelet op artikel 4, tweede lid, van de Schepenwet;
De Raad van State van het Koninkrijk gehoord (advies van 5 december
2001, No. W09.01.0526/V/K);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van
21 december 2001, nr. DGG/J-01/008829, Directoraat-Generaal Goederenvervoer,
Stafafdeling Wetgeving, bestuurlijke en juridische zaken;
De bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde;
Hebben goedgevonden en verstaan:
ARTIKEL I
Het Schepenbesluit 19651 wordt als volgt gewijzigd:
B
De bijlagen XXI, XXII, XXIIA en XXIII vervallen.
ARTIKEL II
Het Vissersvaartuigenbesluit2 wordt als volgt gewijzigd:
ARTIKEL III
Dit besluit treedt ten aanzien van de in Nederland thuisbehorende schepen,
bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Schepenwet, in werking op het tijdstip
waarop de hoofdstukken 2 en 4 van de Zeevaartbemanningswet in werking treden,
en ten aanzien van de bij landsverordening van de Nederlandse Antillen, onderscheidenlijk
van Aruba, aangewezen landsvaartuigen en schepen, bedoeld in artikel 2, tweede
lid, van de Schepenwet, op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota
van toelichting in het Staatsblad, in het Publicatieblad van de Nederlandse
Antillen en in het Afkondigingsblad van Aruba zal worden geplaatst.
histnoot's-Gravenhage, 7 januari 2002
Beatrix
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
T. Netelenbos
Uitgegeven de vierentwintigste januari 2002
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
NOTA VAN TOELICHTING
Algemeen
Het onderhavige besluit houdt in de eerste plaats verband met de totstandkoming
van de Zeevaartbemanningswet en voorziet in de met het oog op de (volledige)
inwerkingtreding van die wet benodigde wijzigingen van het Schepenbesluit
1965 en het Vissersvaartuigenbesluit. Beide besluiten bevatten bepalingen
met betrekking tot de bemanning van respectievelijk koopvaardijschepen en
vissersvaartuigen. Bij de volledige inwerkingtreding van de Zeevaartbemanningswet –
die vooralsnog slechts ten aanzien van een beperkt aantal artikelen in werking
is getreden (zie het koninklijk besluit van 18 maart 1998, Stb. 174) –
dienen deze bepalingen ten aanzien van Nederlandse koopvaardijschepen en vissersvaartuigen
te vervallen, omdat de Zeevaartbemanningswet en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving
alsdan in een uitputtende regeling met betrekking tot de bemanning van Nederlandse
schepen zullen voorzien.
Voorts houdt het besluit verband met de totstandkoming van nieuwe, moderne
bemanningswetgeving voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse schepen. Parallel
aan de Zeevaartbemanningswet, die als Nederlandse wet uitsluitend van toepassing
is op Nederlandse schepen, is een (op de Schepenwet gebaseerde) algemene maatregel
van rijksbestuur met bemanningsvoorschriften voor Nederlands-Antilliaanse
en Arubaanse schepen in procedure gebracht. Deze algemene maatregel van rijksbestuur
beoogt eveneens in een uitputtende regeling met betrekking tot de bemanning
van schepen te voorzien, reden waarom de bemanningsvoorschriften uit het Schepenbesluit
1965 en het Vissersvaartuigenbesluit ook ten aanzien van Nederlands-Antilliaanse
en Arubaanse schepen dienen te vervallen.
Artikelsgewijs
Artikel I
Dit artikel bevat de benodigde aanpassingen van het Schepenbesluit 1965.
Onderdeel A regelt het verval van het hoofdstuk over de bemanning van koopvaardijschepen;
onderdeel B doet ook de vier bijlagen waarin nadere bemanningsvoorschriften
zijn opgenomen, vervallen.
Artikel II
Dit artikel voorziet in de in het Vissersvaartuigenbesluit benodigde aanpassingen.
Artikel 238 heeft betrekking op de medische opleiding en bijscholing van bemanningsleden;
hoofdstuk 12 van het Vissersvaartuigenbesluit ziet in zijn geheel op de bemanning
van vissersvaartuigen.
Artikel III
Artikel III, ten slotte, regelt de inwerkingtreding van het onderhavige
besluit. Voor Nederland treedt het besluit in werking op het tijdstip waarop
de met betrekking tot de bemanning aan boord van schepen relevante bepalingen
van de Zeevaartbemanningswet in werking treden. Voor de Nederlandse Antillen
en Aruba is voorzien in inwerkingtreding op een bij koninklijk besluit te
bepalen tijdstip. Aldus kan worden bewerkstelligd dat het onderhavige besluit
ook in de Nederlandse Antillen en Aruba tegelijk met de nieuwe bemanningswetgeving
in werking treedt.
Opgemerkt zij nog dat ernaar wordt gestreefd de Zeevaartbemanningswet
en de algemene maatregel van rijksbestuur met bemanningsvoorschriften voor
de Nederlandse Antillen en Aruba uiterlijk op 1 februari 2002
in werking te laten treden, te weten de datum waarop de op 7 juli 1995
totstandgekomen wijziging (Trb. 1996, 249) van het op 7 juli 1978 te
Londen totstandgekomen Internationale Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden
inzake opleiding, diplomering en wachtdienst, 1978 (Trb. 1981, 144) internationaal
in werking treedt.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
T. Netelenbos
XNoot
1Stb. 1998, 568, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 5 december 2000,
Stb. 2001, 6.
XNoot
2Stb. 1989, 354, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 18 december 1997,
Stb. 756.
XHistnoot
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond
van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van
State, omdat het zonder meer instemmend luidt.