Besluit van 28 mei 2002, houdende aanwijzing van diensten in het kader van de Wet melding ongebruikelijke transacties en tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 juli 1994, houdende aanwijzing van financiële instellingen en financiële diensten in het kader van de Wet identificatie bij financiële dienstverlening 1993

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van Onze Minister van Financiën, mede namens onze Minister van Justitie, van 6 maart 2002, FM 2002–344 M.

Gelet op artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 10°, van de Wet melding ongebruikelijke transacties en artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 7°, artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 9°, van de Wet identificatie bij dienstverlening;

De Raad van State gehoord, advies van 22 maart 2002, No. W06.02 0108/IV;

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën, mede namens Onze Minister van Justitie, van 23 mei 2002, FM 2002, -458M;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Als dienst in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 10°, van de Wet melding ongebruikelijke transacties wordt aangewezen:

het aangaan van een verplichting tot het uitgeven van elektronisch geld, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel p, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, waarmee betalingen kunnen worden verricht ook aan anderen dan de onderneming of instelling die het elektronisch geld uitgeeft, alsmede het omwisselen, op verzoek van een houder van elektronisch geld, van elektronisch geld door middel van uitbetaling van het elektronische geld in munten of bankbiljetten of door storting op een rekening.

ARTIKEL II

Het koninklijk besluit van 29 juli 1994, houdende aanwijzing van financiële instellingen en financiële diensten in het kader van de Wet identificatie bij financiële dienstverlening 1993 (Stb. 604)1, wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

De zinsnede «Als financiële instelling in de zin van artikel 1, onderdeel a, onder 6°, van de Wet identificatie bij financiële dienstverlening 1993» wordt vervangen door: Als instelling in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 7°, van de Wet identificatie bij dienstverlening.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede «Als financiële dienst in de zin van artikel 1, onderdeel b, onder 8° van de Wet identificatie bij financiële dienstverlening 1993» wordt vervangen door: Als dienst in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 9°, van de Wet identificatie bij dienstverlening.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd luidende:

c. het aangaan van een verplichting tot het uitgeven van elektronisch geld als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel p, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, waarmee betalingen kunnen worden verricht ook aan anderen dan de onderneming of instelling die het elektronisch geld uitgeeft, alsmede het omwisselen, op verzoek van een houder van elektronisch geld, van elektronisch geld door middel van uitbetaling van het elektronische geld in munten of bankbiljetten of door storting op een rekening.

C

Artikel 3 komt als volgt te luiden:

Artikel 3

Als op de dienst betrekking hebbende gegevens als bedoeld in artikel 6, onderdeel d, onder 9°, van de Wet identificatie bij dienstverlening dient in het geval van een dienst als bedoeld in artikel 2, onder a, het creditcardnummer en het corresponderende bankrekeningnummer geregistreerd te worden.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 28 mei 2002

Beatrix

De Minister van Financiën,

G. Zalm

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de elfde juni 2002

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Krachtens artikel 2, eerste lid, van richtlijn nr. 2000/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschappen van 18 september 2000 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het bedrijfseconomisch toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld1 is richtlijn nr. 91/308/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschap van 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld2 (de anti-witwasrichtlijn, zoals herzien bij richtlijn nr. 2001/97/EG3 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 4 december 2001) uitgebreid tot ondernemingen en instellingen die elektronisch geld uitgeven. Dit omdat de anonimiteit (toonderkarakter) van elektronisch geld met zich brengt dat dit geld vrij kan circuleren en aan anderen kan worden overgedragen zonder dat de herkomst kan worden getraceerd. Het onderhavige besluit strekt tot implementatie van deze uitbreiding.

In Nederland is de anti-witwasrichtlijn geïmplementeerd in de Wet identificatie bij dienstverlening (WID) en de Wet melding ongebruikelijke transacties (Wet MOT). In de artikelen I en II van dit besluit wordt voor de toepassing van de WID en de Wet MOT als dienst aangewezen: het aangaan van een verplichting tot het uitgeven van elektronisch geld als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel p, van de Wet toezicht kredietwezen 1992, waarmee betalingen kunnen worden verricht ook aan anderen dan de onderneming of instelling die het elektronisch geld uitgeeft alsmede het omwisselen, op verzoek van een houder van elektronisch geld, van elektronisch geld door terugbetaling in munten of bankbiljetten of door storting op een rekening.

Hiermee wordt het uitgeven en omwisselen van elektronisch geld onder de werkingssfeer van de WID en de Wet MOT gebracht. Dit betekent dat bij het verlenen van deze diensten identificatie van de cliënt dient plaats te vinden conform de bepalingen van de WID en voorts dat bij een transactie met betrekking tot uitgifte of omwisseling van elektronisch geld welke aan één van de vast te stellen indicatoren voldoet, melding aan het Meldpunt ongebruikelijke transacties verplicht is.

De overige wijzigingen zijn technische wijzigingen welke noodzakelijk zijn geworden na de recente wijziging van de Wet identificatie bij financiële dienstverlening 1993, waarbij onder andere de citeertitel van de wet is gewijzigd in Wet identificatie bij dienstverlening.

De gevolgen van dit besluit voor de administratieve lasten voor de uitgevers van elektronisch geld zijn kwalitatief en kwantitatief in kaart gebracht in de memorie van toelichting bij het voorstel tot wijziging van de Wet toezicht kredietwezen 19924in verband met de invoering van bedrijfseconomisch toezicht op instellingen voor elektronisch geld. Dit voorstel van wet is voor advies voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Administratieve Lasten. Daarbij is aangegeven dat het aantal identificaties en meldingen nagenoeg nihil zullen zijn, omdat elektronisch geld in beginsel bedoeld is voor de betaling van kleine bedragen en van de WID en de Wet MOT reeds een preventieve werking uitgaat.

Het Adviescollege Toetsing Administratieve Lasten zal derhalve niet tot advisering overgaan.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 september 2001, Stb. 415.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

XNoot
1

Pb EG L 275 van 27 oktober 2000.

XNoot
2

Pb EG L 166 van 28 juni 1991.

XNoot
3

Pb EG L 344 van 28 december 2001.

XNoot
4

Kamerstukken II 2001/2002, 28 189, nr. 3.

Naar boven