Besluit van 7 januari 2002, houdende vaststelling
van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen D tot en met
H, en artikel II, van de wet van 22 december 1999 tot wijziging van de Wet
assurantiebemiddelingsbedrijf naar aanleiding van het project Marktwerking,
Deregulering en Wetgevingskwaliteit, alsmede naar aanleiding van een evaluatie
van de doelmatigheid van de wet (Stb. 583)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 21 december
2001, nr. FM2001/2145-M, Generale Thesaurie, Directie Financiële Markten;
Gelet op artikel V van de wet van 22 december 1999 tot wijziging
van de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf naar aanleiding van het project Marktwerking,
Deregulering en Wetgevingskwaliteit, alsmede naar aanleiding van een evaluatie
van de doelmatigheid van de wet (Stb. 583);
Hebben goedgevonden en verstaan:
Enig artikel
Artikel I, onderdelen D tot en met H, en artikel II, van de wet van 22
december 1999 tot wijziging van de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf naar
aanleiding van het project Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit,
alsmede naar aanleiding van een evaluatie van de doelmatigheid van de wet
(Stb. 583) treden in werking met ingang van 1 april 2002.
Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van
dit besluit dat in het Staatsblad zal worden geplaatst.
's-Gravenhage, 7 januari 2002
Beatrix
De Minister van Financiën,
G. Zalm
Uitgegeven de tweeëntwintigste januari 2002
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
NOTA VAN TOELICHTING
De wet van 22 december 1999 tot wijziging van de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf
naar aanleiding van het project Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit,
alsmede naar aanleiding van een evaluatie van de doelmatigheid van de wet
(Stb. 583), is op 1 januari 2000 in werking getreden, met uitzondering van
artikel I, onderdelen D tot en met H, en artikel II.
Deze artikelen hebben betrekking op wijzigingen in de beloningsregels
in de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf (Wabb). Zo schrijft artikel 13 van
de Wabb voor dat de beloning van assurantietussenpersonen uitsluitend mag
bestaan uit de door de verzekeraar te verlenen provisie, terwijl artikel 15
van de Wabb tussenpersonen in beginsel verbiedt om in geval van schade, afmakingscourtage
in rekening te brengen. In bovengenoemde wet van 22 december 1999 is bepaald
dat deze artikelen komen te vervallen. In verband daarmee vinden tevens in
de artikelen 14, 17 en 18 van de Wabb wijzigingen plaats en wordt de Wet op
de economische delicten aangepast.
Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel is besloten
de inwerkingtreding van deze wijzigingen op een later tijdstip te laten plaatsvinden,
afhankelijk van de uitkomsten van een evaluatie van de marktwerking en concurrentie
in het tussenpersonenkanaal en de effecten van het afschaffen van artikel
16 van de Wabb. De intrekking van artikel 16 van de Wabb vond plaats bij wet
van 22 december 1999 tot wijziging van de Wet assurantiebemiddelingsbedrijf
teneinde het begunstigingsverbod te doen vervallen (Stb. 582).
De bedoelde evaluatie heeft in 2001 plaatsgevonden. Over de conclusies
uit het aan de evaluatie ten grondslag liggende onderzoek en de uitkomsten
van de evaluatie is de Tweede Kamer geïnformeerd bij brief van 22 november
2001, kenmerk FM 2001-1770 M, op basis waarvan is besloten artikel I, onderdelen
D tot en met H, en artikel II, met ingang van 1 april 2002 in werking te laten
treden.
De Minister van Financiën,
G. Zalm