Besluit van 1 mei 2002, houdende wijziging van het Voertuigreglement ter implementatie van richtlijn nr. 96/96/EG met betrekking tot de periodieke technische controle van controleapparaten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 21 december 2001, nr. CDJZ/WBI/2001–1716, Hoofddirectie Juridische Zaken;

Gelet op richtlijn nr. 96/96/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 december 1996 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens (PbEG L 46) en de artikelen 71 en 177, eerste lid, onderdeel d, van de Wegenverkeerswet 1994;

De Raad van State gehoord (advies van 28 februari 2002, nr. W09.01.0701/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 22 april 2002, nr. HDJZ/AWW/2002–848, Hoofddirectie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Voertuigreglement1 wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 3.2.17, eerste lid, en 3.3.17, eerste lid, van het Voertuigreglement wordt «tachograaf die» telkens vervangen door: controleapparaat dat.

B

Artikel 5.1.1, eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. niet voldoet aan de in de afdelingen 2 tot en met 17 van dit hoofdstuk ten aanzien van de bouw of inrichting van voertuigen van de categorie waartoe het voertuig behoort, gestelde eisen, uitgezonderd artikel 5.3.15, zesde lid.

C

Aan artikel 5.3.15 worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 6. Bedrijfsauto's met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg moeten zijn voorzien van een controleapparaat dat voldoet aan het bepaalde in verordening 3821/85/EEG, tenzij deze voertuigen op grond van artikel 2.6:1, eerste lid, onder b, van het Arbeidstijdenbesluit vervoer, van deze verplichting zijn vrijgesteld.

  • 7. Indien een controleapparaat ingevolge het zesde lid in een bedrijfsauto aanwezig moet zijn:

    a. mag de op het installatieplaatje vermelde geldigheidsduur niet zijn verstreken, met dien verstande dat de geldigheidsduur maximaal twee jaar vanaf de installatiedatum bedraagt;

    b. moet het onder a bedoelde installatieplaatje zijn voorzien van een verzegeling dan wel zodanig zijn aangebracht dat dit bij verwijdering onherstelbaar wordt beschadigd;

    c. mag de omtrek van de op de aangedreven wielen gemonteerde banden niet meer dan 4% afwijken van de waarde die op het onder a bedoelde installatieplaatje is vermeld;

    d. moeten het controleapparaat en de voor het functioneren noodzakelijke aansluitingen met behulp van een verzegeling zijn beschermd tegen een niet-toegestane wijziging in de instellingen of onderbreking van de stroomvoorziening.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 1 mei 2002

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

Uitgegeven de vierde juni 2002

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

Het voorliggende besluit betreft een aanvulling op de maatregelen die reeds genomen zijn ter implementatie van richtlijn nr. 96/96/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 december 1996 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake de periodieke technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens (PbEG L 46) (hierna richtlijn 96/96/EG). Richtlijn 96/96/EG is inhoudelijk geïmplementeerd in hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement, de Regeling wijze van keuren APK, de Erkenningsregeling APK en de Regeling permanente eisen. Gebleken is echter dat het bovendien noodzakelijk is in het Voertuigreglement te voorzien in de periodieke controle op de aanwezigheid van een controleapparaat (tachograaf) in bepaalde voertuigen. Hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement wordt daarom gewijzigd, aangezien dit hoofdstuk ziet op de permanente eisen voor voertuigen, die onder andere periodiek gecontroleerd worden tijdens de APK.

Naast richtlijn 96/96/EG speelt ook verordening (EEG) 3820/85 van de Raad van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PbEG L 370) (hierna verordening 3820/85/EEG) een belangrijke rol. Deze verordening reguleert de arbeidstijden voor het (inter-)nationale wegvervoer. Verordening (EEG) 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (PbEG L 370) (hierna verordening 3821/85/EEG) regelt het gebruik van een controleapparaat als middel voor een efficiënte controle op de voorschriften die genoemd zijn in verordening 3820/85/EEG. Naast de in verordening 3820/85/EEG genoemde uitgezonderde voertuigen, kan een lidstaat voor zijn eigen grondgebied, of, met instemming van de betrokken staat voor het grondgebied van een andere lidstaat vrijstelling geven van de verplichtingen voor bepaalde voertuigen genoemd in deze verordening. In het Arbeidstijdenbesluit vervoer wordt vervolgens verwezen naar enkele van deze vrijstellingen. Richtlijn 96/96/EG regelt vervolgens onder andere de voorschriften voor de periodieke controle op de aanwezigheid van een controleapparaat.

Volgens de systematiek van hoofdstuk 5 wordt er onderscheid gemaakt tussen de permanente eisen voor het gebruik van voertuigen op de weg, en de technische eisen die de basis zijn voor de periodieke technische controle. De wijze waarop de technische eisen tijdens de APK gecontroleerd worden – dat wil zeggen de daadwerkelijke uitvoering ervan – wordt nader uitgewerkt in diverse ministeriële regelingen, zoals de Regeling wijze van keuren APK. De hier voorliggende wijziging van het Voertuigreglement betreft slechts – zoals ook hierboven aangegeven – de implementatie van de periodieke controle op de aanwezigheid van een controleapparaat in bepaalde voertuigen. De daadwerkelijke verplichting tot de installatie van een controleapparaat in bepaalde voertuigen, maar ook de uitzonderingen daarop voor andere categorieën voertuigen, bestaat reeds op grond van de eveneens hierboven genoemde verordeningen 3820/85/EEG en 3821/85/EEG. Daarom is geen sprake van een nieuwe voertuigeis.

Deze wijziging van het Voertuigreglement leidt niet tot een verhoging van de administratieve lastendruk voor het bedrijfsleven.

In verband met deze wijziging van het Voertuigreglement zal ook de Regeling wijze van keuren APK worden aangepast.

ARTIKELEN

Artikel I, onder A

Deze wijziging ziet op de aanpassing van de terminologie in het Voertuigreglement aan de terminologie, zoals deze gebruikt wordt in verordening 3820/85/EEG, verordening 3821/85/EEG en de Regeling controleapparaten. In verband met deze wijziging van het Voertuigreglement zullen ook in de hieronder liggende ministeriële regelingen wijzigingen moeten worden aangebracht. Dit betreft de verwijzingen in de Erkenningsregeling snelheidsbegrenzers, de Regeling praktijk-examens C en E bij C, de Regeling praktijk-examens D en E bij D, de Regeling wijze van keuren APK en de Regeling wijziging constructie.

Artikel I, onder B

Overtreding van artikel 5.1.1, waarin de hoofdstukken 2 tot en met 17 zijn genoemd, is volgens artikel 8.1 een strafbaar feit. Deze wijziging van artikel 5.1.1 zondert de in artikel 5.3.15, zesde lid, geformuleerde norm uit van deze algemene verbodsbepaling. De verplichting om een controleapparaat te installeren in bepaalde categorieën voertuigen vloeit rechtstreeks voort uit verordening 3821/85/EEG en kan om die reden niet worden overgenomen in Nederlandse wetgeving. Daarnaast is de sanctionering van overtreding van deze norm geregeld via artikel 2.4:5, tweede lid, van het Arbeidstijdenbesluit vervoer. Richtlijn 96/96/EG legt echter de verplichting op bepaalde categorieën voertuigen te controleren op de aanwezigheid van een controleapparaat tijdens de algemene periodieke keuring. Volgens de systematiek van het Voertuigreglement dienen de APK-eisen een basis te hebben in het Voertuigreglement waardoor op het niveau van een ministeriële regeling de daadwerkelijke uitvoering van deze APK-eis geformuleerd kan worden. Door de in het zesde lid van artikel 5.3.15 van het Voertuigreglement geformuleerde eis uit te zonderen van strafbaarstelling wordt voorkomen dat twee handhavingsregimes inzake de controle op de aanwezigheid van het controleapparaat in bepaalde categorieën voertuigen ontstaan. De aanwezigheid van een controleapparaat in bepaalde categorieën voertuigen is echter verplicht volgens artikel 5.3.15, zesde lid van het Voertuigreglement, maar overtreding van deze eis is niet strafbaar gesteld.

Artikel I, onder C

In het zesde lid van artikel 5.3.15 Voertuigreglement is een algemene norm geformuleerd, overgenomen uit richtlijn 96/96/EG. Bedrijfsauto's met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg zijn verplicht een controleapparaat als bedoeld in verordening 3821/85/EEG te installeren. Zoals hierboven vermeld, zijn in verordening 3820/85/EEG bepaalde categorieën voertuigen verplicht het controleapparaat te installeren, en zijn bepaalde categorieën voertuigen uitgezonderd van deze aanwezigheidsverplichting. Daarnaast wordt in artikel 2.6:1, eerste lid, onder b, van het Arbeidstijdenbesluit vervoer en in artikel 39 van de Regeling controleapparaten een aantal voertuigen vrijgesteld. Voor de goede orde wordt erop gewezen dat verordening 3280/85/EEG de volgende voertuigen uitzondert van de verplichting tot het hebben van een controleapparaat:

– voertuigen die bestemd zijn voor het goederenvervoer en waarvan het toegestane maximumgewicht, dat van de aanhangwagens of opleggers inbegrepen, niet meer dan 3,5 ton bedraagt;

– voertuigen die bestemd zijn voor het personenvervoer en die volgens hun bouwtype en uitrusting ten hoogste negen personen, de bestuurder daaronder begrepen, kunnen vervoeren en die daartoe zijn bestemd;

– voertuigen die bestemd zijn voor het geregeld personenvervoer waarvan de lengte van het traject niet groter is dan 50 km;

– voertuigen waarvan de toegestane maximumsnelheid niet meer dan 30 km per uur bedraagt;

– voertuigen van of onder toezicht van strijdkrachten, bescherming burgerbevolking, brandweer en korpsen voor de handhaving van de openbare orde;

– voertuigen van de rioleringsdiensten, de diensten ter bescherming tegen overstromingen, of van de diensten van de water-, gas- en elektriciteitsvoorziening, de gemeentereiniging, de vuilnisophaling, de telegraaf en telefoon, de postzendingen, de radio-omroep, de televisie en de opsporing van radio- en televisiezend- en ontvangtoestellen;

– voertuigen die gebruikt worden in noodsituaties of voor reddingsoperaties;

– speciaal voor medische doeleinden uitgeruste voertuigen;

– voertuigen voor het vervoer van circus- of kermismateriaal;

– voertuigen die speciaal zijn uitgerust voor reparaties en wegslepen;

– voertuigen die op de weg worden beproefd met het oog op de technische ontwikkeling, reparatie of onderhoud, en nieuwe of vernieuwde voertuigen die nog niet in gebruik zijn genomen;

– voertuigen die worden gebruikt voor het niet-commercieel goederenvervoer voor privé-doeleinden;

– voertuigen voor het ophalen van melk op de boerderijen en het terugbrengen van melkbussen of zuivelprodukten voor de veevoeding naar de boerderijen.

Op grond van artikel 2.6:1, onder b, van het Arbeidstijdenbesluit vervoer zijn de volgende categorieën eveneens uitgezonderd van deze verplichting:

– voertuigen voor goederenvervoer die door landbouw- tuinbouw-, bosbouw-, of visserijbedrijven worden gebruikt voor ritten binnen een straal van 50 km van de gebruikelijke standplaats van het voertuig, met inbegrip van het grondgebied van gemeenten waarvan de kern binnen deze straal is gelegen;

– voertuigen voor het vervoer van levende dieren van de boerderijen naar de plaatselijke markten en omgekeerd, of van de markten naar de plaatselijke slachthuizen;

– voertuigen voor gebruik als winkels op plaatselijke markten, voor de verkoop aan huis, voor ambulante werkzaamheden van banken, wisselkantoren of spaarbanken, voor eredienst, voor het uitlenen van boeken, platen of cassettes, voor culturele manifestaties of voor tentoonstellingen en speciaal voor dergelijk gebruik uitgerust;

Artikel 13, onderdelen c, e, f en g van verordening 3820/85/EEG moet zodanig geïnterpreteerd worden dat voor de volgende categorie voertuigen eveneens geen verplichting bestaat een tachograaf aanwezig te hebben:

– voertuigen voor het vervoer van het materieel of de uitrusting die de bestuurder beroepshalve gebruikt, binnen een straal van 50 km rond de gebruikelijke standplaats van het voertuig, op voorwaarde dat dit vervoer niet de hoofdactiviteit van de bestuurder is en dat door de afwijking de doelstelling van de verordening niet ernstig worden geschaad. Meer specifiek wordt vrijstelling van de installatieverplichting gegeven voor voertuigen met een toegestane maximum massa van minder dan 7500 kg, waarvan de bestuurder niet meer dan 12 uur per week vervoer verricht.

Tenslotte zijn motorrijtuigen op grond van artikel 39, onderdeel b, van de Regeling controleapparaten, die gebruikt worden voor het verrichten van rijonderricht, en voorzien zijn van een blauw bord met een L, ook uitgezonderd van deze verplichting.

In het zevende lid worden de tijdens de APK te controleren punten genoemd. Deze punten zijn overgenomen uit de richtlijn en betreffen de volgende: ten eerste de geldigheidsduur zoals vermeld op het installatieplaatje; ten tweede de omtrek van de banden indien er twijfel bestaat over de afmeting van de banden die overeen moet komen met de gegevens op het installatieplaatje; ten derde of de zegelingen van het controleapparaat, dan wel andere voorzieningen ter bescherming van de verbindingen van het controleapparaat tegen bedrog, intact zijn.

Artikel II

De inwerkingtreding van dit besluit geschiedt met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst. Daarmee wordt het mogelijk de inwerkingtreding van dit besluit en die van de nog tot stand te brengen wijzigingen van ministeriële regelingen op elkaar af te stemmen. Vanaf de datum van inwerkingtreding van dit besluit is het mogelijk tijdens de APK eveneens te controleren op aanwezigheid en het juist functioneren van het controleapparaat.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos


XNoot
1

Stb. 1994, 450, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 23 april 2002, Stb. 252.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven