Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 2002, 250 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 2002, 250 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de voorschriften inzake rijbewijzen nader af te stemmen op richtlijn 91/439/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs (PbEG L 237), de voorschriften op het terrein van de rijvaardigheid en rijbevoegdheid aan te passen aan recente ontwikkelingen in de praktijk, alsmede een aantal technische onvolkomenheden in de Wegenverkeerswet 1994 weg te nemen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wegenverkeerswet 19941 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel e wordt «invalidenvoertuigen» vervangen door: gehandicaptenvoertuigen.
2. In onderdeel g wordt na «artikel 36» ingevoegd: of artikel 37, derde lid,.
3. Het bij de wet van 11 november 1999, houdende wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 met betrekking tot de Algemene Periodieke Keuring (Stb. 504), tot onderdeel p verletterde onderdeel o en het bij de wet van 5 april 2001 tot wijziging van bepalingen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens (Stb. 180) toegevoegde onderdeel p worden vervangen door drie onderdelen, luidende:
p. verwerken van gegevens: verwerken als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet bescherming persoonsgegevens;
q. Dienst Wegverkeer: de in artikel 4a bedoelde dienst;
r. het CBR: de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen.
Artikel 2b komt te luiden:
Artikel 4b, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de komma aan het slot van onderdeel a wordt ingevoegd: en het verrichten van keuringen ingevolge artikel 29.
2. In onderdeel j wordt na «62,» ingevoegd: 70a,.
3. In onderdeel n wordt na «26, eerste lid,» ingevoegd «29, tweede lid, «, wordt na «70, tweede lid,» ingevoegd «70d, eerste lid,» en wordt «111, vierde lid,» vervangen door: artikel 111, vijfde lid,.
In artikel 4q, tweede lid, onder c, wordt na autoriteiten ingevoegd: en instellingen van volkenrechtelijke organisaties.
Na Hoofdstuk IA wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
1. Het CBR verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de inlichtingen die deze ten behoeve van zijn taakuitoefening nodig oordeelt. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.
2. Onze Minister kan aan het CBR aanwijzingen van algemene aard geven met betrekking tot de uitvoering van de artikelen 130 tot en met 134a en 149, tweede lid, onderdeel a.
3. Indien het CBR naar het oordeel van Onze Minister zijn taak ernstig verwaarloost of in gevaar brengt, kan Onze Minister, gehoord het CBR, de noodzakelijke voorzieningen treffen.
4. Over de uitoefening van het toezicht op het CBR door Onze Minister kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld.
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het zesde tot en met achtste lid tot zevende tot en met negende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
6. Het vierde en het vijfde lid gelden niet ten aanzien van de bestuurder van een motorrijtuig gedurende de tijd dat door hem een rijproef wordt afgelegd in het kader van een ingevolge artikel 131, eerste lid, gevorderd onderzoek.
2. In het negende lid (oud achtste lid) wordt «tweede, vijfde en zevende lid» vervangen door: tweede, vierde, vijfde, zesde en achtste lid.
In artikel 21, eerste lid, eerste volzin, worden de woorden «vallen de nader bij algemene maatregel van bestuur» vervangen door: vallen in elk geval de nader bij algemene maatregel van bestuur.
Het opschrift van hoofdstuk III, paragraaf 4, komt te luiden:
Na artikel 28 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Een voertuig dat is bestemd om te worden gebruikt voor het vervoer van personen, anders dan per bus, waarop de Wet personenvervoer 2000 betrekking heeft, kan worden gekeurd op het voldoen aan de eisen die ingevolge artikel 104, aanhef en onderdeel a, van de Wet personenvervoer 2000 worden gesteld.
2. Een keuring als bedoeld in het eerste lid wordt op aanvraag en tegen betaling op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het door deze dienst vastgestelde tarief, door deze dienst verricht.
3. De artikelen 22, derde en vierde lid, en 28, derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
In artikel 36, vijfde lid, wordt na «kentekenregister» ingevoegd: , tenzij krachtens artikel 71 een bepaalde afwijking van die gegevens is toegestaan.
Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «invalidenvoertuigen» vervangen door: gehandicaptenvoertuigen.
2. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. motorrijtuigen en aanhangwagens, mits wordt voldaan aan nadere bij ministeriële regeling vast te stellen regels, die in eigendom toebehoren aan of worden gehouden door:
1°. leden van een bij ministeriële regeling aangewezen krijgsmacht of civiele dienst in de zin van artikel I van het op 19 juni 1951 te Londen gesloten Verdrag tussen de landen die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag nopens de rechtspositie van hun krijgsmachten (Trb. 1953, 10), dan wel in de zin van artikel 3 van het bij evenbedoeld verdrag behorende, op 28 augustus 1952 te Parijs gesloten, protocol nopens de rechtspositie van internationale militaire hoofdkwartieren ingesteld uit hoofde van het Noord-Atlantisch Verdrag (Trb. 1953, 11), alsmede
2°. functionarissen van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie die in Nederland zijn op grond van de briefwisseling tussen de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie van 31 augustus en 11 september 1979 (Trb.1979, 159) en op wie het Verdrag nopens de rechtspositie van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, van de nationale vertegenwoordigers bij haar organen en van haar internationale staf (Trb.1951, 139), van toepassing is.
3. Aan het derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen het gebruik van een zodanig kenteken verplicht is.
Artikel 43, tweede lid, komt te luiden:
2. Aan autoriteiten buiten Nederland en instellingen van volkenrechtelijke organisaties worden in de bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen op de door de Dienst Wegverkeer te bepalen wijze uit het register gegevens verstrekt.
In artikel 48, vierde lid, wordt «artikel 1, eerste lid, onderdeel n» vervangen door: artikel 1, eerste lid, onderdeel o.
In artikel 107, tweede lid, onderdeel a, wordt «inrichting en uitvoering» vervangen door: inrichting, uitvoering en invulling.
Artikel 108, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «invalidenvoertuigen» vervangen door: gehandicaptenvoertuigen.
2. Onderdeel d komt te luiden:
d. motorrijtuigen, indien die bestuurders vreemdelingen in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 zijn, die op grond van hun hoedanigheid van of betrekking tot diplomatiek of consulair personeel dan wel op grond van hun hoedanigheid van of betrekking tot personeel in dienst van een in Nederland gevestigde internationale organisatie houder zijn van een door Onze Minister van Buitenlandse Zaken verstrekt identiteitsbewijs voor geprivilegieerden en aan wie door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland een rijbewijs is afgegeven dat geldig is voor het besturen van een motorrijtuig als waarmee wordt gereden;
Artikel 109 komt te luiden:
1. De in artikel 108, eerste lid, onderdeel h, bedoelde registratie geschiedt door de Dienst Wegverkeer op aanvraag van de houder van het rijbewijs.
2. Artikel 111, derde lid, is van overeenkomstige toepassing op de registratie van rijbewijzen.
3. Indien de houder van een in het rijbewijzenregister geregistreerd rijbewijs zich na de registratie opnieuw heeft gevestigd in Nederland, treedt de registratie van het na hervestiging ter registratie aangeboden rijbewijs in de plaats van de registratie die bij eerdere vestiging heeft plaatsgevonden.
4. De Dienst Wegverkeer stelt bij de registratie de termijn van geldigheid in Nederland van het ter registratie aangeboden rijbewijs vast.
5. Onverminderd het zesde lid bedraagt de termijn van geldigheid in Nederland:
a. indien het rijbewijs is afgegeven aan een houder die op de datum waarop deze zich in Nederland heeft gevestigd, de leeftijd van 60 jaren nog niet had bereikt, 10 jaren gerekend vanaf de dag waarop deze zich in Nederland heeft gevestigd;
b. indien het rijbewijs is afgegeven aan een houder die op de datum waarop deze zich in Nederland heeft gevestigd, de leeftijd van 60 jaren doch nog niet die van 65 jaren had bereikt, de periode tot de datum waarop deze de leeftijd van 70 jaren bereikt;
c. indien het rijbewijs is afgegeven aan een houder die op de datum waarop deze zich in Nederland heeft gevestigd, de leeftijd van 65 jaren had bereikt, 5 jaren, gerekend vanaf de dag waarop deze zich in Nederland heeft gevestigd.
6. Indien de resterende geldigheidsduur van het ter registratie aangeboden rijbewijs korter is dan de in het vijfde lid genoemde termijn van geldigheid in Nederland, wordt bij de registratie in afwijking van het vijfde lid als termijn van geldigheid in Nederland vastgesteld de resterende geldigheidsduur van het rijbewijs.
7. De Dienst Wegverkeer verschaft zich de nodige zekerheid over de identiteit van de aanvrager. Hij is bevoegd te vorderen dat de aanvrager op een door hem te bepalen plaats en tijd persoonlijk verschijnt voor een door hem aangewezen persoon.
8. De Dienst Wegverkeer vergewist zich ervan dat het ter registratie aangeboden rijbewijs geldig is, dat de bij de aanvraag van registratie over te leggen bescheiden aan de daaraan gestelde eisen voldoen en dat ook overigens aan de met betrekking tot de registratie van dat rijbewijs gestelde voorwaarden wordt voldaan.
9. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels met betrekking tot de registratie vastgesteld. Bij ministeriële regeling kunnen ter uitvoering van die regels voorschriften worden vastgesteld.
Na artikel 109 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
Het is verboden voor het verkrijgen van de in artikel 108, eerste lid, onderdeel h, bedoelde registratie opzettelijk onjuiste opgaven te doen, onjuiste inlichtingen te verschaffen en onjuiste bewijsstukken en andere bescheiden over te leggen.
1. De Dienst Wegverkeer verklaart de in artikel 108, eerste lid, onderdeel h, bedoelde registratie ongeldig indien de registratie is geschied op grond van door de houder verschafte onjuiste gegevens en de registratie niet zou zijn geschied indien de onjuistheid van die gegevens ten tijde van de registratie bekend zou zijn geweest.
2. De ongeldigverklaring is van kracht met ingang van de zevende dag na die waarop het besluit tot ongeldigverklaring aan de houder van het rijbewijs is bekend gemaakt.
Artikel 110 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Motorrijtuigen mogen slechts worden bestuurd door personen die de leeftijd van achttien jaren of, voor zover het betreft motorrijtuigen, al dan niet met aanhangwagen, die zijn ingericht voor het vervoer van meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen, de leeftijd van eenentwintig jaren hebben bereikt.
2. In het tweede lid wordt «invalidenvoertuigen» vervangen door: gehandicaptenvoertuigen.
Artikel 110b wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. degene aan wie rijonderricht wordt gegeven, de leeftijd van achttien jaren of, voor zover het betreft motorrijtuigen, al dan niet met aanhangwagen, die zijn ingericht voor het vervoer van meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen, de leeftijd van eenentwintig jaren nog niet heeft bereikt;
2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Het eerste lid geldt niet voor zover het rijonderricht aan bestuurders van bromfietsen betreft.
Artikel 111 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. de leeftijd van achttien jaren of, voor zover het betreft een rijbewijs voor het besturen van motorrijtuigen, al dan niet met aanhangwagen, die zijn ingericht voor het vervoer van meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen, de leeftijd van eenentwintig jaren heeft bereikt en
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De aanvrager van een rijbewijs dient zich te legitimeren met een op zijn naam gesteld reisdocument als bedoeld in artikel 2, eerste of tweede lid, van de Paspoortwet, met een op zijn naam gesteld identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 2°, van de Wet op de identificatieplicht dan wel met een eerder aan hem afgegeven rijbewijs dat hetzij nog geldig is hetzij zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur. Gelijke verplichting geldt voor degene ten aanzien van wie een onderzoek als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt ingesteld.
3. In het zesde lid wordt «persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid» vervangen door: persoonsgegevens betreffende iemands rijvaardigheid en gezondheid.
In artikel 113, vierde lid, wordt «het eerste en het derde lid» vervangen door: het eerste tot en met het derde lid.
Artikel 115 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt vóór «124, vierde lid,» ingevoegd: 120, derde lid,.
2. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid wordt onder een rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.
Artikel 117 komt te luiden:
1. Een internationaal rijbewijs ten behoeve van het verkeer met motorrijtuigen buiten Nederland wordt overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels afgegeven door de burgemeester van de gemeente waar de aanvrager op het tijdstip van de aanvraag als ingezetene was ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens.
2. De bevoegdheid tot het afgeven van internationale rijbewijzen ten behoeve van het verkeer met motorrijtuigen buiten Nederland kan door Onze Minister worden verleend aan besturen van verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid, die behartiging van verkeersbelangen ten doel hebben.
3. Het internationaal rijbewijs dient te voldoen aan de eisen inzake inrichting en uitvoering, vastgesteld in Annex E van het op 24 april 1926 te Parijs tot stand gekomen internationaal verdrag betreffende het verkeer met motorrijtuigen (Stb. 1928, 291) dan wel aan de eisen inzake inrichting en uitvoering, vastgesteld in Bijlage 10 van het op 19 september 1949 te Genève tot stand gekomen Verdrag nopens het wegverkeer (Trb. 1951, 81).
4. Een internationaal rijbewijs wordt op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief slechts afgegeven aan degene die de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt en die:
a. in het bezit is van een op zijn naam gesteld rijbewijs dat nog geldig is, dan wel
b. woonachtig is in Nederland en in het bezit is van een hem door het daartoe bevoegde gezag in een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen of in een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte afgegeven rijbewijs, dat nog geldig is, mits de in artikel 108, eerste lid, onderdeel h, bedoelde termijn nog niet is verstreken, dan wel
c. woonachtig is in Nederland en in het bezit is van een hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, anders dan in een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen of in een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, afgegeven rijbewijs dat nog geldig is, mits de in artikel 108, eerste lid, onderdeel g, bedoelde termijn nog niet is verstreken.
5. Een internationaal rijbewijs is geldig voor de duur van een jaar, gerekend vanaf de dag van afgifte, dan wel, indien de aanvrager in het bezit is van een op zijn naam gesteld rijbewijs of een hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs waarvan de resterende geldigheidsduur korter is dan een jaar, vanaf de dag van afgifte tot de dag waarop dat rijbewijs zijn geldigheid verliest.
6. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels vastgesteld met betrekking tot de aanvraag en afgifte van internationale rijbewijzen. Bij ministeriële regeling kunnen ter uitvoering van die regels nadere regels worden vastgesteld.
Artikel 119 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Degene die is belast met de afgifte van rijbewijzen geeft overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels een nieuw rijbewijs af:
a. bij vernieuwing van het eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs;
b. bij wijziging van de omvang van de uit het eerder afgegeven rijbewijs voortvloeiende bevoegdheden, met uitzondering van de in artikel 131, vierde lid, bedoelde schorsing van de geldigheid;
c. bij wijziging van de personalia van de houder;
d. na ongeldigverklaring van het eerder afgegeven rijbewijs op grond van artikel 124, eerste lid, onderdeel e.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het nieuwe rijbewijs wordt niet afgegeven dan nadat het eerder afgegeven rijbewijs waarvoor het wordt afgegeven, is ingeleverd bij degene die is belast met de afgifte van het nieuwe rijbewijs.
Artikel 120 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Degene die is belast met de afgifte van rijbewijzen geeft overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels een vervangend rijbewijs af voor:
a. rijbewijzen die versleten of geheel of ten dele onleesbaar zijn;
b. rijbewijzen die verloren zijn geraakt of teniet zijn gegaan.
2. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. Indien de houder van een verloren geraakt rijbewijs waarvoor een vervangend rijbewijs is afgegeven, na de afgifte van het vervangende rijbewijs weer in het bezit komt van dat verloren geraakte rijbewijs, dient hij dat rijbewijs in te leveren bij degene die het vervangende rijbewijs heeft afgegeven.
3. In het vierde lid (oud derde lid) wordt «het eerste en het tweede lid» vervangen door: het eerste tot en met het derde lid.
In artikel 121, eerste lid, wordt «het ongeldig verklaren van rijbewijzen» vervangen door: het ongeldig verklaren van rijbewijzen door de Dienst Wegverkeer.
Artikel 123, eerste lid, onderdeel f, komt te luiden:
f. door ongeldigverklaring, voor de categorie of categorieën waarop de ongeldigverklaring betrekking heeft dan wel, indien de ongeldigverklaring betrekking heeft op een deel van de geldigheidsduur, voor dat deel van de geldigheidsduur.
Artikel 124 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. De aanhef komt te luiden:
Onverminderd de artikelen 132, tweede lid, en 134, derde lid, wordt een rijbewijs overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels voor een of meer categorieën van motorrijtuigen of voor een deel van de geldigheidsduur ongeldig verklaard indien:
b. Onderdeel d komt te luiden:
d. de houder blijkens een op diens verzoek uitgevoerd onderzoek niet langer beschikt over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie of categorieën waarop het onderzoek betrekking heeft, voor die categorie of categorieën en, indien bij dat onderzoek blijkt dat hij tevens niet beschikt over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen van een andere categorie of andere categorieën dan waarop het onderzoek betrekking heeft, tevens voor die andere categorie of categorieën;
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De ongeldigverklaring geschiedt:
a. in de in het eerste lid, onderdelen a, b en d, bedoelde gevallen door de Dienst Wegverkeer, indien de ongeldigverklaring betrekking heeft op een door deze dienst of een door Onze Minister afgegeven rijbewijs;
b. in de in het eerste lid, onderdelen d en e, bedoelde gevallen door de Dienst Wegverkeer, indien de ongeldigverklaring betrekking heeft op een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen of in een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, waarvan de houder in Nederland woonachtig is;
c. in de in het eerste lid, onderdelen a, b en d, bedoelde gevallen door degene die is belast met de afgifte van rijbewijzen, indien de ongeldigverklaring betrekking heeft op een rijbewijs dat niet is afgegeven door de Dienst Wegverkeer of door Onze Minister, dan wel door het daartoe bevoegde gezag in een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen of in een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
d. in het in het eerste lid, onderdeel c, bedoelde geval
I. indien de verklaring wordt overgelegd door een houder die zich ingevolge het in artikel 131, eerste lid, bedoelde besluit dient te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid, door het CBR;
II. buiten de gevallen waarin de verklaring wordt overgelegd door een houder die zich ingevolge het in artikel 131, eerste lid, bedoelde besluit dient te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid, door degene die is belast met de afgifte van rijbewijzen, indien de ongeldigverklaring betrekking heeft op een rijbewijs dat niet is afgegeven door de Dienst Wegverkeer of door Onze Minister dan wel door de Dienst Wegverkeer, indien de ongeldigverklaring betrekking heeft op een door deze dienst of een door Onze Minister afgegeven rijbewijs;
e. in het in het eerste lid, onderdeel e, bedoelde geval door degene die is belast met de afgifte van rijbewijzen, indien de ongeldigverklaring betrekking heeft op een rijbewijs dat niet is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen of in een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
3. Onder vernummering van het zesde lid tot negende lid worden drie leden ingevoegd, luidende:
6. Indien het rijbewijs dat voor ongeldigverklaring op grond van het eerste lid, onderdeel c, in aanmerking komt, zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur, plaatst degene die ingevolge het tweede lid is belast met de ongeldigverklaring:
a. in het in het tweede lid, onderdeel d, aanhef en onder I, bedoelde geval een aantekening in het rijbewijzenregister waaruit blijkt dat de houder bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs op de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde wijze dient aan te tonen dat hij, al naar gelang de aard van het onderzoek waarop het in artikel 131, eerste lid, bedoelde besluit betrekking heeft, beschikt over de rijvaardigheid, de lichamelijke en geestelijke geschiktheid dan wel de rijvaardigheid en de lichamelijke en geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie of categorieën waarop de door de houder overgelegde verklaring betrekking heeft;
b. in het in het tweede lid, onderdeel d, aanhef en onder II, bedoelde geval een aantekening in het rijbewijzenregister waaruit blijkt dat de houder bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs op de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde wijze dient aan te tonen dat hij beschikt over de rijvaardigheid en de lichamelijke en geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie of categorieën waarop de door de houder overgelegde verklaring betrekking heeft.
7. Indien het rijbewijs dat voor ongeldigverklaring op grond van het eerste lid, onderdeel d, in aanmerking komt, zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur, plaatst degene die ingevolge het tweede lid is belast met de ongeldigverklaring, een aantekening in het rijbewijzenregister waaruit blijkt dat de houder bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs op de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde wijze dient aan te tonen dat hij beschikt over de lichamelijke en geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie of categorieën waarop het onderzoek betrekking heeft.
8. Indien bij het op grond van het eerste lid, onderdeel d, uitgevoerde onderzoek is gebleken dat de resterende geldigheidsduur van het rijbewijs korter is dan de termijn waarvoor de houder blijkens het onderzoek naar verwachting geschikt zal zijn voor het besturen van motorrijtuigen, plaatst degene die is belast met de afgifte van rijbewijzen een aantekening in het rijbewijzenregister waaruit blijkt dat de houder bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs op de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde wijze dient aan te tonen dat hij beschikt over de lichamelijke en geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie of categorieën waarop het onderzoek betrekking heeft.
4. In het negende lid (oud zesde lid) wordt «het eerste lid, aanhef en onderdelen c en d» vervangen door «het eerste lid, aanhef en onderdelen c, d en e» en wordt «het derde, vierde en vijfde lid» vervangen door «het derde tot en met het achtste lid».
Artikel 125 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Indien de ongeldigverklaring verband houdt met de noodzaak de rijbevoegdheid die voortvloeit uit een of meer categorieën waarvoor het rijbewijs is afgegeven, te beperken door het stellen van eisen aan het motorrijtuig of aan de bestuurder daarvan, wordt door degene die is belast met de afgifte van rijbewijzen een nieuw rijbewijs afgegeven waarin de noodzakelijk geachte beperkingen ten aanzien van de rijbevoegdheid zijn aangeduid met een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.
2. In het derde lid (oud tweede lid) wordt «het eerste lid» vervangen door: het eerste en het tweede lid.
Artikel 126, vierde lid, komt te luiden:
4. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland.
Artikel 127, derde lid, komt te luiden:
3. De autoriteiten, bedoeld in het eerste lid, zijn bevoegd tot het invoeren, wijzigen en verwijderen van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gegevens die van belang zijn voor het bijhouden van het register.
Artikel 130 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, eerste volzin, en in het derde lid wordt «Onze Minister» telkens vervangen door: het CBR.
2. De tweede volzin van het eerste lid komt te luiden: Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Artikel 131 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid. Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling genomen.
2. In het tweede en het zesde lid wordt «Onze Minister» telkens vervangen door: Het CBR.
3. In het vierde lid wordt «Onze Minister» vervangen door: het CBR.
4. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, legt het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen betrokkene overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels de verplichting op zich binnen een daarbij vastgestelde termijn te onderwerpen aan educatieve maatregelen ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid. De aan deze maatregelen verbonden kosten, waarvan de hoogte wordt vastgesteld bij ministeriële regeling, komen ten laste van betrokkene. Indien het rijbewijs overeenkomstig artikel 130, tweede lid, is ingevorderd, wordt het onverwijld aan betrokkene teruggegeven.
Artikel 132 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt in de eerste volzin «Onze Minister» vervangen door «het CBR» en wordt in de tweede volzin «Onze Minister» vervangen door «Het CBR».
2. In het derde lid wordt «Onze Minister» vervangen door: Het CBR.
3. In het vijfde lid, onderdeel a, wordt «Onze Minister» vervangen door: het CBR.
4. Onder vernummering van het zesde lid tot zevende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
6. Indien het rijbewijs dat voor ongeldigverklaring op grond van het tweede lid in aanmerking komt, zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur, plaatst het CBR een aantekening in het rijbewijzenregister waaruit blijkt dat de houder bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs op de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde wijze dient aan te tonen dat hij, al naar gelang de aard van het onderzoek waarop het in artikel 131, eerste lid, bedoelde besluit betrekking heeft, beschikt over de rijvaardigheid dan wel de lichamelijke en geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie of categorieën waarop dat besluit betrekking heeft.
5. In het zevende lid (oud zesde lid) wordt «het tweede en het vijfde lid» vervangen door: het tweede, vijfde en zesde lid.
Artikel 133 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «Onze Minister» vervangen door: het CBR.
2. In het vierde lid wordt «Onze Minister» vervangen door: Het CBR.
Artikel 134 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt in de eerste volzin «Onze Minister» vervangen door «Het CBR» en wordt in de tweede en derde volzin «Onze Minister» telkens vervangen door «het CBR».
2. Het tweede, derde, vierde, vijfde, zesde en zevende lid worden respectievelijk vernummerd tot derde, vierde, zevende, achtste, negende en tiende lid.
3. Er wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
4. Het derde lid (oud tweede lid) komt te luiden:
3. Indien het CBR voornemens is het rijbewijs ongeldig te verklaren, deelt het dit mede aan de houder, tevens onder mededeling van de bevoegdheid van betrokkene om binnen twee weken een tweede onderzoek te verlangen. Een deel van de aan dit tweede onderzoek verbonden kosten, waarvan de hoogte bij ministeriële regeling wordt vastgesteld, komt ten laste van betrokkene. De artikelen 132 en 133 alsmede het eerste en het vierde lid van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing.
5. In het vierde lid (oud derde lid) wordt «Onze Minister» vervangen door: het CBR.
6. Er worden twee leden ingevoegd, luidende:
5. Indien de uitslag van het onderzoek aanleiding geeft tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van betrokkene, plaatst het CBR, indien dat rijbewijs zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur, een aantekening in het rijbewijzenregister waaruit blijkt dat de houder bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs op de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde wijze dient aan te tonen dat hij, al naar gelang de aard van het onderzoek, beschikt over de lichamelijke en geestelijke geschiktheid dan wel de rijvaardigheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie of categorieën waarop het onderzoek betrekking had.
6. Indien bij een op grond van het in artikel 131, eerste lid, bedoelde besluit gevorderd onderzoek naar de geschiktheid is gebleken dat de resterende geldigheidsduur van het rijbewijs korter is dan de termijn waarvoor de houder blijkens de uitslag van het onderzoek naar verwachting geschikt zal zijn voor het besturen van motorrijtuigen, plaatst het CBR een aantekening in het rijbewijzenregister waaruit blijkt dat de houder bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs op de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde wijze dient aan te tonen dat hij beschikt over de lichamelijke en geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie of categorieën waarop het onderzoek betrekking heeft.
7. Het zevende lid (oud vierde lid) komt te luiden:
7. Indien het CBR het rijbewijs niet ongeldig verklaart, legt het in bij ministeriële regeling vastgestelde gevallen aan betrokkene overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels de verplichting op zich binnen een daarbij vastgestelde termijn te onderwerpen aan educatieve maatregelen ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid. De aan deze maatregelen verbonden kosten, waarvan de hoogte wordt vastgesteld bij ministeriële regeling, komen ten laste van betrokkene. Indien het rijbewijs overeenkomstig artikel 130, tweede lid, is ingevorderd, wordt het onverwijld aan betrokkene teruggegeven.
8. In het achtste lid (oud vijfde lid) wordt «Onze Minister» vervangen door: Het CBR.
9. Het negende lid (oud zesde lid) komt te luiden:
9. Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het derde, het vierde en het zevende lid.
Artikel 134a komt te luiden:
Artikel 161 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. De zinsnede «de bij of krachtens deze wet aan hen verleende bevoegdheden» wordt vervangen door: de bij of krachtens deze wet dan wel krachtens artikel 5:19, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht aan hen verleende bevoegdheden.
b. Vóór «124, vierde lid,» wordt ingevoegd: 120, derde lid,.
2. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid wordt onder een rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.
3. In het vijfde lid (oud: vierde lid) wordt «eerste, tweede en derde lid» vervangen door: eerste tot en met vierde lid.
Artikel 164 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de tweede volzin wordt de zinsnede «tot het tijdstip waarop de ontzegging ingaat» vervangen door: tot het tijdstip waarop de ontzegging is verstreken.
b. De derde volzin vervalt.
2. De laatste volzin van het zevende lid komt te luiden: Teruggave van het motorrijtuig vindt slechts plaats indien aan de vordering is voldaan of indien de officier van justitie zich niet langer tegen de teruggave verzet.
In artikel 168 wordt «artikel 1, eerste lid, onderdeel m» vervangen door: artikel 1, eerste lid, onderdeel n.
Artikel 176 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «de artikelen 41, eerste lid, onderdelen c en d, en 61, eerste lid, onderdelen a en b» vervangen door: artikel 41, eerste lid, onderdelen c en d.
2. In het derde lid wordt «9, eerste, tweede, en vierde tot en met zesde lid» vervangen door: 9, eerste, tweede, vierde, vijfde en zevende lid.
Artikel 179 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het zevende lid wordt «artikel 1, eerste lid, onderdeel m» vervangen door: artikel 1, eerste lid, onderdeel n.
2. In het achtste lid wordt «het daartoe bevoegde gezag in een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen of in een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte» vervangen door: het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland.
Artikel 48 van de Invoeringswet Wegenverkeerswet 19942 komt te luiden:
1. Met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen 1, eerste lid, onderdeel k, 107 tot en met 110, 111, eerste en derde tot en met vijfde lid en 112 tot en met 134 van de Wegenverkeerswet 1994 wordt voor de toepassing van die wet onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs dat is afgegeven op basis van de Wegenverkeerswet.
2. Voor de toepassing van artikel 111, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 wordt onder een eerder aan hem afgegeven rijbewijs dat hetzij nog geldig is hetzij zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur mede verstaan een eerder op basis van de Wegenverkeerswet aan hem afgegeven rijbewijs dat hetzij nog geldig is hetzij na 30 juni 1985 zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur.
3. Met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 123 van de Wegenverkeerswet 1994 wordt voor de toepassing van het eerste lid, aanhef juncto onderdeel b, van dat artikel onder een eerder aan de aanvrager afgegeven rijbewijs mede verstaan een eerder op basis van de Wegenverkeerswet aan de aanvrager afgegeven rijbewijs dat op het moment van de aanvraag hetzij nog geldig is hetzij na 30 juni 1985 zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur of door omwisseling tegen een rijbewijs dat is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland.
De Wet rijonderricht motorrijtuigen 19933 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdelen a en b, vervallen de woorden «niet langer dan zes maanden voor de datum van afgifte».
2. Onder vernummering van het vijfde tot en met achtste lid tot vierde tot en met zevende lid, vervalt het vierde lid.
Artikel 11 komt te luiden:
1. Het instituut geeft bij wijziging van de omvang van de uit het certificaat voortvloeiende bevoegdheden een nieuw certificaat af waarop de geldigheidsduur van het eerder afgegeven certificaat wordt geplaatst.
2. Afgifte van het nieuwe certificaat geschiedt slechts tegen inlevering van het eerder afgegeven certificaat waarop de wijziging betrekking heeft.
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
1. De laatste volzin van het tweede lid vervalt.
2. Aan het artikel worden twee leden toegevoegd, luidende:
3. Indien het te vervangen certificaat verloren is geraakt of teniet is gegaan, dient een door de aanvrager ondertekende verklaring te worden overgelegd, dat het certificaat verloren is geraakt of teniet is gegaan. In de verklaring dienen de omstandigheden waaronder het certificaat verloren geraakt of teniet gegaan is, te worden omschreven.
4. Op het vervangende certificaat wordt door het instituut de geldigheidsduur van het vervangen certificaat geplaatst.
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Een certificaat is geldig voor de duur van vijf achtereenvolgende jaren.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Indien een certificaat wordt afgegeven binnen zes maanden vóór het tijdstip waarop de geldigheidsduur van een eerder aan betrokkene afgegeven certificaat verstrijkt dan wel de aanvrager zijn bevoegdheid tot het geven van rijonderricht ontleent aan een ontheffing als bedoeld in artikel 24a gaat de geldigheidsduur van het certificaat in met ingang van de datum waarop de geldigheidsduur van het eerder aan betrokkene afgegeven certificaat verstrijkt.
Artikel 14, onderdeel a, komt te luiden:
a. afgifte van een nieuw certificaat met uitzondering van de afgifte, bedoeld in het tweede lid van artikel 13,
In artikel 17, tweede lid, onderdeel c, vervallen de woorden «niet langer dan zes maanden voor de datum van afgifte».
Na artikel 24 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
1. Het instituut kan onder daarbij te stellen voorwaarden ontheffing verlenen van artikel 7 indien:
a. degene die door omstandigheden die hem redelijkerwijs niet kunnen worden verweten, een door het instituut afgenomen toets niet met goed gevolg heeft afgelegd en waarbij het niet mogelijk is binnen de resterende geldigheidsduur van het eerder aan hem afgegeven certificaat, nogmaals een toets af te leggen;
b. in andere gevallen indien toepassing van artikel 7, gelet op het door die bepaling beschermde belang, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2. De ontheffing wordt verleend voor de duur van maximaal zes maanden en kan slechts eenmaal worden verlengd met maximaal zes maanden.
3. Indien de ontheffing op medische gronden wordt verzocht, gaat het verzoek vergezeld van een medische verklaring.
4. De ontheffing verliest haar geldigheid en dient bij het instituut te worden ingeleverd, zodra de houder van de ontheffing voldoet aan de in artikel 7 gestelde eisen.
5. Ter uitvoering van het derde lid worden persoonsgegevens betreffende de gezondheid als bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens verwerkt. De verwerking van deze gegevens vindt plaats teneinde te kunnen beoordelen of de aanvrager in aanmerking komt voor een ontheffing als bedoeld in het eerste lid. Het instituut is verantwoordelijk voor deze verwerking.
Artikel 110, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals dat artikel luidde vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel S, van deze wet, blijft van kracht ten aanzien van bestuurders van motorrijtuigen, al dan niet met aanhangwagen, die zijn ingericht voor het vervoer van meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen, die op dat tijdstip de leeftijd van achttien doch nog niet die van eenentwintig jaren hebben bereikt, voor zover
a. aan hen reeds vóór dat tijdstip een rijbewijs voor het besturen van de betrokken motorrijtuigen is afgegeven;
b. zij blijkens een door of vanwege de overheid ingesteld onderzoek naar de rijvaardigheid en geschiktheid tot het besturen van de betrokken motorrijtuigen, waarvoor de aanvraag vóór dat tijdstip is ingediend, beschikken over de voor het besturen van de betrokken motorrijtuigen vereiste rijvaardigheid en geschiktheid en aan hen na dat tijdstip een rijbewijs voor het besturen van de betrokken motorrijtuigen is afgegeven.
Artikel 110b, eerste lid, onderdeel b, zoals dat artikel luidde vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel T, van deze wet, blijft van kracht ten aanzien van bestuurders van motorrijtuigen, al dan niet met aanhangwagen, die zijn ingericht voor het vervoer van meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen, die op dat tijdstip de leeftijd van achttien doch nog niet die van eenentwintig jaren hebben bereikt, voor zover de aanvraag voor het door of vanwege de overheid ingestelde onderzoek naar de rijvaardigheid en geschiktheid tot het besturen van de betrokken motorrijtuigen vóór dat tijdstip is ingediend.
Artikel 111, eerste lid, aanhef en onderdeel a, zoals dat artikel luidde vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel U, van deze wet, blijft van kracht ten aanzien van:
a. vóór dat tijdstip ingediende aanvragen van rijbewijzen voor het besturen van motorrijtuigen, al dan niet met aanhangwagen, ingericht voor het vervoer van meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen, die op dat tijdstip nog niet tot afgifte van een rijbewijs hebben geleid;
b. na dat tijdstip ingediende aanvragen van rijbewijzen voor het besturen van motorrijtuigen, al dan niet met aanhangwagen, ingericht voor het vervoer van meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen, ingediend door een aanvrager die op dat tijdstip de leeftijd van achttien doch nog niet die van eenentwintig jaren heeft bereikt en die blijkens een door of vanwege de overheid ingesteld onderzoek naar de rijvaardigheid en geschiktheid tot het besturen van de betrokken motorrijtuigen, waarvoor de aanvraag vóór dat tijdstip is ingediend, beschikt over de voor het besturen van de betrokken motorrijtuigen vereiste rijvaardigheid en geschiktheid.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
histnootDe Minister van Verkeer en Waterstaat,
T. Netelenbos
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Uitgegeven de dertigste mei 2002
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:
Kamerstukken II 2000/2001, 2001/2002, 27 840.
Handelingen II 2001/2002, blz. 3643.
Kamerstukken I 2001/2002, 27 840 (260, 260a).
Handelingen I 2001/2002, blz. 1279–1280.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2002-250.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.