Wet van 18 april 2002 tot vaststelling van titel 7.3 (Schenking) van het nieuwe Burgerlijk Wetboek

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om titel 7.3 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek inzake de schenking tegelijk met Boek 4 in te voeren;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Titel 3 van Boek 7 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek wordt als volgt vastgesteld:

TITEL 3

Schenking

Artikel 7.3.1
  • 1. Schenking is de overeenkomst om niet, die er toe strekt dat de ene partij, de schenker, ten koste van eigen vermogen de andere partij, de begiftigde, verrijkt.

  • 2. Het tot een bepaalde persoon gericht schenkingsaanbod geldt als aangenomen, wanneer deze na er van kennis te hebben genomen het niet onverwijld heeft afgewezen.

Artikel 7.3.2

Indien de schenker feiten stelt waaruit volgt dat de schenking door misbruik van omstandigheden is tot stand gekomen, rust bij een beroep op vernietigbaarheid de bewijslast van het tegendeel op de begiftigde, tenzij van de schenking een notariële akte is opgemaakt of deze verdeling van de bewijslast in de gegeven omstandigheden in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid zou zijn.

Artikel 7.3.3
  • 1. Voor zover een schenking de strekking heeft dat zij pas na het overlijden van de schenker zal worden uitgevoerd, en zij niet reeds tijdens het leven van de schenker is uitgevoerd, vervalt zij met het overlijden van de schenker, tenzij de schenking door de schenker persoonlijk is aangegaan en van de schenking een notariële akte is opgemaakt. Voor zover de schenking betrekking heeft op kleren, lijfstoebehoren, bepaalde lijfsieraden, bepaalde tot de inboedel behorende zaken en bepaalde boeken, kan worden volstaan met een door de schenker geheel met de hand geschreven, gedagtekende en ondertekende onderhandse akte.

  • 2. Indien een bevoegdheid is bedongen tot herroeping van een schenkingsovereenkomst als bedoeld in lid 1, kan deze herroeping behalve bij een tot de begiftigde gerichte verklaring ook bij een uiterste wilsbeschikking van de schenker zonder mededeling aan de begiftigde geschieden.

Artikel 7.3.4
  • 1. Een schenking is vernietigbaar, indien zij gedurende een ziekte van de schenker wordt gedaan hetzij aan een beroepsbeoefenaar op het gebied van de individuele gezondheidszorg die hem bijstand verleent, hetzij aan een geestelijk verzorger die hem gedurende de ziekte bijstaat.

  • 2. Ook is een schenking vernietigbaar indien zij gedurende een verblijf van de schenker in een voor de verzorging of verpleging van bejaarden of geestelijk gestoorden bestemde instelling wordt gedaan aan degene die de instelling exploiteert of die daarvan de leiding heeft of daarin werkzaam is.

  • 3. Artikel 4.3.2.8 leden 2 en 3 is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De bevoegdheid tot vernietiging op grond van de leden 1 en 2 verjaart drie jaar nadat de in lid 1 bedoelde ziekte, onderscheidenlijk het in lid 2 bedoelde verblijf, is geëindigd.

  • 5. Na het overlijden van de schenker kan de vernietiging van de schenking op grond van lid 1 of lid 2 mede plaatsvinden door een ieder die door de schenking nadeel lijdt. De vernietiging vindt slechts plaats voor zover deze nodig is tot opheffing van het nadeel van degene die zich op de vernietigingsgrond beroept. Een rechtsvordering tot vernietiging ingevolge de eerste zin verjaart op een met overeenkomstige toepassing van artikel 4.3.1.13a te bepalen tijdstip, en in ieder geval drie jaar nadat de in lid 1 bedoelde ziekte, onderscheidenlijk het in lid 2 bedoelde verblijf, is geëindigd.

Artikel 7.3.5
  • 1. Een aanbod tot schenking dat de aanbieder ten tijde van zijn overlijden nog kon herroepen, komt, in afwijking van artikel 222 van Boek 6, door zijn dood te vervallen, tenzij uit een overeenkomst of uit het aanbod zelf het tegendeel voortvloeit.

  • 2. Is het aanbod bij wijze van uitloving voor een bepaalde tijd gedaan, dan komt het door het overlijden van de aanbieder binnen die tijd te vervallen, indien ten tijde van het overlijden een gewichtige reden tot herroeping als bedoeld in artikel 220 lid 1 van Boek 6 bestond of het overlijden zelf een zodanige reden oplevert; alsdan is artikel 220 lid 2 van Boek 6 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7.3.5a

Op schenkingen onder een ontbindende voorwaarde en een daarbij aansluitende schenking onder opschortende voorwaarde zijn de artikelen 4.4.5.5 lid 1 en 4.4.5.6 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7.3.6
  • 1. Een aanbod tot schenking dat door de dood van de aanbieder niet vervalt, kan niet worden aanvaard door iemand die op het tijdstip van overlijden van de aanbieder nog niet bestond.

  • 2. Lid 1 is niet van toepassing:

    a. indien de schenker heeft bepaald dat hetgeen hij schenkt aan een afstammeling van zijn vader of moeder, bij het overlijden van die afstammeling of op een eerder tijdstip zal ten deel vallen aan diens alsdan bestaande afstammelingen staaksgewijze;

    b. indien de schenker heeft bepaald dat hetgeen hij aan iemand schenkt, bij het overlijden van de begiftigde of op een eerder tijdstip zal ten deel vallen aan een afstammeling van een ouder van de schenker, en tevens dat, indien die afstammeling dat tijdstip niet overleeft, diens alsdan bestaande afstammelingen staaksgewijze in diens plaats zullen treden;

    c. indien de schenker heeft bepaald dat hetgeen de begiftigde van het hem geschonkene bij zijn overlijden of op een eerder tijdstip onverteerd zal hebben gelaten, alsdan zal ten deel vallen aan een dan bestaande bloedverwant van de schenker in de erfelijke graad.

Artikel 7.3.8
  • 1. Bij een aanbod tot schenking dat schriftelijk wordt gedaan, kan worden bepaald dat het geschonkene onder bewind zal staan.

  • 2. Het bewind heeft dezelfde rechtsgevolgen als een bij uiterste wilsbeschikking ingesteld bewind, met dien verstande dat

    a. de termijnen bedoeld in de artikelen 4.4.7.2 leden 1 en 2, 4.4.7.3 lid 2 en 4.4.7.4 lid 2, aanvangen op het tijdstip waarop de schenking wordt uitgevoerd, en

    b. het bewind, voor zover het niet in het belang van een ander dan de begiftigde is ingesteld, ook eindigt wanneer de schenker en de begiftigde een gemeenschappelijk besluit tot opheffing schriftelijk ter kennis van de bewindvoerder brengen.

Artikel 7.3.9
  • 1. Een schenker is voor gebreken in het recht of voor feitelijke gebreken alleen aansprakelijk, wanneer hij deze niet heeft opgegeven ofschoon zij hem bekend waren, en de begiftigde deze gebreken niet ter gelegenheid van de aflevering van het geschonken goed had kunnen ontdekken.

  • 2. Deze aansprakelijkheid strekt zich, behoudens in het geval van bedrog, niet uit tot schade geleden ten aanzien van het geschonken goed zelf.

Artikel 7.3.10
  • 1. In de navolgende gevallen is een schenking, ongeacht of zij reeds is uitgevoerd, vernietigbaar:

    a. indien de begiftigde in verzuim is met de voldoening van een hem bij de schenking opgelegde verplichting, waarvan noch de schenker noch een derde nakoming kan vorderen;

    b. indien de begiftigde opzettelijk een misdrijf jegens de schenker of diens naaste betrekkingen pleegt;

    c. indien een begiftigde die wettelijk of krachtens overeenkomst verplicht is tot onderhoud van de schenker bij te dragen, in verzuim is deze verplichting na te komen.

  • 2. In lid 1, onder b, wordt mede verstaan onder misdrijf: poging tot, voorbereiding van en deelneming aan een misdrijf.

Artikel 7.3.11
  • 1. Rechtsvorderingen tot vernietiging van de schenking op grond van artikel 7.3.10 verjaren door verloop van een jaar, te rekenen van de dag waarop het feit dat grond tot vernietiging oplevert, ter kennis van de schenker is gekomen.

  • 2. Na het overlijden van de schenker kan vernietiging van de schenking op grond van het in het vorige artikel bepaalde slechts plaatsvinden door een rechterlijke uitspraak en, in de gevallen genoemd in artikel 7.3.10 lid 1, onder b en c, alleen indien het feit dat grond tot vernietiging oplevert, de dood van de schenker heeft veroorzaakt.

Artikel 7.3.12
  • 1. De bepalingen van deze titel zijn van overeenkomstige toepassing op andere giften dan schenkingen, voor zover de strekking van de betrokken bepalingen in verband met de aard van de handeling zich daartegen niet verzet.

  • 2. Als gift wordt aangemerkt iedere handeling die er toe strekt dat degeen die de handeling verricht, een ander ten koste van eigen vermogen verrijkt. Zolang degene tot wiens verrijking de handeling strekt, de prestatie niet heeft ontvangen, noch daarop aanspraak kan maken, worden handelingen als bedoeld in de eerste volzin niet beschouwd als gift.

Artikel 7.3.12a
  • 1. Is de begiftigde in verband met de gift gehouden een tegenprestatie te verrichten, dan is artikel 12 lid 1, behoudens voor zover het artikel 8 betreft, van toepassing, en gelden voorts de volgende twee leden.

  • 2. In het geval, bedoeld in artikel 7.3.3 lid 1, vervalt de gift niet, doch is zij vernietigbaar. De vernietiging werkt terug tot het overlijden van degene die de gift doet. De bevoegdheid tot vernietiging vervalt indien de begiftigde tijdig een aanvullende prestatie toezegt, die de handeling haar in artikel 12 lid 2 bedoelde strekking ontneemt. Bovendien kan de rechter op verlangen van een erfgenaam of van de begiftigde, in plaats van de vernietiging uit te spreken, te dien einde de gevolgen van de handeling wijzigen.

  • 3. Is de gift vernietigbaar op grond van artikel 4, dan is artikel 54 van Boek 3 van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Op handelingen die ten dele als gift, ten dele als nakoming van een natuurlijke verbintenis zijn te beschouwen, zijn de vorige leden van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7.3.12b

Vervallen.

Artikel 7.3.12c
  • 1. De aanwijzing van een begunstigde bij een sommenverzekering wordt, wanneer zij is aanvaard of kan worden aanvaard, aangemerkt als een gift, tenzij zij geschiedt ter nakoming van een verbintenis anders dan een uit schenking. De artikelen 3, 5, 6, 8 en 12a zijn op deze giften niet van toepassing.

  • 2. Als waarde van een gift door begunstiging bij een sommenverzekering geldt de waarde van de daaruit voortvloeiende rechten op uitkering. Indien de begunstiging slechts ten dele als gift wordt aangemerkt, geldt als waarde van de gift een evenredig deel van de waarde van de daaruit voortvloeiende rechten op uitkering.

  • 3. Het bedrag dat de verzekeraar krachtens de wet of een overeenkomst met de verzekeringnemer op de uitkering inhoudt, komt in de eerste plaats op de waarde van de gift in mindering.

ARTIKEL II

Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek1 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 88 wordt als volgt gewijzigd:

1. Lid 1, onderdeel b komt te luiden:

b. giften, met uitzondering van de gebruikelijke, niet bovenmatige;

2. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot het vijfde onderscheidenlijk zesde lid wordt een nieuw vierde lid ingevoegd, luidende:

  • 4. In afwijking van lid 1, onder b, is geen toestemming vereist voor giften welke de strekking hebben dat zij pas zullen worden uitgevoerd na het overlijden van degene die de gift doet, en niet reeds tijdens diens leven worden uitgevoerd. Bestaat de gift in de aanwijzing van een begunstigde bij een sommenverzekering die tijdens het leven van de verzekeringnemer is aanvaard of kan worden aanvaard, dan is daarvoor wel toestemming vereist.

ARTIKEL III

Boek 4 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, vastgesteld bij de Wet van 11 september 1969, Stb. 392, en gewijzigd bij de Invoeringswet Boek 4 en Titel 3 van Boek 7 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, eerste gedeelte, wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 4.1.3e lid 1, onderdeel i, komt te luiden:

i. de schulden uit giften en andere handelingen die ingevolge artikel 4.4.2.7b worden aangemerkt als legaten.

B. De tweede zin van artikel 4.3.3.4 komt te luiden: Buiten beschouwing blijven giften waaruit schulden als bedoeld in artikel 4.1.3e lid 1 onder i zijn ontstaan.

C. In artikel 4.3.3.4a lid 2 worden de woorden «overeenkomstig artikel 7.3.12c» vervangen door: overeenkomstig artikel 7.3.12c leden 2 en 3.

D. Afdeling 4.4.2 wordt in twee paragrafen verdeeld door boven de artikelen 4.4.2.1 en 4.4.2.7b achtereenvolgens de volgende opschriften te plaatsen:

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Paragraaf 2. Giften en andere handelingen die worden aangemerkt als legaten.

E. Artikel 4.4.2.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. De tweede zin van lid 2 vervalt.

2. Lid 5 vervalt. Lid 6 wordt vernummerd tot lid 5.

F. In artikel 4.4.2.4b lid 1 vervalt het woord «onverwijld».

G. Artikel 4.4.2.7b komt te luiden:

Artikel 4.4.2.7b

  • 1. Een schenking of andere gift wordt, voor zover deze de strekking heeft dat zij pas na het overlijden van de schenker of gever wordt uitgevoerd, en zij niet reeds tijdens het leven van de schenker of gever is uitgevoerd, voor de toepassing van hetgeen in dit Boek is bepaald betreffende inkorting en vermindering aangemerkt als een legaat ten laste van de gezamenlijke erfgenamen. In afwijking van de artikelen 4.3.3.12 lid 2 en 4.4.2.4 lid 3 komt de schenking of andere gift, indien daarbij niet anders is bepaald, als laatste voor inkorting en vermindering in aanmerking. Kan de schenking of andere gift tot aan het overlijden van de schenker of gever worden herroepen, dan mist de tweede zin toepassing.

  • 2. Lid 1 is van overeenkomstige toepassing op:

    a. een beding dat een goed van een der partijen onder opschortende voorwaarde of onder opschortende tijdsbepaling zonder redelijke tegenprestatie op een ander overgaat of kan overgaan, voor zover het beding wordt toegepast in geval van overlijden van degene aan wie het goed toebehoort; wederkerigheid van het beding geldt niet als tegenprestatie;

    b. een begunstiging bij een sommenverzekering, voor zover de uitkering die door het overlijden van de verzekeringnemer verschuldigd wordt, als een gift geldt;

    c. een omzetting van een natuurlijke verbintenis in een rechtens afdwingbare, voor zover deze de strekking heeft dat de verbintenis pas na het overlijden van de schuldenaar zal worden nagekomen, en deze verbintenis niet reeds tijdens diens leven is nagekomen.

  • 3. De artikelen 4.3.3.4a en 4.3.3.6a zijn van overeenkomstige toepassing.

H. Na artikel 4.4.2.7b worden vier nieuwe artikelen toegevoegd, luidende:

Artikel 4.4.2.7c

Betreft de inkorting of de vermindering een begunstiging bij een sommenverzekering of een andere begunstiging bij een beding ten behoeve van een derde, dan heeft zij tot gevolg dat de begunstigde verplicht is tot vergoeding van de waarde van het ingekorte of in mindering komende gedeelte aan de gezamenlijke erfgenamen, voor zover dit niet, alle omstandigheden in aanmerking genomen, onredelijk is. Een begunstiging als bedoeld in de eerste zin kan slechts worden ingekort of verminderd binnen drie jaar nadat de begunstigde de prestatie heeft ontvangen.

Artikel 4.4.2.7d

Vervallen.

Artikel 4.4.2.7e

Hetgeen met betrekking tot legatarissen is bepaald in de artikelen 4.2A.2.2 lid 3 en 4.2A.2.3 lid 3 is van overeenkomstige toepassing op degenen die zijn bevoordeeld door een handeling als bedoeld in artikel 4.4.2.7b. Met gelegateerde goederen als bedoeld in artikel 4.2A.2.3 lid 5 worden gelijkgesteld goederen die zijn verkregen krachtens een handeling als bedoeld in artikel 4.4.2.7b. Hetgeen met betrekking tot legatarissen is bepaald in de artikelen 4.5.3.10a en 4.5.3.12 lid 3 is van overeenkomstige toepassing op degenen die zijn bevoordeeld door een handeling als bedoeld in artikel 4.4.2.7b leden 1 en 2, onder b en c.

Artikel 4.4.2.7f

Bij uiterste wilsbeschikking kan een voorwaarde als bedoeld in artikel 4.3.3.11b worden verbonden aan een handeling als bedoeld in artikel 4.4.2.7b.

ARTIKEL IV

De inwerkingtreding van deze wet wordt nader bij de wet geregeld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 18 april 2002

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de drieëntwintigste mei 2002

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 18 april 2002, Stb. 215.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1981/1982, 1998/1999, 1999/2000, 2000/2001, 2001/2002, 17 213.

Handelingen II 2000/2001, blz. 5799.

Kamerstukken I 2000/2001, 17 213 (333); 2001/2002, 17 213 (114, 114a, 114b, 114c).

Handelingen I 2001/2002, blz. 1279–1280.

Naar boven