Rijkswet van 18 april 2002 tot aanpassing van enige onderdelen van de Rijkswet op het Nederlanderschap en van de Rijkswet van 21 december 2000 tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot de verkrijging, de verlening en het verlies van het Nederlanderschap (Stb. 618)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Rijkswet op het Nederlanderschap alsmede de Rijkswet van 21 december 2000 tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap (Stb. 618) op enige onderdelen aan te passen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Rijkswet op het Nederlanderschap,1 zoals deze komt te luiden op grond van de Rijkswet van 21 december 2000 (Stb. 618), wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 2 wordt, onder vernummering van de leden 2 en 3 in 3 en 4, een lid opgenomen, luidende:

  • 2. Behoudens in de bij algemene maatregel van rijksbestuur te bepalen gevallen worden verklaringen en verzoeken in persoon afgelegd en ingediend.

Aa. In artikel 4, eerste lid, worden in de tweede zin de woorden «twee maanden na» in beide gevallen vervangen door: drie maanden, te rekenen van.

B. Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid worden in de tweede zin de woorden «twee maanden na» in beide gevallen vervangen door: drie maanden, te rekenen van.

2. In het derde lid, onderdeel b, wordt de zinsnede «twee maanden sinds de uitspraak houdende omzetting in eerste aanleg of in hoger beroep» vervangen door: drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak houdende omzetting in eerste aanleg of in hoger beroep,.

C. In artikel 6, eerste lid, onder c en d, wordt voor het woord «vreemdeling», het woord: minderjarige geplaatst en worden de woorden «tijdens zijn minderjarigheid» en «en vóór zijn meerderjarigheid» geschrapt.

D. In artikel 6, derde lid, wordt een zin toegevoegd, luidende:

De voorgaande volzin van dit artikellid is niet van toepassing op de minderjarige die ten tijde van het afleggen van de verklaring de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt.

E. De eerste zin van artikel 6, zevende lid, komt te luiden:

Het minderjarige niet-Nederlandse kind van de vader, moeder of adoptiefouder als bedoeld in artikel 11, achtste lid, die een verklaring tot verkrijging van het Nederlanderschap aflegt, deelt in die verkrijging indien het in de verklaring tot dat doel is vermeld en het, behoudens in de gevallen waarin de verklaring wordt afgelegd op grond van het eerste lid, onder c of d, sedert het tijdstip van het afleggen van de verklaring toelating en hoofdverblijf heeft in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba.

F. Aan artikel 6 wordt een achtste lid toegevoegd, luidende:

  • 8. Aan de vreemdeling die te eniger tijd het Nederlanderschap door optie heeft verkregen, staat van de in het eerste lid genoemde mogelijkheden tot herkrijging van het Nederlanderschap door optie alleen die, bedoeld onder f., open.

G. In artikel 8, eerste lid, onder c, wordt voor de woorden «vijf jaren» ingevoegd het woord: sedert.

H. In artikel 11, derde lid, vierde lid, eerste zin, en vijfde lid worden de woorden «toelating voor onbepaalde tijd», vervangen door de woorden: toelating en hoofdverblijf en, sedert het tijdstip van het verzoek, toelating voor onbepaalde tijd.

I. In artikel 11, vierde lid, tweede zin, worden de woorden «voor onbepaalde tijd» geschrapt.

J. In artikel 11, zesde lid, worden de woorden «Het vereiste van toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf» vervangen door de woorden: De vereisten van toelating en van hoofdverblijf, en worden de woorden «is niet van toepassing» vervangen door: zijn niet van toepassing.

K. Artikel 16, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt voor het woord «erkenning» ingevoegd de zinsnede: gerechtelijke vaststelling van het vaderschap,.

2. De onderdelen c en d worden geletterd d en e.

3. Onderdeel b, wordt vervangen door:

b. door het afleggen van een verklaring van afstand, indien hij de nationaliteit bezit van zijn vader, moeder of adoptiefouder als bedoeld in artikel 11, achtste lid;

c. indien zijn vader of moeder vrijwillig een andere nationaliteit verkrijgt en hij in deze verkrijging deelt of deze nationaliteit reeds bezit;.

4. In de tweede zin, wordt «b, c, en d» vervangen door: c, d en e, en aan het slot wordt de punt vervangen door een komma en wordt toegevoegd: en de persoon die mede het gezamenlijk gezag over de minderjarige uitoefent en aan wie hij het Nederlanderschap ontleent.

L. Artikel 16, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de onderdelen a, b, c en g wordt «de andere ouder» vervangen door: een ouder.

2. Aan het slot van de onderdelen d, e en f wordt toegevoegd: , behoudens in het geval bedoeld in het eerste lid onder b.

3. In onderdeel e wordt na de puntkomma «of» geschrapt.

4. In onderdeel f wordt na de puntkomma toegevoegd: of.

5. In onderdeel g, wordt «onder d» vervangen door: onder e.

6. Aan het slot wordt een zin toegevoegd, luidende:

Voor de toepassing van de onderdelen a, b, c en g wordt onder een ouder mede verstaan de adoptiefouder als bedoeld in artikel 11, achtste lid, en de persoon die mede het gezamenlijk gezag over de minderjarige uitoefent en aan wie hij het Nederlanderschap ontleent.

M. Artikel 23 komt te luiden:

ARTIKEL 23

Bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur kunnen nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van deze Rijkswet.

N. In artikel 26, tweede lid, wordt het woord «Rijkswet» vervangen door: bepaling.

O. In artikel 26, derde lid, wordt «de persoon, bedoeld in» vervangen door: de vader of moeder, die de vreemdeling is, bedoeld in, en wordt aan het slot toegevoegd: Artikel 11, achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.

P. Artikel 27, tweede lid, vervalt en wordt vervangen door:

  • 2. Artikel 3, derde lid, als gewijzigd bij Rijkswet van 21 december 2000 tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot de verkrijging, de verlening en het verlies van het Nederlanderschap (Stb. 618), is alleen van toepassing op kinderen geboren na de datum van inwerkingtreding van die Rijkswet.

Q. In artikel 28, derde lid, wordt na: «de persoon» toegevoegd: die moeder of adoptiefouder als bedoeld in artikel 11, achtste lid, van dit kind is.

ARTIKEL II

De Rijkswet van 21 december 2000 tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot de verkrijging, de verlening en het verlies van het Nederlanderschap (Stb. 618) wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel V, eerste lid, wordt de derde zin vervangen door:

Artikel 6, tweede en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing. Het minderjarige niet-Nederlandse kind van de vader, moeder of adoptiefouder als bedoeld in artikel 11, achtste lid, die een verklaring tot herkrijging van het Nederlanderschap aflegt, deelt in die verkrijging, indien het in de verklaring tot dat doel is vermeld. Kinderen van een kind dat in die verkrijging deelt, delen onder dezelfde voorwaarden in die verkrijging. Een kind dat ten tijde van het afleggen van de verklaring de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt, deelt slechts in de verkrijging, indien het daarmee uitdrukkelijk instemt.

B. In artikel V, tweede lid, wordt het jaartal «1992» gewijzigd in: 1994.

C. Artikel VII wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De onderdelen c en d van artikel 8, eerste lid, zoals deze komen te luiden ingevolge artikel I, onderdeel J van deze rijkswet zijn niet van toepassing op verzoeken ingediend voor de datum van de inwerkingtreding van dit onderdeel.

ARTIKEL III

A. Indien het bij koninklijke boodschap van 15 maart 2000 ingediende voorstel van wet tot wijziging van Boek I van het Burgerlijk Wetboek in verband met het gezamenlijk gezag van rechtswege bij geboorte tijdens een geregistreerd partnerschap (Kamerstukken II 1999/2000, 27 047)2 tot wet wordt verheven en in werking is getreden voor het tijdstip waarop deze rijkswet in werking treedt, komt artikel I, onderdeel D, te luiden:

D. Artikel 6, eerste lid, onder d, komt te luiden:

d. de minderjarige vreemdeling die krachtens Nederlandse rechterlijke beslissing of bij zijn geboorte van rechtwege onder het gezamenlijk gezag is komen te staan van een niet-Nederlandse vader of moeder en een ander die Nederlander is, indien hij na het instellen van dat gezag gedurende een onafgebroken periode van tenminste drie jaren verzorging en opvoeding heeft genoten van deze Nederlander, en hij zijn hoofdverblijf niet heeft in het land waarvan hij onderdaan is. Op de minderjarige die ten tijde van het afleggen van de verklaring de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, is het derde lid van dit artikel niet van toepassing.

B. Indien het bij koninklijke boodschap van 15 maart 2000 ingediende voorstel van wet tot wijziging van Boek I van het Burgerlijk Wetboek in verband met het gezamenlijk gezag van rechtswege bij geboorte tijdens een geregistreerd partnerschap (Kamerstukken II 1999/2000, 27 047) tot wet wordt verheven en in werking treedt op of na het tijdstip waarop deze rijkswet in werking treedt, komt artikel 6, eerste lid, onder d, zoals dit ingevolge deze rijkswet komt te luiden, als volgt te luiden:

d. de minderjarige vreemdeling die krachtens Nederlandse rechterlijke beslissing of bij zijn geboorte van rechtwege onder het gezamenlijk gezag is komen te staan van een niet-Nederlandse vader of moeder en een ander die Nederlander is, indien hij na het instellen van dat gezag gedurende een onafgebroken periode van tenminste drie jaren verzorging en opvoeding heeft genoten van deze Nederlander, en hij zijn hoofdverblijf niet heeft in het land waarvan hij onderdaan is. Op de minderjarige die ten tijde van het afleggen van de verklaring de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, is het derde lid van dit artikel niet van toepassing.

ARTIKEL IV

De tekst van de Rijkswet op het Nederlanderschap zoals deze komt te luiden op grond van de Rijkswet van 21 december 2000 (Stb. 618) en van deze Rijkswet, wordt in het Staatsblad, het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en het Afkondigingsblad van Aruba geplaatst.

ARTIKEL V

De artikelen van deze Rijkswet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad, het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en het Afkondigingsblad van Aruba zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 18 april 2002

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de eenentwintigste mei 2002

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Stb. 1984, 628, laatstelijk gewijzigd bij Rijkswet van 21 december 2000, Stb. 618.

XNoot
2

Stb. 2001, 468.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 2001/2002, 28 039(R 1702).

Handelingen II 2001/2002, blz. 3999.

Kamerstukken I 2001/2002, 28 039 (R 1702) (269, 269a).

Handelingen I 2001/2002, blz. 1280.

Naar boven