Besluit van 10 januari 2002, houdende wijziging van het Besluit verlaging tegemoetkoming aangewezen dierziekten in verband met aanpassing verlagingpercentages

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 20 september 2001, No. TRCJZ/2001/13708, Directie Juridische Zaken;

Gelet op artikel 86, tweede lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

De Raad van State gehoord (advies van 9 november 2001, no. W11.01.0494/V);

Gezien het nader rapport van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 8 januari 2002, No. TRCJZ/2002/120, Directie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel I

Artikel 3 van het Besluit verlaging tegemoetkoming aangewezen dierziekten1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel f, komt te luiden:

f. indien de eigenaar of onder diens verantwoordelijkheid werkzame personen het bepaalde bij of krachtens de artikelen 10a, 35, 36 of 38, eerste of derde lid, van de Veewet of de artikelen 3, 6, 8, 9, 10, 11, 17, 18, 20, 26, eerste lid, 30 of 97 van de wet niet naleven, voorzover de bepaling betrekking heeft op de dierziekte in verband waarmee de maatregel is toegepast of op de diersoort waarop de maatregel is toegepast: 35% per gebeurtenis;

2. Aan het eerste lid worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

i. indien de eigenaar of onder diens verantwoordelijkheid werkzame personen het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4 of 96 van de wet niet naleven, voorzover de bepaling betrekking heeft op de diersoort waarop de maatregel is toegepast: 15% bij één, twee, drie of vier gebeurtenissen of 35% bij vijf of meer gebeurtenissen;

j. in afwijking van onderdeel f, indien de eigenaar of onder diens verantwoordelijkheid werkzame personen het bepaalde in de Regeling inzake hygiënevoorschriften besmettelijke dierziekten 2000 niet naleven, 15% bij één, twee, drie of vier gebeurtenissen of 35% bij vijf of meer gebeurtenissen.

3. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot vierde en vijfde lid wordt een tweede en derde lid ingevoegd, luidende:

  • 2. De verlaging wordt niet toegepast op de tegemoetkoming voorzover deze betrekking heeft op producten en voorwerpen.

  • 3. Indien een tegemoetkoming die betrekking heeft op verschillende diersoorten wordt verlaagd op grond van het eerste lid, onderdelen f, g, h, i, onderscheidenlijk j, waarbij het verzuim geen betrekking heeft op alle diersoorten waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, wordt de verlaging slechts toegepast op het deel van de tegemoetkoming voor de diersoort of diersoorten waarop het verzuim betrekking heeft.

4. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Indien een tegemoetkoming meer dan één keer wordt verlaagd wegens een van de gronden, bedoeld in het eerste lid, worden de verlagingen bij elkaar opgeteld tot een maximum van 100% van de tegemoetkoming per diersoort.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 19 maart 2001.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij horende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 10 januari 2002

Beatrix

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

L. J. Brinkhorst

Uitgegeven de zeventiende januari 2002

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

In mijn brieven van 18 juli 2001 en 10 augustus 2001 aan de Voorzitter van de Vaste Commissie voor Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (kenmerk TRCJZ/2001/1084 en 2001.2909) heb ik aangekondigd om het Besluit verlaging tegemoetkoming aangewezen dierziekten (hierna: het Besluit) te wijzigen. Aanleiding hiervoor vormt de wijze waarop toepassing van het Besluit bij gemengde bedrijven leidt tot verlaging van de tegemoetkoming voor de ene diersoort in verband met een tekortkoming ten aanzien van een andere diersoort op het bedrijf. Daarnaast is gebleken dat verschillende overtredingen van de regels met betrekking tot identificatie en registratie van dieren (I&R), die alle afzonderlijk tot een korting kunnen leiden, in de praktijk tot gevolg kunnen hebben dat zeer hoge verlagingen worden opgelegd. In onderhavig besluit worden de toezeggingen uit mijn brief van 18 juli 2001 en 10 augustus 2001 neergelegd. In de artikelsgewijze toelichting zal nader worden ingegaan op de wijze waarop bovenstaande knelpunten worden opgelost.

De achtergrond en rechtvaardiging voor het opleggen van verlagingen in de tegemoetkomingen worden gevormd door het overtreden van veterinaire bepalingen en het daarmee ontstane veterinaire risico. Benadrukt wordt dat het overtreden van veterinaire voorschriften leidt tot veterinaire risico's in algemene zin. Indien bijvoorbeeld de regelgeving inzake I&R niet zorgvuldig wordt nageleefd kan onder meer de tracering van dieren tijdens een uitbraak van een besmettelijke dierziekte ernstig bemoeilijkt worden en daardoor vertraging oplopen. Iedere vertraging in de tracering vergroot het risico dat een besmettelijke dierziekte zich verspreid aanzienlijk. Ook de naleving van bijvoorbeeld hygiënevoorschriften is van essentieel belang omdat op die manier de veehouderijen minder kans lopen dat een besmetting zich voordoet. Vanwege de noodzaak een besmettelijke dierziekte zo snel mogelijk te bestrijden is het belangrijk dat veehouders zich houden aan de regels die opgesteld zijn met het oog op preventie en bestrijding van besmettelijke dierziekten. Daarmee is het individuele en gezamenlijke bedrijfsbelang gebaat. Het opleggen van een verlaging in de tegemoetkoming is dan ook niets meer dan het terugschuiven van het bedrijfsrisico van overheid naar ondernemer indien hij de veterinaire voorschriften niet heeft nageleefd. Zulks is niet afhankelijk van de ernst van de individuele overtreding op zichzelf, maar moet worden bezien in het licht van de verhouding tussen de risico's die het niet-naleven van de veterinaire voorschriften in algemene zin met zich meebrengen voor de mogelijkheid om een effectieve tracering, voorkoming en bestrijding van een dierziekte mogelijk te maken. Het creëren door de veehouder van die veterinaire risico's in algemene zin biedt een rechtvaardiging om van overheidswege een verlaging in de tegemoetkoming in de ontstane schade op te leggen. Met de kortingssystematiek wordt aan de veehouders een noodzakelijke extra stimulans geboden (naast het bestaande bestuursrecht en het strafrechtelijke sanctiesysteem) om zich aan de veterinaire bepalingen te houden.

Lasten bedrijfsleven

Met onderhavige wijziging van het Besluit nemen de lasten voor het bedrijfsleven af. Zo wordt in geval van overtreding van veterinaire voorschriften, voorzover het betreft artikel 3, eerste lid, onderdelen f, g, h, i en j van het Besluit, ten aanzien van één diersoort geen verlaging toegepast in de tegemoetkomingen in de schade van andere diersoorten. Dit heeft tot gevolg dat de procentuele verlaging over de gehele tegemoetkoming per individuele veehouder afneemt. Ook leveren de verlagingen als gevolg van overtredingen van I&R-voorschriften en hygiëneregels een lastenverlaging op voor het bedrijfsleven, gelet op het feit dat voor één tot en met vier gebeurtenissen een verlaging van 15% wordt toegepast waar dat voorheen een verlaging van 35% per gebeurtenis opleverde. Daarnaast is cumulatie van percentages bij laatstgenoemde categorie overtredingen (dus binnen I&R-regelgeving enerzijds en binnen hygiëneregelgeving anderzijds) niet langer aan de orde. Tenslotte wordt geen verlaging toegepast in de tegemoetkoming voor producten en voorwerpen. Deze tegemoetkomingen zullen derhalve te allen tijde worden uitgekeerd. Dit aspect draagt tevens bij aan de lastenverlichting voor de individuele ondernemer in geval van schade vanwege een uitbraak van een besmettelijke dierziekte.

Uit onderhavige wijziging vloeien geen administratieve lasten voor het bedrijfsleven voort.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel 1

Dit artikelonderdeel wijzigt artikel 3, eerste lid, onderdeel f, van het Besluit. Ten opzichte van de oude tekst zijn twee wijzigingen aangebracht. Uit de opgesomde artikelen zijn de artikelen 4 en 96 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: Gwwd) geschrapt als grond voor verlaging van de tegemoetkoming. Deze artikelen vormen de grondslag voor de regelgeving over de identificatie en registratie van dieren (I&R). Deze wetsartikelen zijn uitgewerkt in het Besluit identificatie en registratie van dieren. Voor de verlaging wegens het niet naleven van de artikelen 4 en 96 wordt een aparte grondslag gecreëerd in een nieuw onderdeel i. In de toelichting op dat onderdeel wordt hierna ingegaan. Voorts is in artikel 3, eerste lid, onderdeel f, van het Besluit de passage «of op de diersoort die getroffen kan worden door de dierziekte in verband waarmee de maatregel is toegepast» geschrapt. Daarmee wordt voorkomen dat het niet naleven van een voorschrift met betrekking tot dieren die niet zijn geruimd, leidt tot een verlaging van de tegemoetkoming voor dieren die wel zijn geruimd. Bijvoorbeeld: indien op een gemengd bedrijf wegens besmetting of verdenking met mond- en klauwzeer runderen worden geruimd, kan de tegemoetkoming voor de geruimde runderen niet worden verlaagd indien de voorschriften met betrekking tot de I&R varkens niet zijn nageleefd. Met deze wijziging wordt het in de inleiding genoemde knelpunt niet geheel opgelost. Deze wijziging is echter wel noodzakelijk om te voorkomen dat een grondslag voor de verlaging van de tegemoetkoming ontstaat, waarvan het effect later weer moet worden ongedaan gemaakt. Zie verder de toelichting bij artikel I, onderdeel 4.

Artikel I, onderdeel 2

Met dit artikelonderdeel worden aan artikel 3, eerste lid, twee onderdelen toegevoegd:

Artikel 3, eerste lid, onderdeel i (nieuw)

De artikelen 4 en 96 van de Gwwd worden overgeheveld van artikel 3, eerste lid, onderdeel f, naar onderdeel i van dat artikellid als grond voor verlaging van de tegemoetkoming, maar nu alleen voor overtredingen betreffende de geruimde diersoort. Het grootste deel van de naar aanleiding van de recente uitbraak van mond- en klauwzeer opgelegde verlagingen had betrekking op overtredingen van de I&R-regelgeving. Overigens heeft een groot aantal geconstateerde overtredingen van de I&R-regelgeving ook onder toepassing van het Besluit niet geleid tot verlaging van de tegemoetkoming. Overeenkomstig het tijdens de varkenspest van 1997/1998 ontwikkelde beleid, dat is gesanctioneerd door het College van Beroep voor het bedrijfsleven (zie uitspraken van 29 februari 2000, AWB 98/140, en van 8 februari 2001, AWB 98/227), wordt geen verlaging opgelegd bij een I&R-melding die binnen zeven dagen na het transport geschiedde. Evenmin is een verlaging opgelegd als slechts eenmaal een I&R-melding meer dan zeven dagen na het transport of helemaal niet was verricht. Met de onderhavige wijziging is het kortingspercentage gefixeerd op 15% bij één, twee, drie of vier gebeurtenissen en tot 35% bij vijf gebeurtenissen of meer. Deze wijziging laat onverlet dat de toepassing van het nieuwe onderdeel i op de reeds genomen besluiten tot vaststelling van de tegemoetkoming en een eventuele verlaging nog steeds betekent dat een in onderdeel i bedoelde gebeurtenis, zoals een I&R-melding die later dan de wettelijk voorgeschreven termijn doch binnen zeven dagen na het transport plaatsvond, weliswaar een zelfstandige grond is om een verlaging in de tegemoetkoming op te leggen, maar in welk geval toch geen verlaging wordt opgelegd. Het niet opleggen van een verlaging geschiedt overeenkomstig het bovengenoemde beleid.

In de meeste situaties blijft de verlaging van de tegemoetkoming als gevolg van deze wijziging beperkt tot 15%. In de brief van 18 juli 2001 van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan de Tweede Kamer is aangegeven dat een korting van 15% niet redelijk kan worden geacht in gevallen waarbij de dierziektebestrijding verwijtbaar in gevaar wordt gebracht. Door het op structurele wijze overtreden van veterinaire bepalingen als de I&R-voorschriften is sprake van het significant vergroten van de veterinaire risico's. Identificatie en registratie van dieren is immers van groot belang voor een effectieve bestrijding van besmettelijke dierziekten. Daarom mag van een ondernemer worden geëist dat hij de I&R-verplichtingen zorgvuldig nakomt. Bij vijf of meer overtredingen is niet in redelijkheid vol te houden dat geen sprake is van het structureel overtreden van veterinaire bepalingen waardoor de veterinaire risico's evenredig vergroot worden. In dat geval is een verlaging van de tegemoetkoming met 35% gerechtvaardigd.

Als gevolg van de wijziging zal de verlaging van de tegemoetkoming wegens overtredingen van de I&R-regelgeving nooit meer bedragen dan 35% van de tegemoetkoming. Echter, er zij op gewezen dat op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit de tegemoetkoming met 100% wordt verlaagd als de op het bedrijf aanwezige dieren in het geheel niet zijn te identificeren.

Overigens blijft ook cumulatie mogelijk in de situatie dat de tegemoetkoming tevens wordt verlaagd wegens overtreding van een van de andere onderdelen van het eerste lid van artikel 3 van het Besluit. Bijvoorbeeld: de tegemoetkoming wordt verlaagd met 15% wegens drie I&R-gebeurtenissen en tevens met 35% wegens overtreding van de Destructiewet (artikel 3, eerste lid, onderdeel g). De procentuele verlagingen worden gedifferentieerd naar diersoort (zie verder toelichting bij Artikel I, onderdeel 3).

Als gevolg van het nieuwe artikel 3, derde lid, heeft een verlaging wegens overtreding van I&R-regelgeving bij runderen geen gevolgen meer voor de hoogte van de tegemoetkoming in de schade voor bijvoorbeeld geiten, schapen of varkens. Zie hiervoor de toelichting bij het derde onderdeel van artikel I.

Artikel 3, eerste lid, onderdeel j (nieuw)

Parallel aan de verlaging in de tegemoetkoming als gevolg van het niet voldoen aan de verplichtingen krachtens de I&R-regelgeving is in artikel 3, eerste lid, onderdeel j, van het Besluit opgenomen dat overtredingen van de Regeling inzake hygiënevoorschriften besmettelijke dierziekten 2000 leiden tot een verlaging in de tegemoetkoming van 15% bij één tot en met vier gebeurtenissen en een verlaging van 35% bij vijf of meer gebeurtenissen. De achtergrond hiervan is dat de hygiëneverplichtingen, evenals de I&R-verplichtingen, zijn uitgesplitst in een groot aantal regels. Aangezien overtreding van al die hygiëneregels ieder afzonderlijk een verlagingsgrond vormden, zijn (hoge) verlagingen opgelegd. Aldus bleek in de praktijk het effect op de kortingen in verband met overtreding van de hygiëneregels, vergelijkbaar te zijn met het effect van kortingen in verband met overtreding van de I&R-regels en zwaar uit te pakken. Het aldus met de hygiëneregels gepaard gaande effect was het sterkst in de varkenshouderijsector omdat sedert de varkenspestcrisis van 1997/1998 juist in de varkenshouderijsector voorrang is verleend aan het ontwikkelen van een uitgebreid pakket aan hygiëneregelgeving. Dit heeft er toe geleid dat voor varkenshouders het niet naleven van hygiënevoorschriften – meer dan bij andere veehouders – grond voor verlaging van de tegemoetkoming is geweest. Bij de toepassing van het Besluit bleek dat de varkenshouderij zonder nadere voorziening een groot aandeel zou dragen in de totale kortingen die zijn toegepast. Om aan deze situatie tegemoet te komen, ligt het voor de hand om parallel aan de verlaging van het kortingspercentage bij I&R-overtredingen, ook het kortingspercentage voor de hygiëneregels te verlagen. Daartoe is in onderdeel j de Regeling inzake hygiënevoorschriften besmettelijke dierziekten 2000 opgenomen, waarbij tot en met vier overtredingen van de in die regeling opgenomen verplichtingen leidt tot een verlaging van de tegemoetkoming van 15% en vijf of meer overtredingen van die verplichtingen leidt tot een verlaging van 35%.

Artikel I, onderdeel 3

In artikel 3 van het Besluit wordt een nieuw tweede en derde lid ingevoegd. Artikel 86 van de Gwwd regelt de tegemoetkoming in de schade die een eigenaar lijdt als dieren of producten in geval van besmetting met een besmettelijke dierziekte of het vermoeden van een dergelijke besmetting worden gedood of vernietigd. Artikel 86, tweede lid, van de Gwwd bepaalt dat de tegemoetkomingen van artikel 86, eerste lid, kunnen worden verlaagd met bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen percentages, die verschillen naarmate de inrichting van het bedrijf voldoet aan nader gestelde eisen en de eigenaar maatregelen heeft getroffen om de gezondheid van dieren op het bedrijf te waarborgen. Ingevolge het nieuwe tweede lid wordt de verlaging op de tegemoetkoming in de schade alleen toegepast op de tegemoetkoming in de schade voor de (verdachte en zieke) dieren en wordt de toepassing van een verlaging achterwege gelaten op de tegemoetkoming voor producten en voorwerpen. Dit hangt samen met het nieuw ingevoegde derde lid van artikel 3. Op grond hiervan worden als het ware schotten tussen de verschillende diersoorten geplaatst. Dit leidt ertoe dat indien verschillende diersoorten op een bedrijf aanwezig zijn, bij de toepassing van de verlaging van de tegemoetkoming wegens artikel 3, eerste lid, onderdeel f, g, h, i onderscheidenlijk j, van het Besluit rekening wordt gehouden met de grond voor verlaging van de tegemoetkoming. Betreft de grond voor verlaging een gebrek in de naleving van een bepaling met betrekking tot slechts één of enkele van de geruimde diersoorten, dan wordt de tegemoetkoming slechts verlaagd voor de diersoorten waarop dat verzuim betrekking heeft. Is op een gemengd bedrijf bijvoorbeeld geen voor varkenshouderijen voorgeschreven wasplaats als bedoeld in de Regeling hygiënevoorschriften besmettelijke dierziekten 2000 aanwezig, dan wordt de tegemoetkoming voor de geruimde varkens met 15% verlaagd, maar niet de tegemoetkoming voor de geruimde runderen. Indien bij de toepassing van de verlagingssystematiek een onderscheid naar diersoort niet te maken is, zal de verlaging zich uitstrekken over de gehele tegemoetkoming, met dien verstande dat de tegemoetkoming voor producten en voorwerpen hierbij niet wordt betrokken.

Omdat de vernietigde en onschadelijk gemaakte producten en voorwerpen bij de waardevaststelling niet aan diersoorten zijn toegerekend en een toerekening naar diersoorten over het algemeen op problemen zal stuiten, is er voor gekozen de korting niet toe te passen op dit deel van de tegemoetkoming. Veel producten kunnen namelijk worden aangewend voor verschillende diersoorten waardoor een onderscheid naar diersoort niet of nauwelijks is vast te stellen. Voorbeelden van deze producten zijn hooi, stro, bepaalde medicijnen en (meng)voeders.

Artikel I, onderdeel 4

De wijziging van het vierde lid van artikel 3 van het Besluit is noodzakelijk geworden wegens de toevoeging van het nieuw ingevoegde derde lid. De strekking blijft dat de verlaging nooit meer bedraagt dan de tegemoetkoming. Zoals in de nota van toelichting bij het Besluit verlaging tegemoetkoming aangewezen dierziekten al is betoogd, is de verlaging geen sanctie in de zin van artikel 6 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens. Nu als gevolg van het nieuwe tweede lid een verlaging betrekking kan hebben op een deel van de tegemoetkoming, kan niet langer worden volstaan met het optellen van kortingspercentages, maar dienen de bedragen van de verlagingen bij elkaar opgeteld te worden om te bezien of de som van de verlagingen de tegemoetkoming overschrijdt.

Artikel II

Aan het besluit wordt in verband met de begunstigende werking van de doorgevoerde wijzigingen terugwerkende kracht verleend tot en met 19 maart 2001, de datum van de eerste uitbraak van mond- en klauwzeer in Nederland. Indien zich situaties voordoen waarin op grond van het Besluit, zoals dat luidde voor onderhavige wijziging, een hogere korting is opgelegd dan op grond van het onderhavige wijzigingsbesluit wordt opgelegd, zal over het verschil geen wettelijke rente worden vergoed. Nu de aanvankelijk verleende tegemoetkomingen op zich niet onrechtmatig zijn geweest, is hier ook geen aanleiding voor.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

L. J. Brinkhorst


XNoot
1

Stb. 2000, 537.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 februari 2002, nr. 30.

Naar boven