Wet van 24 april 2002 tot wijziging van de wet van 4 juli 1996 (Stb. 403) ten behoeve van verlenging van de gewenningsregeling, alsmede wijziging van de wet van 2 april 1998 (Stb. 228) ten behoeve van vaststelling van een nieuwe vijfjarige periode voor de programma's van eisen basisonderwijs

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de bevoegde gezagsorganen die in 1997 als gevolg van de invoering van een vereenvoudiging van het Londo-stelsel zijn geconfronteerd met een aanzienlijke vermindering van de rijksvergoeding voor materiële instandhouding, financieel tegemoet te komen;

dat het voorts wenselijk is de geldigheidsduur van de programma's van eisen met ingang van het kalenderjaar 2002 op hetzelfde tijdstip te doen aanvangen voor zowel het basisonderwijs als het (voortgezet) speciaal onderwijs;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Artikel VA van de wet van 4 juli 1996 tot wijziging van de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en de Tijdelijke wet bekostiging nieuwe basisscholen inzake vereenvoudiging van het bekostigingsstelsel voor het basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs (vereenvoudiging Londo) (Stb. 403) wordt vervangen door:

ARTIKEL VA. VERLENGDE GEWENNINGSREGELING

  • 1. Het bevoegd gezag van een of meer scholen als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra of deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs komt na afloop van de gewenningsregeling, bedoeld in artikel V, in aanmerking voor een aanvulling op de rijksvergoeding voor de kosten van materiële instandhouding, indien:

    a. het bevoegd gezag voor de jaren 1997 tot en met 1999 in aanmerking kwam voor een vermeerdering van de rijksvergoeding op grond van artikel V;

    b. uit de beschikking van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen ter uitvoering van artikel V volgt dat de rijksvergoeding voor de kosten van de materiële instandhouding waarop het bevoegd gezag blijkens die beschikking voor het jaar 1997 aanspraak had, meer dan 10% lager was dan de rijksvergoeding waarop het bevoegd gezag blijkens die beschikking voor het jaar 1997 aanspraak zou hebben gehad op grond van de op 31 december 1996 geldende regelgeving; en

    c. de rijksvergoeding voor de kosten van de materiële instandhouding waarop het bevoegd gezag blijkens de beschikking, bedoeld onder b, voor het jaar 1997 aanspraak had, meer dan 10% lager was dan de rijksvergoeding waarop het bevoegd gezag blijkens de beschikking, bedoeld onder b, voor het jaar 1997 aanspraak zou hebben gehad op grond van de op 31 december 1996 geldende regelgeving, nadat eerst beide rijksvergoedingen zijn verminderd met de vergoedingen ten behoeve van de scholen van het bevoegd gezag die in de periode van 1 oktober 1996 tot en met 1 januari 2000 zijn opgeheven.

  • 2. De hoogte van de aanvulling op de rijksvergoeding voor het betrokken bevoegd gezag wordt als volgt berekend:

    a. de rijksvergoeding voor de kosten van de materiële instandhouding waarop het bevoegd gezag blijkens de beschikking, bedoeld in het eerste lid, onder b, voor het jaar 1997 aanspraak zou hebben gehad op grond van de op 31 december 1996 geldende regelgeving, wordt verminderd met de rijksvergoeding waarop het bevoegd gezag blijkens de beschikking, bedoeld in het eerste lid, onder b, voor het jaar 1997 aanspraak had, nadat eerst beide rijksvergoedingen zijn verminderd met de vergoedingen ten behoeve van de scholen van het bevoegd gezag die in de periode van 1 oktober 1996 tot en met 1 januari 2000 zijn opgeheven;

    b. de uitkomst van de berekening, bedoeld onder a, wordt verminderd met 10% van de rijksvergoeding voor de kosten van de materiële instandhouding waarop het bevoegd gezag blijkens de beschikking, bedoeld in het eerste lid, onder b, voor het jaar 1997 aanspraak zou hebben gehad op grond van de op 31 december 1996 geldende regelgeving, nadat eerst deze rijksvergoeding is verminderd met de vergoedingen ten behoeve van de scholen van het bevoegd gezag die in de periode van 1 oktober 1996 tot en met 1 januari 2000 zijn opgeheven;

    c. de uitkomst van de berekening, bedoeld onder b, wordt met een factor 15 vermenigvuldigd.

  • 3. Voor iedere school van het bevoegd gezag die op de peildatum 1 oktober 1996 volgens bij ministeriële regeling vast te stellen criteria ten hoogste vier groepen leegstand had, onderscheidenlijk, voor wat betreft een school als bedoeld in de op de genoemde peildatum geldende Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, ten hoogste een bij ministeriële regeling vast te stellen aantal vierkante meters leegstand had, wordt een bedrag in mindering gebracht op de aanvulling op de rijksvergoeding zoals berekend op grond van het tweede lid. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de wijze waarop dit bedrag wordt berekend, rekening houdend met de mate van leegstand.

  • 4. Het aantal vierkante meters, bedoeld in de eerste volzin van het derde lid, en de regels, bedoeld in de tweede volzin van het derde lid, kunnen voor de verschillende soorten scholen verschillend worden vastgesteld.

  • 5. De aanvulling op de rijksvergoeding, bedoeld in het eerste lid, wordt als bedrag ineens aan het bevoegd gezag uitgekeerd.

  • 6. De aanvulling op de rijksvergoeding, bedoeld in het eerste lid, wordt door het bevoegd gezag, na overleg met de gemeente over de wijze van besteding, uitsluitend aangewend voor materiële instandhouding of voor voorzieningen in de huisvesting.

ARTIKEL II

Artikel LI-1 van de wet van 2 april 1998 tot wijziging van enkele onderwijswetten en technische wijziging van enkele andere wetten in verband met het totstandbrengen van onder meer een Wet op het primair onderwijs en een Wet op de expertisecentra (Stb. 228) wordt vervangen door:

ARTIKEL LI-1. OVERGANGSREGELING PROGRAMMA'S VAN EISEN

  • 1. In afwijking van artikel 92, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs:

    a. gelden de bij ministeriële regeling van 29 september 1999 (Uitleg OCenW-regelingen 1999, nr. 24) vastgestelde programma's van eisen voor de basisscholen en de speciale scholen voor het basisonderwijs uitsluitend voor de jaren 2000 en 2001; en

    b. begint op 1 januari 2002 een nieuwe periode van vijf jaar als bedoeld in dat lid.

  • 2. Met ingang van 1 januari 2002 gelden voor de periode, bedoeld in het eerste lid, onder b, de bij ministeriële regeling van 27 september 2001 (Uitleg OCenW-regelingen 2001, nr. 25) vastgestelde programma's van eisen basisonderwijs.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 24 april 2002

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

K. Y. I. J. Adelmund

Uitgegeven de zestiende mei 2002

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven