Besluit van 25 april 2002, houdende wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en enkele andere besluiten in verband met de formalisering van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2001–2002

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 30 januari 2002, nr. AD2002/U52314, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Personeelsmanagement Rijksdienst, afdeling Arbeidsvoorwaarden, gedaan mede namens Onze Minister van Buitenlandse Zaken;

Gelet op:

– artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet,

– artikel 1, tweede lid, van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen,

– artikel 6 van de Wet van 11 september 1964, houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede van de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer (Stb. 1993, 218) en

– artikel 1, derde lid, van de Wet bezoldiging Nationale Ombudsman;

De Raad van State gehoord (advies van 29 maart 2002, nr. W04020064/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 19 april 2002, nr. AD2002/U66579, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Personeelsmanagement Rijksdienst, afdeling Arbeidsvoorwaarden;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Algemeen Rijksambtenarenreglement1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4, eerste lid, komt als volgt te luiden:

  • 1. In dit besluit wordt verstaan onder:

    a. Onze Minister: het hoofd van het betrokken ministerie;

    b. hoofd van dienst: de door Ons of door Onze Minister als zodanig aangewezen autoriteit;

    c. volledige arbeidsduur: een arbeidsduur welke gemiddeld 36 werkuren per week omvat;

    d. arbeidsduurfactor: een breuk, waarvan de teller bestaat uit de voor de ambtenaar vastgestelde arbeidsduur en de noemer bestaat uit het getal 36.

B

Artikel 21, eerste, tweede en derde lid, komen als volgt te luiden:

  • 1. Met inachtneming van het bepaalde in dit hoofdstuk en van het bepaalde in of krachtens wetten, houdende regels tot beperking van de werktijd, stelt het bevoegd gezag voor de ambtenaren werktijdregelingen vast. Onder werktijdregeling wordt verstaan een van tevoren bekend gemaakt schema van aanvang en einde van de dagelijkse werktijden gedurende een bepaalde periode. Het in de werktijdregeling opgenomen aantal te werken uren op jaarbasis kan niet hoger zijn dan gemiddeld 40 uur per week.

  • 2. De arbeidsduur bedraagt gemiddeld ten hoogste 36 uur per week. De werktijd wordt behoorlijk door rusttijd onderbroken. De ambtenaar kan bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen om de arbeidsduur in hele uren vast te stellen op meer dan gemiddeld 36 uur per week, waarbij een maximum geldt van gemiddeld 40 uur per week. Deze aanvraag wordt toegewezen tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet. Een aanvraag tot het vaststellen van de arbeidsduur op meer dan gemiddeld 36 uur per week wordt niet toegewezen voor:

    a. de ambtenaar wiens gemiddelde wekelijkse werktijd op basis van artikel 21a is teruggebracht;

    b. de ambtenaar die op basis van artikel 33g betaald ouderschapsverlof geniet;

    c. de ambtenaar die op basis van artikel 34 buitengewoon verlof van lange duur geniet;

    d. de ambtenaar aan wie op basis van artikel 94a, derde lid, gedeeltelijk ontslag is verleend;

    e. de arbeidsgehandicapte in de zin van artikel 2 van de Wet op de (re)ïntegratie arbeidsgehandicapten, waarbij een verminderde arbeidsprestatie is vastgesteld.

  • 3. Het aantal te werken uren per jaar bedraagt: het aantal kalenderdagen per jaar verminderd met het aantal zaterdagen en zondagen en niet op zaterdag of zondag vallende feestdagen, genoemd in het zevende lid, onder a, in dat jaar, vermenigvuldigd met 7,2 en vervolgens vermenigvuldigd met de voor de ambtenaar geldende arbeidsduurfactor.

C

Aan artikel 21a, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:

De ambtenaar voor wie de arbeidsduur op meer dan gemiddeld 36 uur is vastgesteld, kan een aanvraag als bedoeld in de eerste volzin eerst indienen nadat op zijn aanvraag door het bevoegd gezag zijn arbeidsduur is vastgesteld op ten hoogste gemiddeld 36 uur.

D

Artikel 21c, eerste lid, komt als volgt te luiden:

  • 1. De ambtenaar kan bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen om gedurende een kalenderjaar maximaal 100 uren meer uren te werken dan het aantal uren dat op grond van artikel 21, derde en vierde lid, voor hem is vastgesteld. Voor de ambtenaar met een onvolledige arbeidsduur geldt een in evenredigheid lager aantal uren als maximum. Het totaal van de arbeidsduur en het ingevolge dit lid toegewezen aantal meer te werken uren, bedraagt niet meer dan gemiddeld 40 uur per week.

E

Aan artikel 21d wordt een nieuw vierde lid toegevoegd, luidende:

  • 4. De ambtenaar voor wie de arbeidsduur op meer dan gemiddeld 36 uur is vastgesteld, kan een aanvraag als bedoeld in het eerste lid eerst indienen nadat op zijn aanvraag door het bevoegd gezag zijn arbeidsduur is vastgesteld op ten hoogste gemiddeld 36 uur.

F

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt de tweede volzin: «Zo nodig vindt afronding naar boven plaats.» geschrapt.

2. Het zesde lid komt als volgt te luiden:

  • 6. De ingevolge het vierde en vijfde lid geldende aanspraak op vakantie wordt vermenigvuldigd met de voor de ambtenaar geldende arbeidsduurfactor. Zo nodig vindt afronding naar boven op hele uren plaats.

3. In het twaalfde lid komt de tweede volzin als volgt te luiden: Het aantal uren vakantie waarmee de aanspraak kan worden verlaagd, bedraagt ten hoogste het aantal uren vakantie waarop de ambtenaar over het desbetreffende kalenderjaar aanspraak heeft, verminderd met: 144 uur vermenigvuldigd met de voor de ambtenaar geldende arbeidsduurfactor. Zo nodig vindt afronding naar boven plaats.

4. Een nieuw vijftiende lid wordt toegevoegd, luidende:

  • 15. Indien de ambtenaar de vergoeding, genoemd in het veertiende lid, volledig inzet ten behoeve van verlofsparen, bedoeld in artikel 34g, bedraagt, in afwijking van het twaalfde lid, het aantal uren waarmee de aanspraak op vakantie kan worden verlaagd ten hoogste het aantal uren waarop de ambtenaar over het desbetreffende kalenderjaar aanspraak heeft, verminderd met: 108 uur vermenigvuldigd met de voor de ambtenaar geldende arbeidsduurfactor. Zo nodig vindt afronding naar boven op hele uren plaats.

G

Een nieuw artikel 71b wordt toegevoegd, luidende:

Artikel 71b

  • 1. De werkgever stelt een loopbaanscan beschikbaar ten behoeve van de ambtenaar. Onder loopbaanscan wordt verstaan een instrument waarmee de loopbaanmogelijkheden van de ambtenaar in kaart kunnen worden gebracht.

  • 2. De ambtenaar heeft het recht eenmaal per drie jaar van de loopbaanscan gebruik te maken.

  • 3. De ambtenaar kan de uitkomsten van de loopbaanscan inbrengen in het jaarlijks gesprek, bedoeld in artikel 71, ter ondersteuning van het maken van afspraken over de verdere loopbaan.

ARTIKEL II

Het Ambtenarenreglement Staten-Generaal2 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1, eerste lid, wordt onder wijziging van de punt achter het huidig eerste lid in een puntkomma, toegevoegd: «arbeidsduurfactor»: een breuk, waarvan de teller bestaat uit de voor de ambtenaar vastgestelde arbeidsduur en de noemer bestaat uit het getal 36.

B

Artikel 34, eerste, tweede en derde lid, komen als volgt te luiden:

  • 1. Met inachtneming van het bepaalde in dit hoofdstuk en van het bepaalde in of krachtens wetten, houdende regels tot beperking van de werktijd, stelt het bevoegd gezag voor de ambtenaren werktijdregelingen vast. Onder werktijdregeling wordt verstaan een van tevoren bekend gemaakt schema van aanvang en einde van de dagelijkse werktijden gedurende een bepaalde periode. Het in de werktijdregeling opgenomen aantal te werken uren op jaarbasis kan niet hoger zijn dan gemiddeld 40 uur per week.

  • 2. De arbeidsduur bedraagt gemiddeld ten hoogste 36 uur per week. De werktijd wordt behoorlijk door rusttijd onderbroken. De ambtenaar kan bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen om de arbeidsduur in hele uren vast te stellen op meer dan gemiddeld 36 uur per week, waarbij een maximum geldt van gemiddeld 40 uur per week. Deze aanvraag wordt toegewezen tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet. Een aanvraag tot het vaststellen van de arbeidsduur op meer dan gemiddeld 36 uur per week wordt niet toegekend voor:

    a. de ambtenaar wiens gemiddelde wekelijkse werktijd op basis van artikel 34a is teruggebracht;

    b. de ambtenaar die op basis van artikel 62a betaald ouderschapsverlof geniet;

    c. de ambtenaar die op basis van artikel 63 buitengewoon verlof van lange duur geniet;

    d. de ambtenaar aan wie op basis van artikel 124a, derde lid, gedeeltelijk ontslag is verleend;

    e. de arbeidsgehandicapte in de zin van artikel 2 van de Wet op de (re)ïntegratie arbeidsgehandicapten, waarbij een verminderde arbeidsprestatie is vastgesteld.

  • 3. Het aantal te werken uren per jaar bedraagt: het aantal kalenderdagen per jaar verminderd met het aantal zaterdagen en zondagen en niet op zaterdag of zondag vallende feestdagen, genoemd in het zevende lid, onder a, in dat jaar, vermenigvuldigd met 7,2 en vervolgens vermenigvuldigd met de voor de ambtenaar geldende arbeidsduurfactor.

C

Aan artikel 34a, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:

De ambtenaar voor wie de arbeidsduur op meer dan gemiddeld 36 uur is vastgesteld, kan een aanvraag als bedoeld in de eerste volzin eerst indienen nadat op zijn aanvraag door het bevoegd gezag zijn arbeidsduur is vastgesteld op ten hoogste gemiddeld 36 uur.

D

Artikel 34c, eerste lid, komt als volgt te luiden:

  • 1. De ambtenaar kan bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen om gedurende een kalenderjaar maximaal 100 uren meer uren te werken dan het aantal uren dat op grond van artikel 34, derde en vierde lid, voor hem is vastgesteld. Voor de ambtenaar met een onvolledige arbeidsduur geldt een in evenredigheid lager aantal uren als maximum. Het totaal van de arbeidsduur en het ingevolge dit lid toegewezen aantal meer te werken uren, bedraagt niet meer dan gemiddeld 40 uur per week.

E

Aan artikel 34d wordt een nieuw vierde lid toegevoegd luidende:

  • 4. De ambtenaar voor wie de arbeidsduur op meer dan gemiddeld 36 uur is vastgesteld, kan een aanvraag als bedoeld in het eerste lid eerst indienen nadat op zijn aanvraag door het bevoegd gezag zijn arbeidsduur is vastgesteld op ten hoogste gemiddeld 36 uur.

F

Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt de tweede volzin: «Zo nodig vindt afronding naar boven plaats.» geschrapt.

2. Het zesde lid komt als volgt te luiden:

  • 6. De ingevolge het vierde en vijfde lid geldende aanspraak op vakantie wordt vermenigvuldigd met de voor de ambtenaar geldende arbeidsduurfactor. Zo nodig vindt afronding naar boven op hele uren plaats.

3. In het twaalfde lid komt de tweede volzin als volgt te luiden:

Het aantal uren vakantie waarmee de aanspraak kan worden verlaagd bedraagt ten hoogste het aantal uren vakantie waarop de ambtenaar over het desbetreffende kalenderjaar aanspraak heeft, verminderd met: 144 uur vermenigvuldigd met de voor de ambtenaar geldende arbeidsduurfactor. Zo nodig vindt afronding naar boven op hele uren plaats.

4. Een nieuw vijftiende lid wordt toegevoegd, luidende:

  • 15. Indien de ambtenaar de vergoeding, genoemd in het veertiende lid, volledig inzet ten behoeve van verlofsparen, bedoeld in artikel 69a, bedraagt, in afwijking van het twaalfde lid, het aantal uren waarmee de aanspraak op vakantie kan worden verlaagd ten hoogste het aantal uren waarop de ambtenaar over het desbetreffende kalenderjaar aanspraak heeft, verminderd met: 108 uur vermenigvuldigd met de voor de ambtenaar geldende arbeidsduurfactor. Zo nodig vindt afronding naar boven op hele uren plaats.

G

Een nieuw artikel 107a wordt toegevoegd, luidende:

Artikel 107a

  • 1. De werkgever stelt een loopbaanscan beschikbaar ten behoeve van de ambtenaar. Onder loopbaanscan wordt verstaan een instrument waarmee de loopbaanmogelijkheden van de ambtenaar in kaart kunnen worden gebracht.

  • 2. De ambtenaar heeft het recht eenmaal per drie jaar van de loopbaanscan gebruik te maken.

  • 3. De ambtenaar kan de uitkomsten van de loopbaanscan inbrengen in het jaarlijks gesprek, bedoeld in artikel 106, ter ondersteuning van het maken van afspraken over de verdere loopbaan.

ARTIKEL III

Het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 19843 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2 komen de onderdelen d en e als volgt te luiden:

d. salarisnummer: een aanduiding, bestaande uit een getal, dat in een salarisschaal voor een salaris is vermeld;

e. maximumsalaris: het hoogste bedrag van een salarisschaal;.

B

Artikel 6, eerste lid, komt als volgt te luiden:

  • 1. Bij aanstelling wordt aan de in artikel 5 bedoelde ambtenaar het salaris toegekend, dat in de voor hem geldende salarisschaal is vermeld achter het salarisnummer 0.

C

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid komt als volgt te luiden:

  • 4. De in het eerste en tweede lid bedoelde salarisverhoging wordt toegekend wanneer de ambtenaar het maximumsalaris van de voor hem geldende salarisschaal nog niet heeft bereikt, voor de eerste maal met ingang van de eerste dag van de maand, waarin sinds zijn aanstelling een jaar is verstreken en nadien telkens na één jaar.

2. In het vijfde lid vervalt het zinsdeel «, onder a,».

3. Het zesde lid vervalt onder gelijktijdige vernummering van het zevende en achtste lid tot zesde en zevende lid.

D

In artikel 8, tweede lid, onderdeel b, worden de bedragen f 16 373,00, f 16 725,00 onderscheidenlijk f 17 078,00 vervangen door f 16 963,00, f 17 327,00 onderscheidenlijk f 17 693,00.

E

In artikel 20a, eerste lid, onderdeel a, wordt het zinsdeel «0,3%» vervangen door: 0,4%.

F

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt als volgt te luiden:

  • 2. Voor de ambtenaar bedraagt de vakantie-uitkering ten minste f 292,82 per maand, met dien verstande dat dit bedrag bij een onvolledige arbeidsduur of bij genot van slechts een gedeelte van zijn bezoldiging, op andere gronden dan vermeld in het derde lid, naar evenredigheid wordt verminderd.

2. Het derde lid vervalt onder gelijktijdige vernummering van het vierde lid tot derde lid.

G

Een nieuw artikel 22d wordt toegevoegd, luidende:

Artikel 22d

  • 1. De ambtenaar die de spilleeftijd van de Regeling flexibel pensioen en uittreden van 62 jaar heeft bereikt, heeft voor elke periode van twaalf maanden dat hij van de regeling geen of geen volledig gebruik maakt recht op een eenmalige toeslag. De toeslag bedraagt, na aftrek van de verschuldigde loonbelasting/premies volksverzekeringen volgens de tabel bijzondere beloningen ingevolge de Wet op de loonbelasting 1964 en eventueel verschuldigde (pseudo-)premies ingevolge de sociale werknemersverzekeringen, € 454,00. De eenmalige toeslag wordt voor de ambtenaar met een onvolledige arbeidsduur naar evenredigheid van de volledige arbeidsduur vastgesteld.

  • 2. Bij de vaststelling van de hoogte van de toeslag wordt de arbeidsduur aan het einde van de periode van twaalf maanden gehanteerd.

  • 3. Het recht op de in het eerste lid genoemde toeslag ontstaat op de dag van het bereiken van de leeftijd van respectievelijk 63, 64 en 65 jaar.

H

In de bijlage A wordt het bedrag van f 17 078,00 telkens vervangen door f 17 693,00.

I

De bijlage B wordt vervangen door de gelijknamige bijlage vermeld in de bij dit besluit behorende bijlage I.

ARTIKEL IV

Het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 8, tweede lid, onderdeel b, worden de bedragen € 7 429,74, € 7 589,47 onderscheidenlijk € 7 749,66 vervangen door € 7 697,47, € 7 862,65 onderscheidenlijk € 8 028,73.

B

In artikel 21, tweede lid, wordt het bedrag van € 128,26 vervangen door € 132,88.

C

In de bijlage A wordt het bedrag van € 7 749,66 telkens vervangen door € 8 028,73.

D

De bijlage B wordt vervangen door de gelijknamige bijlage vermeld in de bij dit besluit behorende bijlage II.

ARTIKEL V

Het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt als volgt te luiden:

a. salaris: het bedrag, dat met inachtneming van de bepalingen van dit besluit voor de ambtenaar is vastgesteld aan de hand van een van de bijlagen van dit besluit vermenigvuldigd met de voor de ambtenaar geldende arbeidsduurfactor;.

2. Onderdeel g komt als volgt te luiden:

g. volledige arbeidsduur: een arbeidsduur welke gemiddeld zesendertig werkuren per week omvat;.

B

Artikel 17b, vijfde lid, komt als volgt te luiden:

  • 5. De toelage wordt vermenigvuldigd met de voor de ambtenaar geldende arbeidsduurfactor.

C

Artikel 21, tweede lid, komt als volgt te luiden:

  • 2. De vakantie-uitkering per maand bedraagt ten minste € 132,88 vermenigvuldigd met de voor de ambtenaar geldende arbeidsduurfactor. Bij genot van slechts een gedeelte van zijn bezoldiging, op andere gronden dan vermeld in het derde lid, wordt de vakantie-uitkering naar evenredigheid verminderd.

D

Artikel 22d wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid komt de derde volzin als volgt te luiden: Bedraagt de voor de ambtenaar geldende arbeidsduurfactor minder dan 1 dan wordt het bedrag van de toeslag vermenigvuldigd met de geldende arbeidsduurfactor.

2. In het tweede lid wordt het woord «arbeidsduur» gewijzigd in: arbeidsduurfactor.

ARTIKEL VI

Het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 8, tweede lid, onderdeel b, worden de bedragen € 7 697,47, € 7 862,65 onderscheidenlijk € 8 028,73 vervangen door € 7 735,96, € 7 901,96 onderscheidenlijk € 8 068,87.

B

In artikel 21, tweede lid, wordt het bedrag van € 132,88 vervangen door € 133,54.

C

In de bijlage A wordt het bedrag van € 8 028,73 telkens vervangen door € 8 068,87.

D

De bijlage B wordt vervangen door de gelijknamige bijlage vermeld in de bij dit besluit behorende bijlage III.

ARTIKEL VII

De bedragen f 19 407,00 onderscheidenlijk f 18 205,00, genoemd in artikel 1, eerste lid, van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen4 worden als volgt nader vastgesteld: f 20 106,00 onderscheidenlijk f 18 860,00.

ARTIKEL VIII

A

De bedragen f 19 407,00, f 18 205,00 onderscheidenlijk f 17 078,00, genoemd in artikel 1, eerste lid, van de Wet van 11 september 1964, houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede van de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer (Stb. 1993, 218)5 worden als volgt nader vastgesteld: f 20 106,00, f 18 860,00 onderscheidenlijk f 17 693,00.

B

De bedragen f 19 407,00 onderscheidenlijk f 17 078,00, genoemd in artikel 4, eerste lid, van de Wet van 11 september 1964, houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede van de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer (Stb. 1993, 218) worden als volgt nader vastgesteld: f 20 106,00 onderscheidenlijk f 17 693,00.

ARTIKEL IX

De bedragen f 19 407,00 onderscheidenlijk f 17 078,00, genoemd in artikel 1, eerste lid, van de Wet bezoldiging Nationale ombudsman6 worden als volgt nader vastgesteld: f 20 106,00 onderscheidenlijk f 17 693,00.

ARTIKEL X

De bedragen € 8 806,51 onderscheidenlijk € 8 261,07, genoemd in artikel 1, eerste lid, van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen worden als volgt nader vastgesteld: € 9 123,71 onderscheidenlijk € 8 558,29.

ARTIKEL XI

A

De bedragen € 8 806,51, € 8 261,07 onderscheidenlijk € 7 749,66, genoemd in artikel 1, eerste lid, van de Wet van 11 september 1964, houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede van de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer (Stb. 1993, 218) worden als volgt nader vastgesteld: € 9 123,71, € 8 558,29 onderscheidenlijk € 8 028,73.

B

De bedragen € 8 806,51 onderscheidenlijk € 7 749,66, genoemd in artikel 4, eerste lid, van de Wet van 11 september 1964, houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede van de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer (Stb. 1993, 218) worden als volgt nader vastgesteld: € 9 123,71 onderscheidenlijk € 8 028,73.

ARTIKEL XII

De bedragen € 8 806,51 onderscheidenlijk € 7 749,66, genoemd in artikel 1, eerste lid, van de Wet bezoldiging Nationale ombudsman worden als volgt nader vastgesteld: € 9 123,71 onderscheidenlijk € 8 028,73.

ARTIKEL XIII

De bedragen € 9 123,71 onderscheidenlijk € 8 558,29, genoemd in artikel 1, eerste lid, van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen worden als volgt nader vastgesteld: € 9 169,33 onderscheidenlijk € 8 601,08.

ARTIKEL XIV

A

De bedragen € 9 123,71, € 8 558,29 onderscheidenlijk € 8 028,73, genoemd in artikel 1, eerste lid, van de Wet van 11 september 1964, houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede van de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer (Stb. 1993, 218) worden als volgt nader vastgesteld: € 9 169,33, € 8 601,08 onderscheidenlijk € 8 068,87.

B

De bedragen € 9 123,71 onderscheidenlijk € 8 028,73, genoemd in artikel 4, eerste lid, van de Wet van 11 september 1964, houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede van de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer (Stb. 1993, 218) worden als volgt nader vastgesteld: € 9 169,33 onderscheidenlijk € 8 068,87.

ARTIKEL XV

De bedragen € 9 123,71 onderscheidenlijk € 8 028,73, genoemd in artikel 1, eerste lid, van de Wet bezoldiging Nationale ombudsman worden als volgt nader vastgesteld: € 9 169,33 onderscheidenlijk € 8 068,87.

ARTIKEL XVI

Het Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel7 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b, onder 1°, komt als volgt te luiden:

b. gezinslid:

1°. de echtgenoot van de ambtenaar, die behoort tot het huishouden van de ambtenaar en van wie de eigen inkomsten per maand niet meer bedragen dan 20% van de algemene heffingskorting, bedoeld in artikel 8.10, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001;.

2. Na onderdeel b wordt, onder wijziging onder 5° van de punt in een puntkomma, een nieuw onderdeel c toegevoegd, luidende:

c. inkomsten:

1°. alle inkomsten uit of in verband met arbeid daartoe mede gerekend pensioenen en uitkeringen ingevolge sociale regelingen onder welke benamingen dan ook;

2°. inkomsten uit of in verband met de uitoefening van een vrij beroep of eigen bedrijf, zijnde winst uit onderneming als bedoeld in de Wet inkomstenbelasting 2001.

B

Artikel 2, derde lid, komt als volgt te luiden:

  • 3. De ambtenaar ontvangt een extra tegemoetkoming voor ten hoogste twee gezinsleden, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 2°. Indien de ambtenaar en diens echtgenoot beiden aanspraak op deze tegemoetkoming hebben, elk ten behoeve van een ander kind, wordt deze toegekend aan de ambtenaar met het oudste kind jonger dan 16 jaar, dat deel uitmaakt van de gemeenschappelijke huishouding.

C

Artikel 2, derde en vierde lid, komen als volgt te luiden:

  • 3. De ambtenaar ontvangt een extra tegemoetkoming voor ten hoogste drie gezinsleden, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, 3°, 4° en 5°, waaronder ten hoogste twee gezinsleden als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 2°.

  • 4. De tegemoetkoming, bedoeld in het derde lid wordt alleen dan aan de ambtenaar verstrekt, indien de inkomsten van de ambtenaar hoger zijn dan die van de echtgenoot van de ambtenaar.

D

Aan artikel 3 wordt een nieuw vierde lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Indien voor een of meer kinderen als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 2°, 3°, 4° en 5°, uit anderen hoofde aanspraak bestaat op gehele of gedeeltelijke geneeskundige verzorging, of op gehele of gedeeltelijke vergoeding van de kosten daarvan, worden deze kinderen meegeteld voor het maximum aantal gezinsleden waarvoor met toepassing van het bepaalde in artikel 2, derde lid, aanspraak bestaat.

ARTIKEL XVII

De Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel8 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel b, komt als volgt te luiden:

b. de overige leden van het huishouden van betrokkene, voor zover zij geen eigen inkomsten genieten die meer bedragen dan tweemaal de algemene heffingskorting, bedoeld in artikel 8.10, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

2. Een nieuw derde lid wordt ingevoegd, luidende:

  • 3. Een uitkering krachtens de Algemene Ouderdomswet is geen inkomsten als bedoeld in het eerste lid, onder b.

B

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid, onderdeel a, komt als volgt te luiden:

a. het bedrag van de premie voor een ziektekostenverzekering, tot ten hoogste het bedrag van de premie voor een overeenkomst van standaardverzekering als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de toegang tot de ziektekostenverzekering 1998;.

2. Het vierde lid, onderdeel a, komt als volgt te luiden:

a. het bedrag van de premie voor een ziektekostenverzekering, tot ten hoogste de helft van het bedrag van de premie voor een overeenkomst van standaardverzekering als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de toegang tot de ziektekostenverzekering 1998;.

ARTIKEL XVIII

Het Besluit vergoeding representatiekosten rijkspersoneel9 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, komen, onder vervanging van de puntkomma door een punt aan het slot van onderdeel c, de onderdelen d en e te vervallen.

B

Artikel 2 komt als volgt te luiden:

Artikel 2

  • 1. Voor representatiekosten van een ambtenaar kan het bevoegd gezag een vergoeding verstrekken welke ten hoogste € 6 400 per kalenderjaar bedraagt.

  • 2. Onze Minister kan met betrekking tot het eerste lid nadere regels stellen.

C

De artikelen 3 en 4 vervallen.

ARTIKEL XIX

Het Besluit van 22 september 1977 (Stb. 527), houdende regeling van de vergoeding aan ambtenaren van kosten verbonden aan het gebruik van de privé- telefoonaansluiting voor dienstdoeleinden, wordt ingetrokken.

ARTIKEL XX

  • A

  • 1. Voor zover artikel III, onderdelen D, H en I, aanleiding geven tot het wijzigen van de bedragen van toelagen, toegekend met toepassing van artikel 19 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1948, die ingevolge artikel 13 van de Overgangsregeling Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 nog worden gehandhaafd, geschiedt dit door Onze Minister, hoofd van het desbetreffende ministerie, met inachtneming van de daarvoor door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te geven aanwijzingen.

  • 2. Voor zover artikel III, onderdelen D, H en I, aanleiding geven tot het wijzigen van bijzondere regelingen getroffen met toepassing van artikel 26 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, geschiedt dit bij gemeenschappelijke regeling van Onze Minister, hoofd van het desbetreffende ministerie, en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • B

    De bij artikel III, onderdelen D, H en I, aangebrachte wijzigingen in de bezoldiging van het burgerlijk rijkspersoneel dragen een algemeen karakter.

  • C

    Voor de ambtenaar voor wie, indien de in artikel III, onderdeel I, bedoelde vervanging van de bijlage B niet zou hebben plaatsgevonden, met ingang van 1 oktober 2001 een salaris zou hebben gegolden behorende bij een salarisnummer omvattende de letter J van de voor hem geldende salarisschaal, wordt het salaris met ingang van 1 oktober 2001 vastgesteld op het salaris behorende bij salarisnummer 0 in de voor hem geldende salarisschaal.

  • D

  • 1. De ambtenaar die op 1 december 2001 in dienst is op grond van het Algemeen Rijksambtenarenreglement of het Ambtenarenreglement Staten-Generaal, heeft recht op een eenmalige uitkering, tenzij het feitelijk genot van zijn bezoldiging is teruggebracht tot het bedrag van het op de ambtenaar te verhalen gedeelte van de pensioenpremie dan wel indien er geen aanspraak bestaat op bezoldiging.

  • 2. Voor de ambtenaar met een volledige arbeidsduur bedraagt de eenmalige uitkering f 1 000,00 (€ 453,78).

  • 3. Voor de ambtenaar met een onvolledige arbeidsduur wordt het bedrag van de eenmalige uitkering vastgesteld op een evenredig deel naar rato van de arbeidsduur op 1 december 2001.

  • 4. De eenmalige uitkering wordt gelijktijdig met het salaris over de maand december 2001 uitbetaald.

  • E

  • 1. Voor zover artikel VI, onderdelen A, C en D, aanleiding geven tot het wijzigen van de bedragen van toelagen, toegekend met toepassing van artikel 19 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1948, die ingevolge artikel 13 van de Overgangsregeling Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 nog worden gehandhaafd, geschiedt dit door Onze Minister, hoofd van het desbetreffende ministerie, met inachtneming van de daarvoor door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te geven aanwijzingen.

  • 2. Voor zover artikel VI, onderdelen A, C en D, aanleiding geven tot het wijzigen van bijzondere regelingen getroffen met toepassing van artikel 26 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, geschiedt dit bij gemeenschappelijke regeling van Onze Minister, hoofd van het desbetreffende ministerie, en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • F

    De bij artikel VI, onderdelen A, C en D, aangebrachte wijzigingen in de bezoldiging van het burgerlijk rijkspersoneel dragen een algemeen karakter.

  • G

  • 1. De ambtenaar die op 1 juli 2002 in dienst is op grond van het Algemeen Rijksambtenarenreglement of het Ambtenarenreglement Staten-Generaal en die krachtens werktijdregeling regelmatig of vrij regelmatig arbeid verricht op andere tijden dan op de dagen maandag tot en met vrijdag tussen 8 en 18 uur heeft recht op een eenmalige uitkering.

  • 2. De eenmalige uitkering bedraagt € 450, vermenigvuldigd met de voor de ambtenaar op 1 juli 2002 geldende arbeidsduurfactor.

  • 3. De eenmalige uitkering wordt gelijktijdig met het salaris over de maand juli 2002 uitbetaald.

Artikel XXI

  • 1. Dit besluit, met uitzondering van de artikelen I, onderdeel G, II, onderdeel G, VI, XIII, XIV, XV, XIX en XX, onderdelen E en F, treedt in werking met ingang van 1 juni 2002, met dien verstande dat:

    a. artikel III, onderdeel E, terugwerkt tot en met 1 januari 2001,

    b. de artikelen III, met uitzondering van de onderdelen E en G, VII, VIII, IX en XX, onderdelen A, B en C, terugwerken tot en met 1 oktober 2001,

    c. artikel XX, onderdeel D, terugwerkt tot 1 december 2001,

    d. de artikelen III, onderdeel G, IV, X, XI, XII, XVII, onderdeel B, en XVIII, terugwerken tot en met 1 januari 2002,

    e. de artikelen I, onderdelen A tot en met F, II, onderdelen A tot en met F, V en XVI, onderdeel B, terugwerken tot en met 1 april 2002.

  • 2. De artikelen I, onderdeel G, II, onderdeel G, VI, XIII, XIV, XV, XIX en XX, onderdelen E en F, treden in werking met ingang van 1 juli 2002.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 25 april 2002

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

Uitgegeven de zestiende mei 2002

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

De op 20 november 2001 gesloten Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2001–2002 heeft consequenties voor een aantal rechtspositieregelingen van de ambtenaren van de sector Rijk. In dit besluit worden deze consequenties in de betreffende regelingen neergelegd. Het betreft hier het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) en het Ambtenarenreglement Staten-Generaal (ARSG).Verder worden aangepast het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA), het Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel (Btzr), de Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel (Zvr), het Besluit vergoeding representatiekosten rijkspersoneel, de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen, de Wet van 11 september 1964, houdende vaststelling van een nieuwe regeling van de bezoldiging van de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, alsmede van de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer en de Wet bezoldiging Nationale ombudsman. Het Besluit van 22 september 1977 (Stb. 527), houdende regeling van de vergoeding aan ambtenaren van kosten verbonden aan het gebruik van de privé-telefoonaansluiting voor dienstdoeleinden, wordt ingetrokken.

De noodzakelijke aanpassingen van het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken worden meegenomen bij een algehele wijziging van dit reglement.

De volgorde in de behandeling van de onderwerpen in dit algemeen gedeelte is afgeleid van de volgorde in genoemde Arbeidsvoorwaardenovereenkomst. Waar in deze nota wordt gesproken over het ARAR betreft dit, waar relevant, tevens het ARSG. De kosten van het totale pakket aan maatregelen, neergelegd in meergenoemde overeenkomst, zijn gefinancierd uit het budget dat beschikbaar is voor de ontwikkeling van de arbeidsvoorwaarden van het personeel van de sector Rijk. Met de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel is over dit besluit overeenstemming bereikt.

Salarisontwikkeling (de artikelen III, onderdelen D, F, H en I,IV, VI tot en met XV en XX onderdelen A, B, E en F), jeugdsalaris (de artikelen III, onderdelen A, B, C en F, en XX, onderdeel C), eindejaarsuitkering (artikel III, onderdeel E) en eenmalige uitkeringen (artikel XX, onderdelen D en G)

1. Salarisontwikkeling per 1 oktober 2001 en eindejaarsuitkering in 2001

Per 1 oktober 2001 vindt een structurele salarisverhoging plaats van 3,6%. In verband met het algemeen karakter daarvan vindt tevens aanpassing plaats van de bezoldigingsbedragen van enkele bij wet bezoldigde functionarissen. Deze doorwerking betreft de bezoldiging van de ministers en de staatssecretarissen, van de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, van de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer, van de Nationale ombudsman en de substituut-ombudsman. Deze salarisverhoging werkt ook door naar de ontslaggebonden uitkeringen, te weten de wachtgelden op basis van het Rijkswachtgeldbesluit 1959 en de uitkeringen op basis van de Uitkeringsregeling 1966, de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector Rijk, het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk en het Besluit ontslaguitkering substantieel bezwarende functies.

De eindejaarsuitkering wordt met ingang van het jaar 2001 structureel verhoogd met 0,1-procentpunt tot 0,4%. De verhoging van de eindejaarsuitkering werkt in verband met de terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2001 ook door in de berekeningsgrondslag van de uitkeringen op basis van de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector Rijk, het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk en het Besluit ontslaguitkering substantieel bezwarende functies van ambtenaren die op of na 2 januari 2001 een uitkering ontvangen. Indien in de periode januari 2001 tot en met december 2001 in de berekeningsbasis van de genoemde uitkeringen als eindejaarsuitkering 0,4% is opgenomen, blijft voor betrokkenen ook na 2001 in de berekeningsgrondslag de eindejaarsuitkering op 0,4% gehandhaafd.

2. Afschaffing jeugdsalarissen

Vooruitlopend op de invoering van het nieuwe beloningsstelsel zoals dat is afgesproken te gaan ontwikkelen, maar wel passend bij de kenmerken daarvan, is overeengekomen reeds per 1 oktober 2001 de jeugdsalarissen af te schaffen. Deze afschaffing heeft alleen gevolgen voor ambtenaren die werkzaam zijn in reguliere functies. In verband met deze wijziging worden zij per die datum ingeschaald in de op hen van toepassing zijnde salarisschaal op het bedrag behorende bij salarisnummer 0.

3. Eenmalige uitkering in december 2001

De ambtenaren die op 1 december 2001 in dienst zijn op grond van het Algemeen Rijksambtenarenreglement of het Ambtenarenreglement Staten-Generaal ontvangen in de maand december 2001 een eenmalige uitkering van f 1 000,00 (= € 453,78) bruto over het jaar 2001. Om administratief technische redenen is gekozen voor een peildatumsysteem. De uitkering wordt niet toegekend aan de ambtenaar van wie de bezoldiging op 1 december 2001 teruggebracht is tot het op hem te verhalen gedeelte van de pensioenpremie en aan de ambtenaar die op genoemde datum geen aanspraak op bezoldiging heeft. Deeltijders ontvangen een uitkering evenredig aan hun arbeidsduur op 1 december 2001 en de arbeidsduur bij een voltijds dienstbetrekking. Bij korting op de bezoldiging dan wel bij gedeeltelijke doorbetaling van de bezoldiging zoals bij langdurige ziekte of ouderschapsverlof verandert het bedrag van de eenmalige uitkering niet. Voor deelnemers aan de Regeling partiële arbeidsparticipatie senioren (Pasregeling; ex artikel 21a ARAR) wordt uitgegaan van de arbeidsduur zoals die bestond voordat de inhouding daarvan toepassing vond.

De eenmalige uitkering wordt niet toegekend aan het gewezen burgerlijk rijkspersoneel dat een ontslaggebonden uitkering, als vermeld in de eerste alinea onder punt 1, geniet.

4. Salarisbedragen in euro per 1 januari 2002

Per 1 januari 2002 is de gulden vervangen door de euro (= €). In verband hiermee dienen de guldenbedragen in wetten, algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen te worden aangepast. Uitgangspunt bij de omzetting van de guldenbedragen in eurobedragen is dat de bedragen waar mogelijk technisch worden omgezet, en rekenkundig worden afgerond op twee decimalen achter de komma. De omrekening vindt plaats op basis van de vastgestelde koers van € 1 = f 2,20371. Dit uitgangspunt is gebaseerd op de Verordening (EG) nr. 1103/97 van de Raad van 17 juni 1997.

In het kabinet is indertijd afgesproken om alle bedragen in guldens die in de diverse regelingen voorkomen vóór 1 januari 2002 om te zetten in euro's. Voor de BBRA-salarisbedragen is dit geschied in het Aanpassingsbesluit euro van 14 september 2001. De in dit besluit omgezette salarisbedragen waren evenwel die welke golden per 1 januari 2001.

Omdat per 1 oktober 2001 de salarissen zijn verhoogd met 3,6%, zijn de per deze datum geldende salarisbedragen in guldens ook omgezet in euro's. Deze bedragen komen dan ook in de plaats van die welke vermeld staan in het Aanpassingsbesluit euro.

Overeenkomstig is gehandeld met de bezoldiging van de ministers en de staatssecretarissen, van de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, van de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer, van de Nationale ombudsman en de substituut-ombudsman. In eerste instantie zijn de genoemde bezoldigingen in euro's opgenomen in de Aanpassingswet euro. Daarbij was uitgegaan van de bezoldigingen zoals die golden per 1 augustus 1999. In de Veegwet euro is dit gecorrigeerd en zijn de bezoldigingen gebaseerd op de bedragen die golden per 1 januari 2001. Omdat per 1 oktober 2001 deze bezoldigingen zijn verhoogd met 3,6%, zijn ook de per deze datum geldende bezoldigingsbedragen in guldens omgezet in euro's.

5. Salarisontwikkeling per 1 juli 2002

Per 1 juli 2002 vindt een structurele salarisverhoging plaats van 0,5%. Deze salarisverhoging is een compensatie voor de wijziging van het Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel als overeengekomen in de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2001–2002. In verband met het algemeen karakter van deze salarisverhoging vindt tevens aanpassing plaats van de bezoldigingsbedragen van enkele bij wet bezoldigde functionarissen. Deze doorwerking betreft de bezoldiging van de ministers en de staatssecretarissen, van de vice-president van de Raad van State en de staatsraden, van de president en de overige leden van de Algemene Rekenkamer, van de Nationale ombudsman en de substituut-ombudsman. Deze salarisverhoging werkt ook door naar de ontslaggebonden uitkeringen, als vermeld in de eerste alinea onder punt 1.

6. Eenmalige roosteruitkering per 1 juli 2002

In de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2001–2002 is onder andere afgesproken dat het stelsel van inconveniëntenvergoedingen wordt herzien. De kern van het nieuwe stelsel zal moeten worden gevormd door een vergoeding voor die ambtenaren die volgens een werktijdregeling structureel op onregelmatige tijden hun arbeid verrichten. Vooruitlopend op het nieuwe stelsel ontvangen bedoelde ambtenaren in de maand juli een eenmalige bruto uitkering van € 450. Dit bedrag geldt bij een volledige arbeidsduur van 36 uur en wordt dus vermenigvuldigd met de voor de ambtenaar geldende arbeidsduurfactor.

Flexibilisering arbeidsduur (de artikelen I, uitgezonderd de onderdelen F, sub 4, en G, II, uitgezonderd de onderdelen F, sub 4, en G, en V)

In de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2001–2002 is inzake de flexibilisering van de arbeidsduur de volgende afspraak opgenomen:

«Partijen zijn overeengekomen dat per 1 april 2002 de arbeidsduur verder wordt geflexibiliseerd, in die zin dat de norm voor de arbeidsduur 36 uur per week blijft, maar dat op verzoek van de werknemer en op basis van wederzijds belang de individuele werknemer en bevoegd gezag vrijwillig overeen kunnen komen de arbeidsduur structureel te verhogen tot maximaal 40 uur per week met alle bijbehorende arbeidsgerelateerde aanspraken als salaris, sociale uitkeringen en pensioen vandien. Deze afspraak vormt een aanvulling op de keuzemogelijkheden ten aanzien van de arbeidsduur die reeds in het kader van IKAP bestaan. Op deze wijze kan flexibilisering van de arbeidsduur op gerichte wijze bijdragen aan het oplossen van knelpunten in de personeelsvoorziening en kan dit tevens worden beschouwd als een verdere stap in het proces van individualisering van de arbeidsvoorwaarden.

Structurele arbeidsduur en deelname aan IKAP voor wat betreft de tijdelijke uitbreiding van het aantal uren zijn in totaliteit gemaximeerd tot gemiddeld 40 uur per week.»

De mogelijkheid tot verlenging van de arbeidsduur is vastgelegd in het gewijzigde artikel 21 van het ARAR. In de gewijzigde artikelen 21c en 21d ARAR wordt de samenloop met IKAP geregeld.

In onderstaand overzicht zijn de gevolgen opgenomen die het meer uren werken in het kader van IKAP of Flexibele Arbeidsduur (FAD) met zich meebrengen voor de financiële rechtspositie, de sociale zekerheid, het pensioen en de belastingheffing. Daarnaast is het belangrijk er op te wijzen dat naast onderstaande gevolgen zowel het meer uren werken in het kader van IKAP als in het kader van de flexibilisering van de arbeidsduur ook gevolgen kan hebben voor inkomensafhankelijke regelingen zoals o.a. studiefinanciering en huursubsidie. Ook moet er op de Btzr en de Zvr gewezen worden. Een ambtenaar wiens inkomen hoger wordt dan dat van de partner ontvangt Btzr voor de kinderen.

ONDERWERPIKAPFAD
Aantal uren meer werkenmaximaal 100 uurmaximaal 203 uur
Salarissalaris geen aanpassing = toelagesalaris aanpassing
Pensioengeen gevolgen– aanpassing diensttijd t.b.v. pensioenberekening.– hoger I.P./ N.P. en hogere herplaatsingtoelage.– de deeltijdfactor in het pensioenreglement ABP wordt groter dan 1,000
Vakantie-aansprakengeen gevolgenverhoging vakantie-aanspraken (meer uren vakantie)
Vakantiegeldgeen gevolgenmeer vakantiegeld door salarisstijging
EindejaarsuitkeringEJU blijft gelijk– EJU nominaal deel blijft gelijk– EJU procentueel deel stijgt
Toelagen genoemd in de artikelen 14, 17b, 22b en 22c BBRAgeen gevolgentoelagen gaan omhoog
Overwerkbeperkte gevolgenpas overwerk na overschrijding van de in de werktijdregeling opgenomen aantal uren
Verhuiskostenvergoeding als bedoeld in art. 8 VKBgeen gevolgenhogere verhuiskostenvergoeding
Sociale Zekerheid– hoger WAO-dagloon.– hogere op WAO-dagloon gebaseerde suppletie uitkering– doorbetaling bij ziekte (52 weken)– bovenwettelijke AO-uitkering (na 52 weken)– hoger WAO-dagloon– hogere suppletie WAO
Werkloosheid– hoger WW-dagloon– hogere bovenwettelijke WW-uitkering– hogere WW-uitkering– hogere bovenwettelijke WW-uitkering
Premie sociale zekerheidPremieheffing sociale zekerheid (tenzij boven max. Dagloon)premieheffing sociale zekerheid (tenzij boven max. dagloon)
Pensioenpremiegeen extra pensioenpremiepremie over hoger salaris
Belastingheffingheffingheffing
Verlofsparengeen gevolgenleidt tot extra sparen
Ouderenbonusgeen gevolgengeen gevolgen

Verhoging arbeidsparticipatie ouderen (de artikelen III, onderdeel G, en V, onderdeel D)

Een verhoogde arbeidsparticipatie van ouderen draagt bij aan een vermindering van de vraag naar arbeid. Om deze participatie te bevorderen, is reeds een aantal maatregelen van toepassing, zoals deze zijn vastgelegd in het Actieplan Bevordering arbeidsparticipatie ouderen 2001–2003.

In aanvulling op de bestaande maatregelen wordt een toelage beschikbaar gesteld, om de ambtenaren van 62 jaar en ouder te stimuleren geen (volledig) gebruik van de Regeling flexibel pensioen en uittreden te maken. Ambtenaren die in deeltijd werken en ambtenaren, voor wie vanaf 1 april 2002 de arbeidsduurfactor minder dan 1 bedraagt, hebben recht op een evenredig deel van de toelage.

Modernisering ziektekostenregelingen (de artikelen XVI en XVII)

Algemeen

In de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2001–2002 zijn afspraken gemaakt met betrekking tot de zogenaamde «medebetrokkenen» in de ziektekostenregelingen waarbij aansluiting is gezocht bij de algemene wettelijke regeling op dit terrein, de Ziekenfondswet.

1. Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel

In de Ziekenfondswet komen partners met een eigen inkomen niet voor medeverzekering in aanmerking. Ook komen kinderen niet in aanmerking voor medeverzekering bij de minst verdienende tweeverdiener. Het Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel is nu zodanig aangepast dat de ambtenaar geen tegemoetkoming meer ontvangt voor een partner die zelf inkomsten geniet. Omdat een kleine categorie partners die een laag inkomen geniet uit arbeid, maar niet in loondienst werkzaam is en geen winst uit onderneming heeft, tussen wal en schip zou geraken, is besloten een inkomstengrens in te stellen, ter hoogte van 20% van de algemene heffingskorting per maand als bovengrens.

Tevens ontvangt de ambtenaar geen tegemoetkoming meer voor zijn of haar kinderen, indien de partner van de ambtenaar een hoger inkomen geniet.

Daarnaast is met betrekking tot het aantal kinderen waarvoor een tegemoetkoming wordt verstrekt beter aangesloten bij het gegeven dat bij particuliere ziektekostenverzekeringen gebruikelijk is dat voor maximaal twee of drie kinderen premie wordt betaald. Hiertoe is het maximaal aantal kinderen jonger dan 16 jaar, waarvoor de ambtenaar een tegemoetkoming kan ontvangen, uitgebreid van één naar twee kinderen en is het totaal aantal kinderen, waarvoor de ambtenaar een tegemoetkoming kan ontvangen, gemaximeerd op drie.

2. Regeling ziektekostenvoorziening rijkspersoneel

Afgesproken is dat de partner met een eigen inkomen niet meer wordt aangemerkt als medebetrokkene. Omdat een kleine categorie partners die een laag inkomen geniet uit arbeid, maar niet in loondienst werkzaam is en geen winst uit onderneming heeft, tussen wal en schip zouden geraken, is besloten een inkomstengrens in te stellen, ter hoogte van tweemaal de algemene heffingskorting als bovengrens. Niet als inkomsten voor de partner wordt beschouwd een uitkering krachtens de Algemene Ouderdomswet.

Tevens is afgesproken dat de inkomenseffecten worden verminderd. Dit naar aanleiding van de afspraak in de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 1999 om het bedrag van de ziektekostenpremie, dat maximaal in aanmerking wordt genomen bij de berekening van de tegemoetkoming op basis van de Zvr voor (mede-)betrokkenen jonger dan 65 jaar, te beperken. Het maximumbedrag van de premie dat bij de berekening van de tegemoetkoming in aanmerking wordt genomen wordt nu verhoogd naar het bedrag van de premie van de Standaardpakketpolis.

Employability (de artikelen I, onderdeel G, en II, onderdeel G)

In artikel 71 van het ARAR is reeds vastgelegd dat er minimaal een keer per jaar door een door het bevoegd gezag aangewezen functionaris met de ambtenaar wordt gesproken over het functioneren en de persoonlijke ontwikkeling van de ambtenaar. Thans wordt een nieuw artikel 71b ARAR opgenomen, dat als doel heeft de ambtenaar in staat te stellen zich buiten het in artikel 71 bedoelde gesprek te oriënteren op de loopbaanmogelijkheden.

Het bevoegd gezag draagt zorg voor de ontwikkeling en beschikbaarstelling van een instrument waarmee de loopbaanmogelijkheden van de ambtenaren in kaart kunnen worden gebracht, de zogenaamde «loopbaanscan». Aan de ambtenaren wordt het recht gegeven elke drie jaar van deze loopbaanscan gebruik te maken.

Onkostenvergoedingen rijksambtenaren (de artikelen XVIII en XIX)

1. Besluit vergoeding representatiekosten rijkspersoneel

De noodzaak tot wijziging van het Besluit vergoeding representatiekosten rijkspersoneel is ontstaan door een wijziging in het belastingstelsel. De mogelijkheid tot het zonder meer verstrekken van een onbelaste vaste vergoeding is daarmee vervallen.

De onderhavige wijziging regelt de afstemming op de huidige belastingwetgeving ter zake om aan individuele ambtenaren een vaste vergoeding voor niet-declarabele representatiekosten te verstrekken.

Daarnaast wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om tot een deregulering van het besluit te komen.

2. «Telefoonkostenbesluit»

Het Besluit van 22 september 1977 (Stb. 527), houdende regeling van de vergoeding aan ambtenaren van kosten verbonden aan het gebruik van de privé-telefoonaansluiting voor dienstdoeleinden, regelt de vergoeding van het gebruik van de privé-telefoonaansluiting voor dienstdoeleinden. Door de sterke uitbreiding van de beschikbaarheid van communicatieapparatuur is een herijking van de regeling noodzakelijk. Voorts is door een herziening van het belastingstelsel het niet meer mogelijk de ambtenaar zonder meer een onbelaste vergoeding van abonnementskosten te verstrekken. Indien het noodzakelijk is dat een ambtenaar buiten zijn normale werktijden en werkplek voor dienstdoeleinden de beschikking heeft over communicatieapparatuur, dan wordt deze door de dienst verstrekt.

Indien een ambtenaar in incidentele gevallen de privé-aansluiting voor dienstdoeleinden moet gebruiken, kan hem een vergoeding van de gesprekkosten worden verleend op basis van artikel 69, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.

Verlaging vakantieaanspraken ten behoeve van verlofsparen (de artikelen I, onderdeel F, sub 4, en II, onderdeel F, sub 4)

Om werknemers in de marktsector beter in staat te stellen arbeid, zorgtaken en scholing te combineren is in het Burgerlijk Wetboek per 1 februari 2001 een wijziging doorgevoerd in de vakantieregeling. Hierbij is de verjaringstermijn voor een rechtsvordering tot toekenning van vakantie verlengd van twee tot vijf jaar. De facto betekent dit dat vakantieaanspraken in de marktsector eerst na ommekomst van een termijn van vijf jaar verjaren.

Vakantieaanspraken van rijksambtenaren verjaren echter in principe na ommekomst van het kalenderjaar. Wel bestaat de mogelijkheid om een deel van de vakantieaanspraken over te boeken naar het volgende kalenderjaar.

Daarnaast kan de ambtenaar zijn vakantieaanspraak over het desbetreffende kalenderjaar verlagen met alle vakantieaanspraken die uitgaan boven een bepaald aantal (thans 144 uur bij een volledige arbeidsduur). Teneinde ook rijksambtenaren in de geest van de wijziging van het Burgerlijk Wetboek in de gelegenheid te stellen arbeid, zorgtaken en scholing te combineren, is afgesproken te komen tot een verruiming van de mogelijkheid om de aanspraak op vakantie te verlagen. Verlaging is mogelijk tot het minimum aantal in een kalenderjaar op te nemen vakantieuren (thans 108 uur bij een volledige arbeidsduur). Voorwaarde is wel dat de te ontvangen vergoeding volledig wordt ingezet ten behoeve van verlofsparen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikelen I, onderdeel A, en II, onderdeel A

Indien de arbeidsduur structureel wordt verhoogd naar meer dan 36 uur, werkt dit ook door naar een aantal andere rechtspositionele bepalingen die een relatie hebben met de arbeidsduur, zoals de aanspraak op vakantie. Om deze doorwerking te realiseren, dient eerst de voor de ambtenaar geldende arbeidsduurfactor bepaald te worden. De arbeidsduurfactor is de uitkomst van de deling:

overeengekomen arbeidsduur

36

De aan de arbeidsduur gerelateerde aanspraken van de ambtenaar worden vervolgens vermenigvuldigd met de aldus vastgestelde arbeidsduurfactor.

Voorbeeld: de aanspraak op vakantie bij een werkweek van structureel 40 uur. In artikel 22 van het ARAR is de aanspraak op vakantie bij een werkweek van 36 uur vastgesteld op 165,6 uren per kalenderjaar. Bij een werkweek van structureel 40 uur wordt dit vermenigvuldigd met 40/36:

165,6 X 40/36 = 184 uren vakantie per kalenderjaar.

Artikelen I, onderdeel B, en II, onderdeel B

Indien een ambtenaar een structurele verlenging wenst van zijn werktijd, dan dient hij daartoe op grond van artikel 21, tweede lid ARAR, een aanvraag in. Vanwege de beperking van de administratieve lasten kan een dergelijke aanvraag uitsluitend in hele uren gedaan worden. Het bevoegd gezag beoordeelt vervolgens of het dienstbelang zich niet tegen honorering van de aanvraag verzet. Hierbij spelen dezelfde overwegingen een rol waaraan ook een aanvraag wordt getoetst om een aantal uren extra te werken in het kader van IKAP. Immers in beide gevallen komt het erop neer dat feitelijk meer gewerkt zal gaan worden. Dit neemt niet weg dat in het geval van een structurele verlenging van de arbeidsduur deze toets zwaarder kan zijn. Van een dienstbelang is bijvoorbeeld sprake als het meer uren gaan werken, leidt tot ernstige problemen:

• van financiële of organisatorische aard;

• wegens het niet voorhanden zijn van voldoende werk, of

• omdat de vastgestelde formatieruimte of personeelsbegroting daartoe ontoereikend is.

Het betreft hier overigens uitdrukkelijk een niet-limitatieve opsomming. Ook andere economische, technische of operationele belangen die ernstig worden geschaad bij honorering van de aanvraag, kunnen reden zijn het verzoek af te wijzen.

Als dienstbelangen die zich verzetten tegen toewijzing van de aanvraag kunnen eveneens worden aangemerkt:

• het feit dat het meer uren gaan werken voor de ambtenaar schadelijk zou zijn voor zijn gezondheid, blijkende uit een advies van de Arbo-dienst, genoemd in artikel 35, onderdeel b, van het ARAR;

• de situatie dat de ambtenaar onvoldoende functioneert. Van groot belang is dan dat het bevoegd gezag de ambtenaar zeer tijdig van zijn ontevredenheid over het functioneren op de hoogte heeft gesteld en een behoorlijk gedocumenteerd personeelsdossier heeft bijgehouden. De ambtenaar kan niet pas bij de behandeling van zijn aanvraag van zijn onvoldoende functioneren op de hoogte worden gebracht.

De keuzemogelijkheid om structureel meer dan 36 uur te werken, is uitgesloten voor die ambtenaren die er reeds bewust voor gekozen hebben om minder te gaan werken. Dit zijn de ambtenaren die reeds gebruik maken van de PASregeling, ouderschapsverlof dan wel buitengewoon verlof van lange duur genieten en de ambtenaren die gedeeltelijk met FPU zijn gegaan.

Voorts is uitgesloten de arbeidsgehandicapte in de zin van artikel 2 van de Wet op de (re)ïntegratie arbeidsgehandicapten, waarbij een verminderde arbeidsprestatie is vastgesteld. Hierbij zijn verschillende situaties mogelijk:

• de ambtenaar behoudt zijn functie maar diens salaris wordt, op grond van artikel 11b van het BBRA, verminderd conform de vastgestelde arbeidsprestatie;

• aan de ambtenaar wordt op grond van artikel 57a van het ARAR een andere betrekking opgedragen onder gelijktijdige toepassing van artikel 11b van het BBRA.

Artikelen I, onderdeel C, en II, onderdeel C

Artikel 21a ARAR bevat de mogelijkheid om de werktijd van de ambtenaar van 57 jaar en ouder terug te brengen, de zogenoemde Pasregeling. Omdat het niet voor de hand ligt dat de werktijd van de ambtenaar op grond van de Pasregeling wordt teruggebracht als ten aanzien van die ambtenaar de arbeidsduur op meer dan gemiddeld 36 uur is vastgesteld, voorziet artikel 21a, eerste lid, erin dat een aanvraag om gebruik te mogen maken van de Pasregeling pas kan worden gedaan als de arbeidsduur is teruggebracht tot ten hoogste die bij een volledige arbeidsduur (= gemiddeld 36 uur per week).

Artikelen I, onderdeel D, en II, onderdeel D

In de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2001–2002 is afgesproken dat de mogelijkheid tot verlenging van de structurele arbeidsduur een aanvulling vormt op de keuzemogelijkheden ten aanzien van de arbeidsduur die reeds bestaan in het kader van IKAP. Dit onder de beperking dat structurele arbeidsduur en deelname aan IKAP voor wat betreft de tijdelijke uitbreiding van het aantal uren in totaliteit zijn gemaximeerd tot gemiddeld 40 uur per week. In het gewijzigde artikel 21c van het ARAR is dit geregeld. Belangrijk verschil met IKAP is dat de verlenging van de structurele arbeidsduur doorwerkt in een aantal andere arbeidsgerelateerde bepalingen, terwijl dit bij de tijdelijke uitbreiding van het aantal uren in het kader van IKAP niet het geval is. Om deze reden wordt het instrument van de arbeidsduurfactor uitsluitend gehanteerd bij de verlenging van de structurele arbeidsduur.

Het tijdstip van het indienen van aanvragen, hetzij ter verlenging van de structurele arbeidsduur, hetzij ter tijdelijke uitbreiding van het aantal uren in het kader van IKAP is ter regeling aan het bevoegd gezag. Voorstelbaar is om hiervoor één moment te kiezen in het jaar vanwege de administratieve uitvoeringslasten.

Artikelen I, onderdeel E, en II, onderdeel E

Onwenselijk is dat een ambtenaar een verlenging van de arbeidsduur doet volgen door een zelfde verkorting van de arbeidsduur in het kader van IKAP. Het effect hiervan zal zijn dat enerzijds diens aanspraken op pensioenopbouw en sociale zekerheid gebaseerd worden op de verlengde arbeidsduur en anderzijds de aanvankelijke arbeidsduur gehandhaafd wordt met het bijbehorende salaris. Om deze ongewenste toepassing tegen te gaan, voorziet artikel 21d ARAR erin dat een aanvraag om in het kader van IKAP tijdelijk minder uren te mogen gaan werken eerst kan worden gedaan nadat de arbeidsduur is teruggebracht tot ten hoogste gemiddeld 36 uur per week.

Artikelen I, onderdeel F, en II, onderdeel F

De wijzigingen in artikel 22 ARAR vermeld in punt 1 tot en met 3 over de opbouw van vakantie betreffen technische aanpassingen omdat het hier gaat om een arbeidsduurgerelateerde bepaling.

Over punt 4 is in het algemeen deel van de nota, onder Verlaging vakantieaanspraken ten behoeve van verlofsparen, een passage opgenomen.

Artikel XX, onderdelen A en E

Deze onderdelen regelen de doorwerking van de algemene salarisverhoging per 1 oktober 2001 en per 1 juli 2002 naar de toelagen toegekend op grond van artikel 19 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1948, die krachtens overgangsrecht uit 1984 nog in stand zijn gebleven. Dit geschiedt bij deze onderdelen ook ten aanzien van bijzondere regelingen die op grond van artikel 26 van het BBRA 1984 zijn getroffen.

Artikel XX, onderdeel C

De afschaffing van de jeugdsalarissen heeft gevolgen voor ambtenaren die werkzaam zijn in reguliere functies. In verband met deze wijziging worden zij per 1 oktober 2001 ingeschaald in de op hen van toepassing zijnde salarisschaal op het bedrag behorende bij salarisnummer 0.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties,

K. G. de Vries

Bijlage I

Deze bijlage behoort bij het besluit van 25 april 2002, houdende wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en enkele andere besluiten in verband met de formalisering van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2001–2002

Bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 bevattende de indelingsstructuur (hoofd- en niveaugroepen) waarbinnen de zwaarte van de functies wordt bepaald, alsmede de daarbij behorende salarisschalen voor de ambtenaren

HOOFDGROEP I

Niveaugroep IaNiveaugroep IbNiveaugroep Ic
Schaal 1Schaal 2Schaal 3  
(maandbedragen in guldens)
    134 063
  123 725123 949
  113 611113 833
103 384103 497103 725
93 30993 38493 611
83 23683 30983 497
73 16373 23673 384
63 09163 16363 309
53 02053 09153 236
42 95143 02043 163
32 88032 95133 091
22 81322 88023 020
12 75312 81312 951
02 69302 75302 880

HOOFDGROEP II

Niveaugroep IIaNiveaugroep IIbNiveaugroep IIc
Schaal 3Schaal 4Schaal 5  
(maandbedragen in guldens)
134 063    
123 949124 292124 520
113 833114 177114 406
103 725104 063104 292
93 61193 94994 177
83 49783 83384 063
73 38473 72573 949
63 30963 61163 833
53 23653 49753 725
43 16343 38443 611
33 09133 30933 497
23 02023 23623 384
12 95113 16313 309
02 88003 09103 236

HOOFDGROEP II

Niveaugroep IId  
Schaal 6  
(maandbedragen in guldens)
114 750    
104 636    
94 520    
84 406    
74 292    
64 177    
54 063    
43 949    
33 833    
23 725    
13 611    
03 497    

HOOFDGROEP III

Niveaugroep IIIaNiveaugroep IIIbNiveaugroep IIIc  
Schaal 5Schaal 6Schaal 7  
(maandbedragen in guldens)
124 520    
114 406114 750  
104 292104 636105 205
94 17794 52095 023
84 06384 40684 864
73 94974 29274 750
63 83364 17764 636
53 72554 06354 520
43 61143 94944 406
33 49733 83334 292
23 38423 72524 177
13 30913 61114 063
03 23603 49703 949

HOOFDGROEP III

Niveaugroep IIIdNiveaugroep IIIe  
Schaal 8Schaal 9  
(maandbedragen in guldens)
105 869106 629  
95 63996 375  
85 41386 120  
75 20575 869  
65 02365 639  
54 86455 413  
44 75045 205  
34 63635 023  
24 52024 864  
14 40614 750  
04 29204 636  

HOOFDGROEP IV

Niveaugroep IVaNiveaugroep IVbNiveaugroep IVc
Schaal 8Schaal 9Schaal 10  
(maandbedragen in guldens)
105 869106 629107 381
95 63996 37597 126
85 41386 12086 871
75 20575 86976 629
65 02365 63966 375
54 86455 41356 120
44 75045 20545 869
34 63635 02335 413
24 52024 86425 023
14 40614 75014 750
04 29204 63604 520

HOOFDGROEP IV

Niveaugroep IVdNiveaugroep IVe  
Schaal 11Schaal 12  
(maandbedragen in guldens)
108 420109 568  
98 06599 183  
87 70988 798  
77 38178 420  
67 12668 065  
56 87157 709  
46 62947 381  
36 37537 126  
26 12026 871  
15 86916 629  
05 41306 375  

HOOFDGROEP V

Niveaugroep VaNiveaugroep VbNiveaugroep Vc  
Schaal 10Schaal 11Schaal 12  
(maandbedragen in guldens)
107 381108 420109 568
97 12698 06599 183
86 87187 70988 798
76 62977 38178 420
66 37567 12668 065
56 12056 87157 709
45 86946 62947 381
35 41336 37537 126
25 02326 12026 871
14 75015 86916 629
04 52005 41306 375

HOOFDGROEP V

Niveaugroep VdNiveaugroep VeNiveaugroep Vf  
Schaal 13Schaal 14Schaal 15  
(maandbedragen in guldens)
1010 7251011 8761013 030
910 340911 491912 644
89 954811 105812 257
79 568710 725711 876
69 183610 340611 491
58 79859 954511 105
48 42049 568410 725
38 06539 183310 340
27 70928 79829 954
17 38118 42019 568
07 12608 06509 183

HOOFDGROEP VI

Niveaugroep VIaNiveaugroep VIbNiveaugroep VIc  
Schaal 13Schaal 14Schaal 15
(maandbedragen in guldens)
1010 7251011 8761013 030
910 340911 491912 644
89 954811 105812 257
79 568710 725711 876
69 183610 340611 491
58 79859 954511 105
48 42049 568410 725
38 06539 183310 340
27 70928 79829 954
17 38118 42019 568
07 12608 06509 183

HOOFDGROEP VI

Niveaugroep VIdNiveaugroep VIeNiveaugroep VIf  
Schaal 16Schaal 17Schaal 18  
(maandbedragen in guldens)
1014 1811015 3371016 598
913 795914 952916 177
813 409814 566815 757
713 030714 181715 337
612 644613 795614 952
512 257513 409514 566
411 876413 030414 181
311 491312 644313 795
211 105212 257213 409
110 725111 876113 030
010 340011 491012 644

Bijlage II

Deze bijlage behoort bij het besluit van 25 april 2002, houdende wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en enkele andere besluiten in verband met de formalisering van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2001–2002.

Bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 bevattende de indelingsstructuur (hoofd- en niveaugroepen) waarbinnen de zwaarte van de functies wordt bepaald, alsmede de daarbij behorende salarisschalen voor de ambtenaren

HOOFDGROEP I

Niveaugroep IaNiveaugroep IbNiveaugroep Ic
Schaal 1Schaal 2Schaal 3
(maandbedragen in euro)
    131 843,71
  121 690,33121 791,98
  111 638,60111 739,34
101 535,59101 586,87101 690,33
91 501,5691 535,5991 638,60
81 468,4381 501,5681 586,87
71 435,3171 468,4371 535,59
61 402,6361 435,3161 501,56
51 370,4251 402,6351 468,43
41 339,1141 370,4241 435,31
31 306,8931 339,1131 402,63
21 276,4821 306,8921 370,42
11 249,2611 276,4811 339,11
01 222,0301 249,2601 306,89

HOOFDGROEP II

Niveaugroep IIaNiveaugroep IIbNiveaugroep IIc
Schaal 3Schaal 4Schaal 5
(maandbedragen in euro)
131 843,71    
121 791,98121 947,62122 051,09
111 739,34111 895,44111 999,36
101 690,33101 843,71101 947,62
91 638,6091 791,9891 895,44
81 586,8781 739,3481 843,71
71 535,5971 690,3371 791,98
61 501,5661 638,6061 739,34
51 468,4351 586,8751 690,33
41 435,3141 535,5941 638,60
31 402,6331 501,5631 586,87
21 370,4221 468,4321 535,59
11 339,1111 435,3111 501,56
01 306,8901 402,6301 468,43

HOOFDGROEP II

Niveaugroep IId  
Schaal 6  
(maandbedragen in euro)
112 155,46    
102 103,73    
92 051,09    
81 999,36    
71 947,62    
61 895,44    
51 843,71    
41 791,98    
31 739,34    
21 690,33    
11 638,60    
01 586,87  

HOOFDGROEP III

Niveaugroep IIIaNiveaugroep IIIbNiveaugroep IIIc
Schaal 5Schaal 6Schaal 7
(maandbedragen in euro)
122 051,09    
111 999,36112 155,46  
101 947,62102 103,73102 361,93
91 895,4492 051,0992 279,34
81 843,7181 999,3682 207,19
71 791,9871 947,6272 155,46
61 739,3461 895,4462 103,73
51 690,3351 843,7152 051,09
41 638,6041 791,9841 999,36
31 586,8731 739,3431 947,62
21 535,5921 690,3321 895,44
11 501,5611 638,6011 843,71
01 468,4301 586,8701 791,98

HOOFDGROEP III

Niveaugroep IIIdNiveaugroep IIIe  
Schaal 8Schaal 9  
(maandbedragen in euro)
102 663,24103 008,11  
92 558,8792 892,85  
82 456,3182 777,13  
72 361,9372 663,24  
62 279,3462 558,87  
52 207,1952 456,31  
42 155,4642 361,93  
32 103,7332 279,34  
22 051,0922 207,19  
11 999,3612 155,46  
01 947,6202 103,73  

HOOFDGROEP IV

Niveaugroep IVaNiveaugroep IVbNiveaugroep IVc
Schaal 8Schaal 9Schaal 10
(maandbedragen in euro)
102 663,24103 008,11103 349,35
92 558,8792 892,8593 233,64
82 456,3182 777,1383 117,92
72 361,9372 663,2473 008,11
62 279,3462 558,8762 892,85
52 207,1952 456,3152 777,13
42 155,4642 361,9342 663,24
32 103,7332 279,3432 456,31
22 051,0922 207,1922 279,34
11 999,3612 155,4612 155,46
01 947,6202 103,7302 051,09

HOOFDGROEP IV

Niveaugroep IVdNiveaugroep IVe  
Schaal 11Schaal 12  
(maandbedragen in euro)
103 820,83104 341,77  
93 659,7494 167,06  
83 498,1983 992,36  
73 349,3573 820,83  
63 233,6463 659,74  
53 117,9253 498,19  
43 008,1143 349,35  
32 892,8533 233,64  
22 777,1323 117,92  
12 663,2413 008,11  
02 456,3102 892,85  

HOOFDGROEP V

Niveaugroep VaNiveaugroep VbNiveaugroep Vc
Schaal 10Schaal 11Schaal 12
(maandbedragen in euro)
103 349,35103 820,83104 341,77
93 233,6493 659,7494 167,06
83 117,9283 498,1983 992,36
73 008,1173 349,3573 820,83
62 892,8563 233,6463 659,74
52 777,1353 117,9253 498,19
42 663,2443 008,1143 349,35
32 456,3132 892,8533 233,64
22 279,3422 777,1323 117,92
12 155,4612 663,2413 008,11
02 051,0902 456,3102 892,85

HOOFDGROEP V

Niveaugroep VdNiveaugroep VeNiveaugroep Vf
Schaal 13Schaal 14Schaal 15
(maandbedragen in euro)
104 866,79105 389,09105 912,76
94 692,0995 214,3995 737,60
84 516,9385 039,2385 561,98
74 341,7774 866,7975 389,09
64 167,0664 692,0965 214,39
53 992,3654 516,9355 039,23
43 820,8344 341,7744 866,79
33 659,7434 167,0634 692,09
23 498,1923 992,3624 516,93
13 349,3513 820,8314 341,77
03 233,6403 659,7404 167,06

HOOFDGROEP VI

Niveaugroep VIaNiveaugroep VIbNiveaugroep VIc
Schaal 13Schaal 14Schaal 15
(maandbedragen in euro)
104 866,79105 389,09105 912,76
94 692,0995 214,3995 737,60
84 516,9385 039,2385 561,98
74 341,7774 866,7975 389,09
64 167,0664 692,0965 214,39
53 992,3654 516,9355 039,23
43 820,8344 341,7744 866,79
33 659,7434 167,0634 692,09
23 498,1923 992,3624 516,93
13 349,3513 820,8314 341,77
03 233,6403 659,7404 167,06

HOOFDGROEP VI

Niveaugroep VIdNiveaugroep VIeNiveaugroep VIf
Schaal 16Schaal 17Schaal 18
(maandbedragen in euro)
106 435,06106 959,63107 531,84
96 259,9096 784,9297 340,80
86 084,7486 609,7687 150,21
75 912,7676 435,0676 959,63
65 737,6066 259,9066 784,92
55 561,9856 084,7456 609,76
45 389,0945 912,7646 435,06
35 214,3935 737,6036 259,90
25 039,2325 561,9826 084,74
14 866,7915 389,0915 912,76
04 692,0905 214,3905 737,60

Bijlage III

Deze bijlage behoort bij het besluit van 25 april 2002, houdende wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en enkele andere besluiten in verband met de formalisering van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2001–2002.

Bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 bevattende de indelingsstructuur (hoofd- en niveaugroepen) waarbinnen de zwaarte van de functies wordt bepaald, alsmede de daarbij behorende salarisschalen voor de ambtenaren

HOOFDGROEP I

Niveaugroep IaNiveaugroep IbNiveaugroep Ic
Schaal 1Schaal 2Schaal 3
(maandbedragen in euro)
    131 852,93
  121 698,78121 800,94
  111 646,79111 748,04
101 543,27101 594,80101 698,78
91 509,0791 543,2791 646,79
81 475,7781 509,0781 594,80
71 442,4971 475,7771 543,27
61 409,6461 442,4961 509,07
51 377,2751 409,6451 475,77
41 345,8141 377,2741 442,49
31 313,4231 345,8131 409,64
21 282,8621 313,4221 377,27
11 255,5111 282,8611 345,81
01 228,1401 255,5101 313,42

HOOFDGROEP II

Niveaugroep IIaNiveaugroep IIbNiveaugroep IIc
Schaal 3Schaal 4Schaal 5
(maandbedragen in euro)
131 852,93    
121 800,94121 957,36122 061,35
111 748,04111 904,92112 009,36
101 698,78101 852,93101 957,36
91 646,7991 800,9491 904,92
81 594,8081 748,0481 852,93
71 543,2771 698,7871 800,94
61 509,0761 646,7961 748,04
51 475,7751 594,8051 698,78
41 442,4941 543,2741 646,79
31 409,6431 509,0731 594,80
21 377,2721 475,7721 543,27
11 345,8111 442,4911 509,07
01 313,4201 409,6401 475,77

HOOFDGROEP II

Niveaugroep IId  
Schaal 6  
(maandbedragen in euro)
112 166,24    
102 114,25    
92 061,35    
82 009,36    
71 957,36    
61 904,92    
51 852,93    
41 800,94    
31 748,04    
21 698,78    
11 646,79    
01 594,80    

HOOFDGROEP III

Niveaugroep IIIaNiveaugroep IIIbNiveaugroep IIIc
Schaal 5Schaal 6Schaal 7
(maandbedragen in euro)
122 061,35    
112 009,36112 166,24  
101 957,36102 114,25102 373,74
91 904,9292 061,3592 290,74
81 852,9382 009,3682 218,23
71 800,9471 957,3672 166,24
61 748,0461 904,9262 114,25
51 698,7851 852,9352 061,35
41 646,7941 800,9442 009,36
31 594,8031 748,0431 957,36
21 543,2721 698,7821 904,92
11 509,0711 646,7911 852,93
01 475,7701 594,8001 800,94

HOOFDGROEP III

Niveaugroep IIIdNiveaugroep IIIe  
Schaal 8Schaal 9  
(maandbedragen in euro)
102 676,56103 023,15  
92 571,6692 907,31  
82 468,5982 791,02  
72 373,7472 676,56  
62 290,7462 571,66  
52 218,2352 468,59  
42 166,2442 373,74  
32 114,2532 290,74  
22 061,3522 218,23  
12 009,3612 166,24  
01 957,3602 114,25  

HOOFDGROEP IV

Niveaugroep IVaNiveaugroep IVbNiveaugroep IVc
Schaal 8Schaal 9Schaal 10
(maandbedragen in euro)
102 676,56103 023,15103 366,10
92 571,6692 907,3193 249,81
82 468,5982 791,0283 133,51
72 373,7472 676,5673 023,15
62 290,7462 571,6662 907,31
52 218,2352 468,5952 791,02
42 166,2442 373,7442 676,56
32 114,2532 290,7432 468,59
22 061,3522 218,2322 290,74
12 009,3612 166,2412 166,24
01 957,3602 114,2502 061,35

HOOFDGROEP IV

Niveaugroep IVdNiveaugroep IVe  
Schaal 11Schaal 12  
(maandbedragen in euro)
103 839,93104 363,48  
93 678,0494 187,90  
83 515,6884 012,32  
73 366,1073 839,93  
63 249,8163 678,04  
53 133,5153 515,68  
43 023,1543 366,10  
32 907,3133 249,81  
22 791,0223 133,51  
12 676,5613 023,15  
02 468,5902 907,31  

HOOFDGROEP V

Niveaugroep VaNiveaugroep VbNiveaugroep Vc
Schaal 10Schaal 11Schaal 12
(maandbedragen in euro)
103 366,10103 839,93104 363,48
93 249,8193 678,0494 187,90
83 133,5183 515,6884 012,32
73 023,1573 366,1073 839,93
62 907,3163 249,8163 678,04
52 791,0253 133,5153 515,68
42 676,5643 023,1543 366,10
32 468,5932 907,3133 249,81
22 290,7422 791,0223 133,51
12 166,2412 676,5613 023,15
02 061,3502 468,5902 907,31

HOOFDGROEP V

Niveaugroep VdNiveaugroep VeNiveaugroep Vf
Schaal 13Schaal 14Schaal 15
(maandbedragen in euro)
104 891,12105 416,04105 942,32
94 715,5595 240,4695 766,29
84 539,5185 064,4385 589,79
74 363,4874 891,1275 416,04
64 187,9064 715,5565 240,46
54 012,3254 539,5155 064,43
43 839,9344 363,4844 891,12
33 678,0434 187,9034 715,55
23 515,6824 012,3224 539,51
13 366,1013 839,9314 363,48
03 249,8103 678,0404 187,90

HOOFDGROEP VI

Niveaugroep VIaNiveaugroep VIbNiveaugroep VIc
Schaal 13Schaal 14Schaal 15
(maandbedragen in euro)
104 891,12105 416,04105 942,32
94 715,5595 240,4695 766,29
84 539,5185 064,4385 589,79
74 363,4874 891,1275 416,04
64 187,9064 715,5565 240,46
54 012,3254 539,5155 064,43
43 839,9344 363,4844 891,12
33 678,0434 187,9034 715,55
23 515,6824 012,3224 539,51
13 366,1013 839,9314 363,48
03 249,8103 678,0404 187,90

HOOFDGROEP VI

Niveaugroep VIdNiveaugroep VIeNiveaugroep VIf
Schaal 16Schaal 17Schaal 18
(maandbedragen in euro)
106 467,24106 994,43107 569,50
96 291,2096 818,8497 377,50
86 115,1686 642,8187 185,96
75 942,3276 467,2476 994,43
65 766,2966 291,2066 818,84
55 589,7956 115,1656 642,81
45 416,0445 942,3246 467,24
35 240,4635 766,2936 291,20
25 064,4325 589,7926 115,16
14 891,1215 416,0415 942,32
04 715,5505 240,4605 766,29

XNoot
1

Stb. 1931, 248, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 september 2001, Stb. 415.

XNoot
2

Stb. 1979, 123, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 september 2001, Stb. 415.

XNoot
3

Stb. 1983, 571, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 september 2001, Stb. 415.

XNoot
4

Stb. 1993, 718, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 september 2001, Stb. 481.

XNoot
5

Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 september 2001, Stb. 481.

XNoot
6

Stb. 1981, 603, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 27 september 2001, Stb. 481.

XNoot
7

Stb. 1994, 608, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 september 2001, Stb. 415.

XNoot
8

Stb. 1997, 357, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 12 februari 2001, Stb. 110.

XNoot
9

Stb. 1993, 452, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 september 2001, Stb. 415.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven