Besluit van 17 april 2002 tot wijziging van het Besluit beheer regionale politiekorpsen en enkele andere besluiten onder meer in verband met de Wet van 12 oktober 2000 (Stb. 450), houdende wijziging van de Politiewet 1993

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie van 21 december 2001, nr. EA2001/101894,

Gelet op de artikelen 9, vierde lid, 21, tweede lid, 25, derde lid, 45, eerste en derde lid, 50, eerste lid, 52 en 53c van de Politiewet 1993;

De Raad van State gehoord (advies van 29 maart 2002, No. W04.02.0004/I);

Gezien het nader rapport van Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie van 10 april 2002, nr. EA2002/66626;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit beheer regionale politiekorpsen1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel a, komt als volgt te luiden:

a. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

B

Artikel 2 vervalt.

C

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt als volgt te luiden:

  • 1. Het regionale politiekorps maakt voor de in artikel 48b, eerste lid, van de Politiewet 1993 bedoelde verstrekking van gegevens via telecommunicatievoorzieningen, gebruik van de telecommunicatievoorzieningen die door Onze Minister kunnen worden aangewezen.

2. In het tweede en derde lid wordt de zinsnede «Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties» telkens vervangen door: Onze Minister.

3. In het derde lid vervalt de zinsnede «, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie,».

D

Artikel 3a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «Wet Persoonsregistraties» vervangen door: Wet bescherming persoonsgegevens.

2. In het tweede lid wordt de zinsnede «Onze Ministers kunnen» vervangen door: Onze Minister kan.

E

Artikel 4, derde tot en met zesde lid, komt als volgt te luiden:

  • 3. Ieder regionaal politiekorps beschikt ten behoeve van de uitoefening van de recherchefunctie over voorzieningen op het gebied van:

    a. tactische recherche,

    b. technische recherche,

    c. financiële recherche,

    d. digitale recherche, en

    e. informatievoorziening.

  • 4. Onze Minister en Onze Minister van Justitie kunnen voorzieningen op andere gebieden dan die, genoemd in het derde lid, aanwijzen waarover het regionale politiekorps beschikt ten behoeve van de uitoefening van de recherchefunctie.

  • 5. Onze Minister en Onze Minister van Justitie kunnen regels geven over de taken en de uitvoering van de werkzaamheden ten behoeve van de uitoefening van de recherchefunctie.

  • 6. Met inachtneming van de regels, bedoeld in het vijfde lid, kan Onze Minister regels geven over het beheer van de voorzieningen bedoeld in het derde en vierde lid. Indien deze regels voorschriften bevatten die aan de inrichting van de voorzieningen worden gesteld, worden zij gegeven door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.

F

Artikel 5 komt als volgt te luiden:

Artikel 5

  • 1. Het regionale politiekorps beschikt over een eenheid die is belast met het, ten behoeve van de recherchefunctie, verwerken van gegevens die noodzakelijk zijn voor de opsporing van misdrijven als bedoeld in artikel 1, onderdelen k en l, van de Wet politieregisters.

  • 2. Het regionale politiekorps beschikt, zelfstandig of samen met andere politiekorpsen, over een eenheid die is belast met de uitvoering van een bevel tot observatie als bedoeld in de artikelen 126g en 126o van het Wetboek van Strafvordering.

  • 3. Het regionale politiekorps beschikt, zelfstandig of samen met andere politiekorpsen, over een eenheid die is belast met de uitvoering van een bevel tot infiltratie als bedoeld in artikel 126h, eerste lid, of artikel 126p, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering en met de begeleiding van personen die op grond van artikel 126w van het Wetboek van Strafvordering bijstand verlenen aan de opsporing. Daarnaast kan deze eenheid worden belast met de uitvoering van een bevel tot pseudo-koop of pseudo-dienstverlening als bedoeld in artikel 126i, eerste lid, of artikel 126ij, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering en een bevel tot stelselmatige inwinning van informatie als bedoeld in artikel 126j, eerste lid, of artikel 126qa, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.

  • 4. Onze Minister en Onze Minister van Justitie kunnen regels geven over de taken en de uitvoering van werkzaamheden van de eenheden, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid.

  • 5. Met inachtneming van de regels, bedoeld in het vierde lid, kan Onze Minister regels geven over het beheer van de eenheden, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid. Indien deze regels voorschriften bevatten die aan de organisatie van de eenheden worden gesteld, worden zij gegeven door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.

G

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt als volgt te luiden:

  • 2. Onze Minister geeft nadere regels over de organisatie, de sterkte ten behoeve van de bijstand en de paraatheid van de mobiele eenheden. Indien deze regels voorschriften bevatten die met het oog op de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder f, worden gesteld, worden zij gegeven door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.

2. Het derde lid vervalt.

H

Artikel 7, tweede lid, komt als volgt te luiden:

  • 2. Onze Minister kan regels geven over de organisatie van de in het eerste lid bedoelde staf. Indien deze regels voorschriften bevatten die ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel de vervulling van taken ten dienste van de justitie worden gesteld, worden zij gegeven door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.

I

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «een eenheid die uitsluitend tot taak heeft, indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat gebruik van vuurwapengeweld tegen de politie of anderen dreigt», vervangen door: een eenheid die uitsluitend tot taak heeft, indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat levensbedreigende omstandigheden tegen de politie of anderen dreigen.

2. Het tweede lid komt als volgt te luiden:

  • 2. Onze Minister geeft regels over het beheer van de eenheid, bedoeld in het eerste lid. Indien deze regels voorschriften bevatten die aan de organisatie van de eenheid moeten worden gesteld, worden zij gegeven door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.

J

In artikel 9, vierde lid, komt als volgt te luiden:

  • 4. Onze Minister geeft regels over het beheer en, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, over de paraatheid van de eenheid, bedoeld in het eerste lid. Indien deze regels ook overigens voorschriften bevatten die aan de organisatie van de eenheid worden gesteld, worden zij eveneens gegeven door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.

K

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel b, wordt de zinsnede «Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties» vervangen door: Onze Minister.

2. Het vierde lid komt als volgt te luiden:

  • 4. Onze Minister geeft regels over de organisatie, de beschikbaarheid en de paraatheid van de eenheid, bedoeld in het eerste lid.

L

Artikel 11 komt als volgt te luiden:

Artikel 11

  • 1. Onze Minister en Onze Minister van Justitie kunnen bepalen dat een regionaal politiekorps, zelfstandig of samen met een of meer andere regionale politiekorpsen, beschikt over een eenheid die is belast met de uitvoering van een bijzonder onderdeel van de politietaak.

  • 2. Onze Minister en Onze Minister van Justitie kunnen regels geven over de taken en de uitvoering van werkzaamheden van de eenheid, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Met inachtneming van de regels, bedoeld in het tweede lid, kan Onze Minister regels geven over het beheer van de eenheid, bedoeld in het eerste lid. Indien deze regels voorschriften bevatten die ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel de vervulling van taken ten dienste van de justitie, aan de organisatie van een eenheid worden gesteld, worden zij gegeven door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.

  • 4. De korpsbeheerder draagt er zorg voor dat een eenheid als bedoeld in het eerste lid, beschikt over voldoende kennis en deskundigheid ten aanzien van het desbetreffende onderdeel van de politietaak.

M

In artikel 11a wordt de zinsnede «Onze Ministers kunnen» vervangen door: Onze Minister kan.

N

Artikel 12 komt als volgt te luiden:

Artikel 12

De korpsbeheerder stelt de ambtenaar van politie in de gelegenheid de noodzakelijke training en opleiding te volgen.

O

In artikel 13 wordt de zinsnede «Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties» vervangen door: Onze Minister.

P

Artikel 14 vervalt.

Q

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vijfde lid wordt de zinsnede «Onze Ministers geven» vervangen door: Onze Minister geeft.

2. In het zesde lid wordt de zinsnede «Onze Ministers wijzen» vervangen door: Onze Minister en Onze Minister van Justitie wijzen.

3. Het zevende lid komt als volgt te luiden:

  • 7. In geval van overlijden of poging tot zelfdoding van een ingeslotene draagt de korpsbeheerder er zorg voor dat het openbaar ministerie hiervan onverwijld in kennis wordt gesteld en dat aan Onze Minister en Onze Minister van Justitie hiervan een schriftelijk rapport wordt gezonden. Onze Minister stelt voor het rapport een model vast.

R

In artikel 16, derde lid, wordt de zinsnede «Onze Ministers kunnen» vervangen door: Onze Minister kan.

S

Artikel 17 komt als volgt te luiden:

Artikel 17

  • 1. De korpsbeheerder verstrekt Onze Minister periodiek gegevens over de omvang en samenstelling, alsmede over de werkdruk en de taakuitvoering van het regionale politiekorps.

  • 2. Onze Minister kan regels stellen over de inrichting van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, alsmede over de wijze waarop en de frequentie waarmee deze gegevens aan hem worden verstrekt. Deze gegevens worden door Onze Minister aan Onze Minister van Justitie ter beschikking gesteld.

  • 3. Onze Minister doet jaarlijks verslag van de verkregen gegevens aan Onze Minister van Justitie en aan de korpsbeheerders.

  • 4. De korpsbeheerder verstrekt op verzoek van Onze Minister de gegevens die Onze Minister of Onze Minister van Justitie overigens noodzakelijk acht.

ARTIKEL II

Artikel 4 van het Besluit kwaliteitszorg politie2 komt als volgt te luiden:

Artikel 4

Onze Minister kan nadere regels stellen ten aanzien van de kwaliteitszorg, bedoeld in artikel 1, de evaluatie van de kwaliteitszorg, bedoeld in artikel 2, en de inhoud van het beleidsplan en het jaarverslag, bedoeld in artikel 3. Voor zover deze regels betrekking hebben op de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde stelt Onze Minister deze regels in overeenstemming met Onze Minister van Justitie.

ARTIKEL III

Het Besluit Kroonbenoemingen politie3 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 komt te luiden:

De voordracht van het koninklijk besluit tot benoeming, bevordering, schorsing en ontslag van de ambtenaren die deel uitmaken van de leiding van het Korps landelijke politiediensten geschiedt door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, het hoofd van het landelijk parket en de Raad voor het Korps landelijke politiediensten gehoord.

B

In artikel 3, eerste lid, vervalt de zinsnede «in overeenstemming met Onze Minister van Justitie».

ARTIKEL IV

Artikel 95, derde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt als volgt te luiden:

a. bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, indien het een korpschef van een regionaal politiekorps, dan wel een lid van de leiding van een regionaal politiekorps, dat in het bijzonder verantwoordelijk is voor de recherchefunctie, betreft, alsmede indien het de korpschef, dan wel een lid van de leiding van het Korps landelijke politiediensten betreft;

2. De onderdelen b tot en met f worden geletterd onderdelen c tot en met g.

3. Na onderdeel a wordt een nieuw onderdeel b ingevoegd, luidende:

b. bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister, indien het een andere ambtenaar dan die bedoeld in onderdeel a betreft, werkzaam bij een regionaal politiekorps, bij het Korps landelijke politiediensten of bij ITO, die bij koninklijk besluit is benoemd.

ARTIKEL V

In de bijlage, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de Politiewet 19935, wordt «Friesland» vervangen door: Fryslân.

ARTIKEL VI

  • 1. Na de inwerkingtreding van dit besluit berusten de regelingen die geheel of mede zijn gebaseerd op artikel 2 van het Besluit beheer regionale politiekorpsen, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van dit besluit, geheel of mede op artikel 48b van de Politiewet 1993.

  • 2. Na de inwerkingtreding van dit besluit berusten de regelingen die geheel of mede zijn gebaseerd op artikel 14 van het Besluit beheer regionale politiekorpsen, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van dit besluit, geheel of mede op artikel 49, eerste lid, van de Politiewet 1993.

ARTIKEL V

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 17 april 2002

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de zestiende mei 2002

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Dit besluit strekt tot wijziging van het Besluit beheer regionale politiekorpsen, het Besluit kwaliteitszorg politie, het Besluit Kroonbenoemingen politie en het Besluit algemene rechtspositie politie als gevolg van de wijziging van de Politiewet 1993, waarbij beheersbevoegdheden op rijksniveau met betrekking tot de regionale politiekorpsen werden geconcentreerd bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Stb. 2000, 450 en 472). Voorts strekt dit besluit tot wijziging van de naam van de politieregio Friesland in Fryslân. Daarnaast zijn enkele technische aanpassingen doorgevoerd.

In verband met de concentratie van beheersbevoegdheden op rijksniveau met betrekking tot de regionale politiekorpsen bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn alle daarvoor in aanmerking komende bepalingen van de genoemde besluiten, waarin thans is voorgeschreven dat de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie gezamenlijk optreden aangepast, in die zin dat in het vervolg alleen de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties optreedt. De betrokkenheid van de Minister van Justitie is onverkort gehandhaafd waar het gaat om nadere regelstelling over taken en uitvoering van werkzaamheden van bepaalde voorzieningen of eenheden. Daarnaast zijn enkele specifieke waarborgen opgenomen in het BBRP voor toegespitste betrokkenheid van de Minister van Justitie bij regelgeving op het terrein van het beheer van deze voorzieningen en eenheden, opdat deze minister diens verantwoordelijkheid voor de (inter)nationale strafrechtshandhaving blijvend kan waarmaken. Het gaat daarbij in het onderhavige besluit met name om de volgende artikelen: artikelen 1, tweede en derde lid, 3, derde lid, 3a, tweede lid, 4, zesde lid, 5, vijfde lid, 6, tweede lid, eerste volzin, 7, eerste volzin, 8, tweede lid, eerste volzin, 9, vierde lid, eerste volzin, 10, tweede lid, onder b, en vierde lid, 11, derde lid, 11a, 13, 14, 15, vijfde, zesde en zevende lid, 16, derde lid, en 17 van het Besluit beheer regionale politiekorpsen (BBRP), artikel 4, eerste volzin, van het Besluit kwaliteitszorg politie, artikel 3, eerste lid, van het Besluit Kroonbenoemingen politie en de artikelen 88, vierde lid, en 95, derde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (BARP).

Artikel I

Hoofdlijn is dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bevoegd is om regels te stellen met betrekking tot het beheer van een voorziening of een eenheid. Daarbij is onder meer te denken aan regels met betrekking tot de positionering van een voorziening of eenheid binnen korpsen, de beheersmatige aansturing daarvan en de informatievoorziening. Ook kan in dit verband worden gedacht aan regels die zo nodig worden gegeven met betrekking tot de maximale termijn gedurende welke een ambtenaar van politie ononderbroken deel uitmaakt van een voorziening of een eenheid. Bepaalde voorzieningen en eenheden zijn, gelet op hun taak en werkzaamheden, voor de Minister van Justitie van zo groot belang met het oog op diens verantwoordelijkheid voor de (inter)nationale strafrechtshandhaving, dat zekere betrokkenheid van deze minister bij regelgeving met betrekking tot het beheer, aangewezen is. Die betrokkenheid richt zich op een bijzonder aspect van beheer van de voorziening of eenheid, namelijk op de inrichting van de bedoelde voorzieningen of de organisatie van de bedoelde eenheden. Daarbij kan onder meer worden gedacht aan de opbouw, samenstelling en formatieve bezetting van een voorziening of eenheid. Met dit besluit is de betrokkenheid van de Minister van Justitie gewaarborgd bij het geven van regels over de inrichting van voorzieningen op het gebied van de recherchefunctie, bedoeld in artikel 4 BBRP, alsmede bij het geven van regels over de organisatie van de criminele inlichtingen eenheden, bedoeld in artikel 5 BBRP, de organisatie van de aanhoudings- en ondersteuningseenheden, bedoeld in artikel 8 BBRP, de organisatie van de bijzondere bijstandseenheden, bedoeld in artikel 9 BBRP, alsmede bij de organisatie van de eenheden, bedoeld in artikel 11 BBRP, die zijn belast met de uitvoering van een bijzonder onderdeel van de politietaak, althans indien het daarbij gaat om de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel de vervulling van taken ten dienste van de justitie.

Onderdelen B en C

Met de wijziging van de Politiewet 1993 in verband met de concentratie van beheersbevoegdheden op rijksniveau met betrekking tot de regionale politiekorpsen bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn de bepalingen van artikel 2 van het BBRP opgenomen in artikel 48b van de Politiewet 1993. Bijgevolg kan artikel 2 vervallen. In dat verband is tevens de verwijzing in artikel 3 van het BBRP naar artikel 2 vervangen door een verwijzing naar artikel 48b van de Politiewet 1993.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, kan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties telecommunicatievoorzieningen aanwijzen voor de verstrekking van gegevens. Ingevolge artikel 3, tweede lid, kan deze minister frequenties toewijzen voor de overdracht van gegevens door middel van niet-draadgebonden telecommunicatie-voorzieningen. In het verlengde daarvan is het ingevolge artikel 3, derde lid, tevens aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om regels geven over de wijze waarop de in het eerste en tweede lid bedoelde voorzieningen worden gebruikt. Dit sluit aan bij de concentratie van beheersbevoegdheden op rijksniveau met betrekking tot de regionale politiekorpsen bij deze Minister.

Onderdeel D

Met de Wet van 6 juli 2000, houdende regels inzake de bescherming van persoonsgegevens (Wet bescherming persoonsgegevens), is de Wet persoonsregistraties ingetrokken. In verband daarmee is artikel 3a, eerste lid, gewijzigd. Met de wijziging van artikel 3a, tweede lid, is de bevoegdheid om regels te stellen met betrekking tot de informatiebeveiliging gelegd bij uitsluitend de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Onderdeel E en F

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is bevoegd om regels te geven met betrekking tot het beheer van de in de artikelen 4 en 5 bedoelde voorzieningen en eenheden. Indien deze regels voorschriften bevatten die aan de inrichting van deze voorzieningen of de organisatie van deze eenheden worden gesteld, worden zij gegeven door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met de Minister van Justitie. Overigens geldt bij het geven van deze regels met betrekking tot het beheer steeds, dat daarbij de regels in acht worden genomen, die door de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie zijn gegeven over de taken en de uitvoering van de werkzaamheden van die eenheden en voorzieningen.

Onderdeel G

Een regionaal politiekorps beschikt over een organisatie van mobiele eenheden ten behoeve van onder meer het aanhouden van ordeverstoorders (artikel 6, eerste lid, onder f). Het betreft hier een aspect van de taak die de politie heeft ter strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, waarvoor uiteindelijk de Minister van Justitie politieke verantwoordelijkheid draagt jegens de Staten-Generaal. Tegen deze achtergrond is artikel 6, tweede lid, te zien, waarin is bepaald dat de Minister van Justitie een instemmingsrecht heeft bij de vaststelling van nadere regels door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de organisatie, de sterkte ten behoeve van de bijstand en de paraatheid van de mobiele eenheden, voorzover het gaat om de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder f.

Onderdeel H

Een regionaal politiekorps beschikt, zelfstandig of samen met een of meer andere regionale politiekorpsen, over een zogenoemde staf grootschalig politieoptreden. Bij grootschalig politieoptreden kan de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel de vervulling van taken ten dienste van de justitie in het geding zijn. Tegen deze achtergrond is in artikel 7, tweede lid, bepaald dat de Minister van Justitie een instemmingsrecht heeft bij het geven van regels door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de organisatie van de staf grootschalig politieoptreden. Dit instemmingsrecht is beperkt tot die regels die voorschriften bevatten die met het oog op de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde dan wel de vervulling van taken ten dienste van de justitie worden gesteld.

Onderdeel I

Artikel 8 is aangepast in het licht van de concentratie van beheersbevoegdheden op rijksniveau met betrekking tot de regionale politiekorpsen bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Voorts is het artikel aangepast teneinde de mogelijkheden van de inzet van aanhoudings- en ondersteuningseenheden enigszins te verruimen. In de oorspronkelijke redactie van artikel 8, eerste lid, was de inzet van dergelijke eenheden beperkt tot die situaties waarin redelijkerwijs mocht worden aangenomen dat vuurwapengeweld tegen de politie of anderen dreigde. Die omschrijving impliceerde dat in levensbedreigende omstandigheden waarin geen dreiging van vuurwapen geweld aannemelijk gemaakt kon worden, het formeel niet mogelijk was om een dergelijke eenheid in te zetten. Te denken is aan bijvoorbeeld de situatie waarin een overspannen verdachte, zonder vuurwapenantecendenten, daadwerkelijk anderen met een slag- of steekwapen bedreigt.

In de praktijk is gebleken dat het wenselijk is om bij risicovolle aanhoudingen aanhoudings- en ondersteuningseenheden te kunnen inzetten. Tegen die achtergrond is artikel 8, eerste lid, aangepast. Het nieuw geformuleerde artikel 8, eerste lid, maakt het mogelijk om aanhoudings- en ondersteuningseenheden in te zetten bij aanhoudingen waarbij levensbedreigende omstandigheden dreigen, ook indien geen sprake is van vuurwapengebruik door de verdachte.

Onderdeel N en P

Met de wijziging van de Politiewet 1993 in verband met de concentratie van beheersbevoegdheden op rijksniveau met betrekking tot de regionale politiekorpsen bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn de bepalingen uit artikel 12, eerste lid, BBRP en artikel 14 BBRP opgenomen in de Politiewet 1993, namelijk in artikel 48a wat betreft de bekwaamheid van de ambtenaren van en in artikel 49 wat betreft de uitrusting. In dat verband is artikel 12 BBRP aangepast en is artikel 14 BBRP vervallen.

Onderdeel S

Artikel 17 betreft de informatievoorziening door de korpsbeheerders aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. In de verhouding Rijk-regio zijn de korpsbeheerder op regionaal niveau en deze minister op rijksniveau de aanspreekpunten waar het gaat om beheersmatige aangelegenheden. In dat licht is artikel 17 BBRP aangepast aan de verantwoordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor het centraal beheer van de Nederlandse politie.

Artikel II

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is bevoegd om nadere regels te stellen over de kwaliteitszorg, bedoeld in artikel 1 van het Besluit kwaliteitszorg politie, alsmede over de evaluatie van de kwaliteitszorg, bedoeld in artikel 2 van dat besluit, en over de inhoud van het beleidsplan en het jaarverslag, bedoeld in artikel 3 van dat besluit. De instemming van de Minister van Justitie is vereist, voor zover deze regels betrekking hebben op de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde.

Artikel III

Onderdeel A en B

Met de wijziging van de artikel 2 respectievelijk artikel 3 van het Besluit Kroonbenoemingen politie zijn deze bepalingen in lijn gebracht met artikel 42, eerste en tweede lid, respectievelijk artikel 52 van de Politiewet 1993.

Artikel IV

Met de aanpassing van de desbetreffende bepalingen van artikel 95, derde lid, zijn deze bepalingen in lijn gebracht met de regeling van de voordracht voor de benoeming bij koninklijk besluit van de in de artikelen 25, 42 en 52 van de Politiewet 1993 genoemde ambtenaren van politie.

Artikel V

Met ingang van 1 januari 1997 is de naam de provincie Friesland officieel gewijzigd in Fryslân. In lijn daarmee wordt met de wijziging van de bijlage, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de Politiewet 1993, de naam van de politieregio Friesland gewijzigd in Fryslân.

Artikel VI

De regelingen bedoeld in het eerste lid zijn onder meer de Regeling Bureaus financiële ondersteuning, de Regeling criminele inlichtingeenheden en de Regeling opsporingsinformatie regionale politiekorpsen. Na de inwerkingtreding van het onderhavige besluit biedt artikel 48b van de Politiewet 1993 (mede) de basis voor deze oorspronkelijk (mede) op artikel 2 van het BBRP gebaseerde regelingen.

De regelingen bedoeld in het tweede lid zijn onder meer de Uitrustingsregeling politie 1994, de Regeling meetmiddelen, de Regeling speurhonden 1997, de Regeling politiesurveillancehonden 1999 en de Regeling vaststelling landelijke politieperskaart. Na de inwerkingtreding van het onderhavige besluit biedt artikel 49, eerste lid, van de Politiewet 1993 (mede) de basis voor deze oorspronkelijk (mede) op artikel 14 van het BBRP gebaseerde regelingen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Stb. 1994, 224, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 6 december 2000, Stb. 544.

XNoot
2

Stb. 1999, 288.

XNoot
3

Stb. 1964, 675, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 januari 2000, Stb. 37.

XNoot
4

Stb. 2002, 162.

XNoot
5

Stb. 1994, 145, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 18 oktober 2001, Stb. 521.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid j° vierde lid onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven