Besluit van 22 april 2002, houdende wijziging van het Besluit milieutoelatingseisen niet-landbouwbestrijdingsmiddelen (implementatie biocidenrichtlijn)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 20 september 2001, nr. MJZ2001101847, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, gedaan in overeenstemming met de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, drs. J. F. Hoogervorst;

Gelet op richtlijn nr. 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PbEG L 123) en artikel 3a van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962;

De Raad van State gehoord (advies van 21 december 2001, nr. W08.01.0502/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 16 april 2002, nr. MJZ2002031640, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, uitgebracht in overeenstemming met de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, drs. J. F. Hoogervorst;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit milieutoelatingseisen niet-landbouwbestrijdingsmiddelen1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel c komt te luiden:

c. tot de doelsoort behorende organismen: organismen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de wet.

b. In onderdeel g wordt «niet-landbouwbestrijdingsmiddelen» vervangen door: biociden.

c. In de onderdelen i tot en met m wordt «niet-landbouwbestrijdingsmiddel» vervangen door: biocide.

d. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel n door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

o. DT50: tijd die nodig is voor de omzetting van 50% van een hoeveelheid van een stof.

2. Het tweede lid en de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervallen.

B

In artikel 1.2 wordt «niet-landbouwbestrijdingsmiddelen» vervangen door: biociden.

C

In artikel 2.1, eerste lid, wordt «niet-landbouwbestrijdingsmiddel» telkens vervangen door «biocide» en wordt «niet landbouwbestrijdingsmiddel» vervangen door: biocide.

D

In artikel 2.2, eerste lid, wordt «niet-landbouwbestrijdingsmiddel» vervangen door: biocide.

E

Artikel 2.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «niet-landbouwbestrijdingsmiddel» telkens vervangen door: biocide.

2. In het derde lid wordt «niet landbouwbestrijdingsmiddel» vervangen door: biocide.

F

In artikel 2.4, eerste lid, wordt «niet-landbouwbestrijdingsmiddel» vervangen door: biocide.

G

Artikel 2.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste tot en met derde lid wordt «niet-landbouwbestrijdingsmiddel» telkens vervangen door: biocide.

2. In het tweede lid wordt «niet-landbouwbestrijdingsmiddelen» vervangen door: biociden.

3. In het derde lid wordt «dat middel» vervangen door: dat biocide.

H

Artikel 3.1.1. wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «niet-landbouwbestrijdingsmiddel» vervangen door: biocide, wordt «dat middel» vervangen door: dat biocide, en wordt «niet-doelorganismen» vervangen door: niet tot de doelsoort behorende organismen.

2. In het tweede lid wordt «geldt niet» vervangen door: is niet van toepassing.

I

Artikel 3.1.2 komt te luiden:

Artikel 3.1.2

  • 1. Geen toelating wordt verleend voor een biocide indien, bij gebruik daarvan volgens de voorgestelde gebruiksvoorschriften, de voorzienbare concentratie van de werkzame stof of van een andere, tot bezorgdheid aanleiding gevende stof in dat biocide dan wel van relevante metabolieten, afbraak- of reactieproducten in het grondwater één van de volgende concentraties overschrijdt:

    a. de maximaal toelaatbare concentratie, vastgesteld in richtlijn nr. 80/778/EEG van de Raad van de Europese Unie van 15 juli 1980 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PbEG L 229) of in een richtlijn van de Raad van de Europese Unie tot wijziging van die richtlijn vanaf de dag volgend op de dag waarop die wijziging had behoren te zijn verwerkt, of

    b. de maximumconcentratie op basis van een risicobeoordeling van de eco-toxicologische of toxicologische gegevens overeenkomstig de procedure van artikel 11 van richtlijn nr. 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden (PbEG L 123) of in een richtlijn van de Raad van de Europese Unie tot wijziging van die richtlijn vanaf de dag volgend op de dag waarop die wijziging had behoren te zijn verwerkt.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing, indien de aanvrager onderscheidenlijk houder van de toelating door middel van een adequate risicobeoordeling aantoont dat onder relevante veldomstandigheden de concentraties, bedoeld in dat lid, niet worden overschreden.

J

Na artikel 3.1.2 wordt in § 3.1. een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.1.3

  • 1. Geen toelating wordt verleend voor een biocide indien, bij gebruik daarvan volgens de voorgestelde gebruiksvoorschriften, de voorzienbare concentratie in het oppervlaktewater of de sedimenten ervan, van een werkzame stof of van een andere, tot bezorgdheid aanleiding gevende stof in die biocide, dan wel van relevante metabolieten, afbraak- of omzettingsproducten, indien het oppervlaktewater in of uit het gebied waar het biocide zal worden gebruikt, bestemd is voor de bereiding van drinkwater, de waarden overschrijdt, vastgesteld bij:

    a. richtlijn nr. 75/440/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 16 juni 1975 betreffende de vereiste kwaliteit van het oppervlaktewater dat is bestemd voor productie van drinkwater in de lid-staten (PbEG L 194) en in de richtlijn van de Raad van de Europese Unie tot wijziging van de richtlijn vanaf de dag volgend op de dag waarop die wijziging had behoren te zijn verwerkt, of

    b. richtlijn nr. 80/778/EEG als bedoeld in artikel 3.1.2, eerste lid, onder a.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de aanvrager onderscheidenlijk houder van de toelating door middel van een adequate risicobeoordeling aantoont dat onder relevante veldomstandigheden de waarden, bedoeld in dat lid, niet worden overschreden.

K

Artikel 3.2.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «niet-landbouwbestrijdingsmiddel» vervangen door «biocide» en wordt «de» na «indien» vervangen door: één of meer.

2. Het derde en vierde lid komen te luiden:

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing indien de aanvrager onderscheidenlijk houder van de toelating door een adequate risicobeoordeling aantoont dat gebruik van het biocide onder relevante veldomstandigheden niet leidt tot onaanvaardbare accumulatie in de bodem.

  • 4. Van een onaanvaardbare accumulatie in de bodem is sprake als:

    a. de DT50 van een werkzame stof en zijn omzettingsproducten gelijk is aan of hoger is dan 180 dagen, tenzij het toepassingsgebied of de aard van de toepassing er toe zullen leiden dat de stof in geringe mate in de bodem komt en derhalve niet accumuleert, of

    b. de DT50 van een werkzame stof en zijn omzettingsproducten ligt tussen de 90 en 180 dagen en indien de som van de concentraties waarin een werkzame stof en zijn omzettingproducten in de bodem ontstaan binnen twee jaar na de toepassing kleiner is dan de PNEC.

L

Artikel 3.3.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «niet-landbouwbestrijdingsmiddel» vervangen door: biocide.

2. In het tweede lid wordt «geldt niet» vervangen door «is niet van toepassing» en wordt «niet-landbouwbestrijdingsmiddel» vervangen door «biocide».

M

De titel van paragraaf 3.4. komt te luiden: Niet tot de doelsoort behorende organismen

N

Artikel 3.4.1 komt te luiden:

Artikel 3.4.1

  • 1. Geen toelating wordt verleend voor een biocide indien redelijkerwijs kan worden voorzien dat niet tot de doelsoort behorende organismen daaraan worden blootgesteld, en voor een werkzame stof of een tot bezorgdheid aanleiding gevende stof in dat biocide:

    a. de PEC/PNEC-verhouding groter is dan 1, of

    b. de bioconcentratiefactor voor vetweefsel in niet tot de doelsoort behorende gewervelde organismen groter is dan 1.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de aanvrager onderscheidenlijk houder van de toelating door middel van een adequate risicobeoordeling aantoont dat de waarden, genoemd in dat lid, onder relevante veldomstandigheden niet worden overschreden.

O

Na artikel 3.4.1 worden in § 3.4. twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 3.4.2

  • 1. Geen toelating wordt verleend voor een biocide indien redelijkerwijs kan worden voorzien dat waterorganismen daaraan zullen worden blootgesteld, en voor een werkzame stof of een tot bezorgdheid aanleiding gevende stof in dat biocide:

    a. de PEC/PNEC-verhouding groter is dan 1, of

    b. de bioconcentratiefactor groter is dan 1000 voor stoffen die gemakkelijk biologisch afbreekbaar zijn, of groter dan 100 voor stoffen die niet gemakkelijk biologisch afbreekbaar zijn.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de aanvrager onderscheidenlijk houder van de toelating door middel van een adequate risicobeoordeling aantoont dat de waarden, genoemd in dat lid, onder relevante veldomstandigheden niet worden overschreden.

Artikel 3.4.3

  • 1. Geen toelating wordt verleend voor een biocide indien redelijkerwijs kan worden voorzien dat micro-organismen in rioolwaterzuiveringsinrichtingen als bedoeld in artikel 1, onder d, van het Lozingenbesluit WVO stedelijk afvalwater daaraan worden blootgesteld en de PEC/PNEC-verhouding voor een werkzame stof van dat biocide of een andere, tot bezorgdheid aanleiding gevende stof daarin, dan wel van relevante metabolieten, afbraakof omzettingsproducten, groter is dan 1.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien de aanvrager onderscheidenlijk houder van de toelating door middel van een adequate risicobeoordeling aantoont dat de waarden, genoemd in dat lid, onder relevante veldomstandigheden niet worden overschreden.

P

Artikel 4.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «Artikel 3.4.1, tweede lid» vervangen door «Artikel 3.4.2, eerste lid», wordt «artikel 3, eerste lid, onderdeel a, 1°, van de wet» vervangen door «artikel 3, eerste lid, onderdeel a, 10, van de wet» en wordt «niet-landbouwbestrijdingsmiddel» vervangen door: biocide.

2. In het tweede lid wordt «niet-landbouwbestrijdingsmiddel» vervangen door: biocide.

Q

In artikel 4.2 eerste, tweede en derde lid wordt «niet-landbouwbestrijdingsmiddel» telkens vervangen door: biocide.

R

In artikel 4.6 wordt «Besluit milieutoelatingeisen niet-landbouwbestrijdingsmiddelen» vervangen door: Besluit milieutoelatingseisen biociden.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 22 april 2002

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Uitgegeven de zestiende mei 2002

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

A. ALGEMEEN

1.1. Inleiding

Het onderhavige besluit wijzigt het Besluit milieutoelatingseisen niet-landbouwbestrijdingsmiddelen (Bmnl). Deze wijziging beoogt uitvoering te geven aan de milieuparagrafen van Bijlage VI (Gemeenschappelijke beginselen voor de evaluatie van dossiers voor biociden) van de richtlijn nr. 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van biociden (biocidenrichtlijn). Hiermee wordt de uitwerking van het milieucriterium, zoals dat in Bijlage VI van de biocidenrichtlijn is geïncorporeerd, formeel geïmplementeerd in de nationale regelgeving. Formeel, aangezien Nederland reeds in 1997 gekozen heeft voor het materieel incorporeren van de milieuparagrafen uit Bijlage VI van de biocidenrichtlijn in de Regeling milieutoelatingseisen niet-landbouwbestrijdingsmiddelen (Rmnl), en vervolgens in het Bmnl. Met de huidige wijziging worden slechts enige marginale wijzigingen doorgevoerd om het Bmnl in lijn te brengen met de biocidenrichtlijn.

Ter implementatie van de biocidenrichtlijn is tevens een wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (kamerstukken II 1999/2000, 27 085) en uitvoeringsregelingen in gang gezet.

1.2. Europese aspecten

De onderhavige wijziging zal worden gemeld in het kader van het informeren van de Europese Commissie over de uitvoeringsmaatregelen die Nederland heeft getroffen ter implementatie van de biocidenrichtlijn.

1.3. Advies belangenorganisaties

Deze wijziging is niet ter advisering voorgelegd aan bedrijfsorganisaties die belang hebben bij het op de markt brengen van biociden. Reden hiervoor is dat deze wijziging slechts een marginale wijziging van het Bmnl inhoudt. Bij de invoering van de Rmnl, die grotendeels overeenkomt met het Bmnl zoals geldend voor deze wijziging, zijn deze belangenorganisaties wel gehoord. Deze adviezen zijn destijds verwerkt in de Rmnl en vervolgens in het Bmnl. Hier is dan ook afgezien van een nadere adviesronde.

1.4. Transponeringstabel

Onderstaande tabel geeft weer welke bepalingen uit Bijlage VI van de biocidenrichtlijn in welke bepalingen van het Besluit milieutoelatingseisen biociden zijn omgezet. Naast de bepalingen waarop deze wijziging van het besluit ziet, vermeldt de tabel tevens de ongewijzigde bepalingen die ter implementatie dienen.

Paragraaf in Bijlage VI (Gemeenschappelijke beginselen voor de evaluatie van dossiers voor biociden) van de biocidenrichtlijnArtikel of paragraaf in het Besluit milieutoelatingseisen biociden
paragraaf 1behoeft geen implementatie
paragraaf 6artikel 2.6, eerste lid
paragraaf 7aartikel 2.3, derde lid
paragraaf 13artikel 2.3, derde lid
paragraaf 15artikel 2.1, eerste lid
paragraaf 16artikel 2.2, eerste lid
paragraaf 17artikel 2.3, eerste lid
paragraaf 36artikel 2.1, tweede lid
paragraaf 37artikelen 2.2, eerste lid, 2.3, eerste lid en 2.5, eerste lid
paragraaf 38artikel 2.5, vierde lid
paragraaf 39artikel 2.2, eerste lid
paragraaf 40artikel 2.2, tweede lid
paragraaf 41artikel 2.2, tweede lid
paragraaf 42artikel 2.3, eerste lid
paragraaf 43artikel 2.3, eerste lid
paragraaf 44artikel 2.3, tweede lid
paragraaf 45artikel 2.4, eerste lid
paragraaf 46artikel 2.5, eerste lid
paragraaf 47artikel 2.5, eerste lid
paragraaf 53artikel 2.6, eerste lid
paragraaf 54artikel 2.6, tweede lid
paragraaf 55artikelen 2.1, eerste lid en 2.6, derde lid
paragraaf 64artikel 2.6, vierde lid
paragraaf 78paragraaf 3 (effecten op het milieu)
paragraaf 79artikelen 2.5, eerste lid en 2.6, vierde lid
paragraaf 80artikelen 2.5, tweede lid en 2.5, derde lid
paragraaf 81artikel 3.1.1
paragraaf 82artikel 3.1.2
paragraaf 83artikel 3.1.3
paragraaf 85artikel 3.2.1
paragraaf 86artikel 3.3.1
paragraaf 87artikel 3.4.1
paragraaf 88artikelen 3.4.2 en 4.1
paragraaf 89artikel 3.4.3

Voor zover de bepalingen van de biocidenrichtlijn overeenkomen met die van de gewasbeschermingsrichtlijn (91/414/EEG), is de biocidenrichtlijn al in de Nederlandse regelgeving geïmplementeerd. De resterende bepalingen zullen in de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 en de daaronder ressorterende regelgeving worden geïmplementeerd. Een daartoe strekkende wijziging van de wet is reeds behandeld door de Eerste kamer en de Tweede Kamer (27 085).

B. ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

onderdeel A

De definitie van «tot bezorgdheid aanleiding gevende stof» in artikel 1.1, eerste lid, onderdeel c vervalt omdat deze definitie» is opgenomen in artikel 1, eerste lid, onderdeel k, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962. Op die plaats is een definitie van «tot de doelsoort behorende organismen» opgenomen.

Het tweede lid vervalt omdat de uitbreidende definitie die het tweede lid bevat, is verwerkt in de definitie van «biocide» in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962.

onderdelen I en J

Het oude artikel 3.1.2 is uit oogpunt van leesbaarheid gesplitst in de nieuwe artikelen 3.1.2 en 3.1.3. Het tweede lid bevat telkens een uitzondering op de in het eerste lid gegeven hoofdregel. Artikel 3.1.2 ziet op effecten voor het grondwater en vereist een afweging tussen enerzijds de maximaal toelaatbare concentratie gesteld vanuit het voorzorgsprincipe op basis van de drinkwaterrichtlijn, en anderzijds de maximumconcentratie op basis van een risicobeoordeling van de eco-toxicologische of toxicologische gegevens. De laagste van deze concentraties is van toepassing.

Artikel 3.1.3 ziet op effecten op het oppervlaktewater en bevat enkele redactionele wijzigingen.

onderdeel K

Het oude artikel 3.2.1 verwees in het derde en vierde lid naar leden van artikel 3 van de Regeling uitvoering milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen (Rumb). Bij de vervanging van de Rumb door de Regeling uitvoering milieutoelatingseisen bestrijdingsmiddelen 2000 (Rumb 2000) is verzuimd hierop het Besluit milieutoelatingseisen niet-landbouwbestrijdingsmiddelen aan te passen. Dit wordt hersteld met deze wijziging.

Het derde lid van het oude artikel 3.2.1 verwees naar artikel 3, eerste tot en met derde lid, van de Rumb. Deze leden bevatten de berekeningswijze van begrippen die in het eerste en tweede lid van artikel 3.2.1 worden genoemd. Aangezien de Rumb – en ook de Rumb 2000 – zijn geschreven voor gewasbeschermingsmiddelen, zijn een aantal van deze berekeningswijzen niet relevant voor biociden, die een zeer verschillend toepassingsgebied kennen. De overige berekeningswijzen, die niet specifiek zijn voor een bepaalde toepassing, staan tevens vermeld in de Handleiding voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen, die door het CTB wordt gehanteerd. Door het schrappen van de verwijzing naar de Rumb zijn dan ook geen uitvoeringsproblemen te verwachten.

Het vierde lid van artikel 3.2.1 verwees naar artikel 3, zesde lid, van de Rumb. Deze tekst is zoveel mogelijk in het nieuwe derde en vierde lid opgenomen en aangepast aan de terminologie van het besluit. Ook zijn alle specifiek op gewasbeschermingsmiddelen gerichte begrippen verwijderd.

onderdelen N en O

Het oude artikel 3.4.1 is uit oogpunt van leesbaarheid gesplitst in de nieuwe artikelen 3.4.1 tot en met 3.4.3. Het tweede lid vermeldt telkens de uitzondering (relevante veldomstandigheden).

Artikel 3.4.1 bevat een algemene bepaling met betrekking tot niet tot de doelsoort behorende organismen. Artikel 3.4.2 bevat een specifieke bepaling voor niet tot de doelsoort behorende waterorganismen.

Artikel 3.4.3 ziet op niet tot de doelsoort behorende micro-organismen in rioolwaterzuiveringsinrichtingen.

Artikel II

Dit artikel biedt de mogelijkheid het besluit in werking te laten treden tegelijkertijd met de wijziging van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 (implementatie biociden richtlijn) (kamerstukken I 2001–2002, 27 085, nr. 175a) door middel van het koninklijk besluit dat de inwerkingtreding van die wet regelt.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk


XNoot
1

Stb. 1998, 499, gewijzigd bij besluit van 8 juli 1999, Stb. 309.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 juni 2002, nr. 108.

Naar boven