Besluit van 19 april 2002, houdende vaststelling van afwijkende stikstofverliesnormen voor overige uitspoelingsgevoelige grond voor 2002 (Besluit afwijkende verliesnormen 2002 Meststoffenwet)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van 8 februari 2002, nr. TRCJZ/2002/1923, Directie Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op artikel 5, vierde lid, van richtlijn nr. 91/676/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEG L 375);

Gelet op de artikelen 46, eerste lid, en 61, eerste lid, van de Meststoffenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 7 maart 2002, no. W11.02.0081/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 3 april 2002, nr. TRCJZ/2002/4547, Directie Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. wet: Meststoffenwet;

b. droge uitspoelingsgevoelige grond: perceel uitspoelingsgevoelige grond, dat als droge uitspoelingsgevoelige grond is aangeduid op de bij het Besluit zand- en lössgronden vastgestelde kaarten, waarvan bij ten minste twee derde deel van het perceel sprake is van een gemiddeld hoogste grondwaterstand van ten minste 80 centimeter onder het maaiveld en een gemiddeld laagste grondwaterstand van meer dan 120 centimeter onder het maaiveld;

c. overige uitspoelingsgevoelige grond: uitspoelingsgevoelige grond, niet zijnde droge uitspoelingsgevoelige grond.

Artikel 2

In zoverre in afwijking van de artikelen 19 en 26 van de wet is het toelaatbare verlies van meststoffen, uitgedrukt in kilogrammen stikstof, bedoeld in artikel 16, onderdeel b, onder 3°, onderscheidenlijk het toelaatbare mineralenverlies, uitgedrukt in kilogrammen stikstof, bedoeld in artikel 24, onderdeel b, onder 2°, van de wet in 2002 per hectare van de gemiddeld in 2002 tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond:

– 190 kilogram stikstof voor op droge uitspoelingsgevoelige grond gelegen grasland,

– 220 kilogram stikstof voor op overige uitspoelingsgevoelige grond gelegen grasland,

– 100 kilogram stikstof voor op droge uitspoelingsgevoelige grond gelegen bouwland en braakland en

– 110 kilogram stikstof voor op overige uitspoelingsgevoelige grond gelegen bouwland en braakland.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip en werkt terug tot en met 1 januari 2002.

Artikel 4

Dit besluit wordt aangehaald als Besluit afwijkende verliesnormen 2002 Meststoffenwet.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 19 april 2002

Beatrix

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

L. J. Brinkhorst

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Uitgegeven de tweede mei 2002

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

1. Achtergrond

Met ingang van 1 januari 2002 is een wijziging van de Meststoffenwet in werking getreden waarbij onder meer de verliesnormen in het kader van het stelsel van regulerende mineralenheffingen (Minas) zijn aangescherpt. Daarbij wordt binnen het zand- en lössgebied onderscheid gemaakt tussen uitspoelingsgevoelige zand- en lössgronden enerzijds, waarvoor de scherpste verliesnormen gelden, en niet-uitspoelingsgevoelige zand- en lössgronden anderzijds, waarvoor minder scherpe verliesnormen gelden. De aanwijzingscriteria voor zand- en lössgronden en uitspoelingsgevoelige gronden zijn opgenomen in artikel 1, eerste lid, onderdeel aa, onderscheidenlijk ac, van de Meststoffenwet. Op grond van deze criteria zijn bij het Besluit zand- en lössgronden (hierna: Bzl) de kaarten vastgesteld waarop deze gronden staan aangegeven, in totaal 364 962 hectare.

Deze aanwijzing heeft gevolgen voor de bedrijfsvoering van landbouwbedrijven die percelen in gebruik hebben die als uitspoelingsgevoelige grond is aangewezen. Het onderhavige besluit strekt ertoe die gevolgen in 2002 te verzachten voor bedrijven met percelen die voor minder dan twee derde deel grondwatertrap 7 en 8 hebben, hierna: overige uitspoelingsgevoelige gronden (ongeveer 225 000 hectare) door voor deze percelen in 2002 minder strenge verliesnormen vast te stellen en daarmee de omvang van het areaal waarvoor de strengste verliesnormen gelden in 2002 te beperken tot ongeveer 140 000 hectare. Met toepassing van de wettelijke criteria beslaat het areaal landbouwgrond op uitspoelingsgevoelige gronden 364 962 hectare. Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Meststoffenwet (Kamerstukken II 1999/2000, 27 276, nr. 3) is echter steeds uitgegaan van een areaal van ongeveer 250 000 hectare aan uitspoelingsgevoelige gronden, welke schatting was gebaseerd op het toen gebruikte en, naar thans is gebleken, te grofmazige digitale topografische bestand. Dit is echter niet de enige reden die tot het onderhavige besluit heeft geleid. In diezelfde discussie is ook gesproken over de milieukundige noodzaak om matig droge gronden met grondwatertrap 6, die op de kaarten bij het Bzl worden aangeduid als overige uitspoelingsgevoelige gronden, als uitspoelingsgevoelig te bestempelen. (Kamerstukken II 1999/2000, 27 276, nr. 21.)

Dit tweede punt is een minstens zo belangrijke overweging geweest bij de totstandkoming van het onderhavige besluit. Indien nieuwe wetenschappelijke gegevens zouden aantonen dat voor overige uitspoelingsgevoelige gronden, of een deel daarvan, geen aanscherping van de verliesnormen noodzakelijk is om de doelstellingen van richtlijn 91/676/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen, PbEG L375/1 (hierna de nitraatrichtlijn) te realiseren, zou het invoeren van een dergelijke maatregel een onevenredig zware last betekenen voor op die gronden gelegen bedrijven. De onverwacht grote omvang van het uitspoelingsgevoelige areaal, en het overwegende aandeel daarin van overige uitspoelingsgevoelige gronden (ongeveer 220 000 hectare, 60% van het uitspoelingsgevoelige areaal), heeft dit probleem des te klemmender gemaakt. Nu in 2002 een evaluatie van de Meststoffenwet plaats vindt die op dit punt de nodige duidelijkheid kan brengen, is een tijdelijke versoepeling van de stikstofverliesnormen voor overige uitspoelingsgevoelige gronden een gerechtvaardigde maatregel, ook in het licht van artikel 5, vijfde lid, van de Nitraatrichtlijn. Volgens deze bepaling moeten de lidstaten de aanvullende of verscherpte maatregelen nemen die zij noodzakelijk achten indien in het licht van bij de uitvoering van de actieprogramma's opgedane ervaringen duidelijk wordt dat de vastgestelde maatregelen niet toereikend zijn om de in artikel 1 van de Nitraatrichtlijn genoemde doelstellingen te verwezenlijken. Dit betekent dat de lidstaten verscherpte maatregelen kunnen en moeten nemen indien uit een beleidsevaluatie volgt dat deze maatregelen noodzakelijk zijn.

Gegeven de hiervoor weergegeven gedachtewisseling met het parlement, de nieuwe inzichten ten aanzien van de omvang van het areaal uitspoelingsgevoelige gronden én het feit dat bij de evaluatie van het mestbeleid in 2002 opnieuw gekeken zal worden naar de noodzaak om voor matig droge gronden dezelfde verliesnormen te hanteren als voor de droge uitspoelingsgevoelige gronden, hebben wij besloten om voor 2002 binnen het areaal uitspoelingsgevoelige gronden op het punt van de stikstofverliesnormen onderscheid te maken tussen de droge en zeer droge gronden met ten minste twee derde deel grondwatertrap 7 en 8 enerzijds (140 928 hectare) en de matig droge gronden anderzijds, die voor minder dan twee derde deel grondwatertrap 7 en 8 hebben (224 034 hectare). Het is deze combinatie van factoren die tot het onderhavige besluit hebben geleid. De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij heeft dit aangekondigd in zijn brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 11 september 2001, Kamerstukken II 2001/2002, 26 729, nr. 47.

2. Afwijkende verliesnormen

Het onderhavige besluit strekt ertoe aan deze nadere differentiatie van stikstofverliesnormen naar de mate van uitspoelingsgevoeligheid vorm te geven. Daartoe worden de stikstofverliesnormen voor percelen die op de kaarten bij het Bzl zijn aangeduid als overige uitspoelingsgevoelige gronden voor 2002 op hetzelfde niveau gesteld als de normen voor de overige (niet-uitspoelingsgevoelige) zand- en lössgronden.

Op de aangepaste kaarten bij het Bzl worden vier gebieden aangeduid, waarvoor in 2002 de volgende stikstofverliesnormen komen te gelden:

1) Uitspoelingsgevoelige zand- en lössgronden die voor ten minste twee derde deel grondwatertrap 7 en 8 hebben. Deze gronden worden op de kaarten in donkergrijs weergegeven en aangeduid als droge uitspoelingsgevoelige grond. Voor op deze gronden gelegen grasland geldt in 2002 een verliesnorm van 190 kilogram stikstof per hectare en voor bouwland en braakland een verliesnorm van 100 kilogram stikstof per hectare.

2) Uitspoelingsgevoelige zand- en lössgronden die niet voor ten minste twee derde deel grondwatertrap 7 en 8 hebben. Deze gronden worden op de kaarten in middelgrijs weergegeven en aangeduid als overige uitspoelingsgevoelige grond. Voor op deze gronden gelegen grasland geldt in 2002 een verliesnorm van 220 kilogram stikstof per hectare en voor bouwland en braakland een verliesnorm van 110 kilogram stikstof per hectare.

3) Zand- en lössgronden, niet zijnde uitspoelingsgevoelige grond. Deze gronden worden op de kaarten in lichtgrijs weergegeven en aangeduid als overige zand- en lössgrond. Hiervoor gelden de in de wet neergelegde verliesnormen, namelijk 220 kilogram stikstof per hectare voor grasland en 110 kilogram stikstof per hectare voor bouwland en braakland.

4) Klei en veen; op de kaarten in wit weergegeven. Hiervoor gelden eveneens de in de wet neergelegde verliesnormen, namelijk 220 kilogram stikstof per hectare voor grasland en 150 kilogram stikstof per hectare voor bouwland en braakland.

3. Grondslag

Het onderhavige besluit is vastgesteld op grond van artikel 46 van de wet, dat bij amendement van het lid Th.A.M. Meijer in de wet is opgenomen (Kamerstukken II, 2000/2001, 27 276, nr. 20), en dat de mogelijkheid biedt om bij algemene maatregel van bestuur binnen een bandbreedte van 35% van de wet afwijkende, naar grondwaterstand gedifferentieerde verliesnormen vast te stellen. Hoewel in de toelichting bij dat amendement is aangegeven dat de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur de verliesnormen te kunnen aanpassen met name essentieel is om tijdig en integraal gevolg te kunnen geven aan de uitkomsten van de evaluatie in 2002, betekent dit niet dat de evaluatie van de Meststoffenwet de enige grond voor toepassing van artikel 46 kan zijn. De toevoeging «met name» wijst erop dat andere redenen om een tijdige aanpassing van de verliesnormen te realiseren niet uitgesloten zijn. Dat blijkt ook uit de behandeling in de Tweede Kamer van het wetsvoorstel tot wijziging van de Meststoffenwet in verband met een aanscherping van de normen van het stelsel van regulerende mineralenheffingen en de invoering van een stelsel van mestafzetovereenkomsten, waar het amendement in een bredere context werd geplaatst en onder meer in verband werd gebracht met de discussie in Brussel over de Nederlandse derogatiemededeling (Handelingen II 2000/2001, blz. 3654 en 3677) en met de gehoudenheid om uitvoering te geven aan uitspraken van de Nederlandse en de Europese rechter (Handelingen II 2000/2001, blz. 3674 en 3677).

4. Bedrijfseffecten

Aanwijzing van ongeveer 365 000 hectare zand- en lössgrond als uitspoelingsgevoelige grond zou tot gevolg hebben dat een veel groter aantal bedrijven aan de strengste verliesnormen zou moeten voldoen dan het geval zou zijn indien de aanwijzing beperkt zou blijven tot het oorspronkelijk geschatte areaal van 250 000 hectare. Dit bezwaar wordt geheel ondervangen door bij het onderhavige besluit het areaal waarvoor de strengste verliesnormen gelden in 2002 te beperken tot ongeveer 140 000 hectare. Het onderhavige besluit heeft in 2002 direct gevolgen voor agrarische bedrijven die geheel of gedeeltelijk gelegen zijn op droge uitspoelingsgevoelige grond. Deze bedrijven krijgen in 2002 te maken met de strengste verliesnormen en zullen hun bedrijfsvoering daaraan moeten aanpassen. Met agrarische bedrijven wordt bedoeld: veehouderijbedrijven, bedrijven met plantaardige teelten in de volle grond of gemengde bedrijven.

De kosten om aan de aangescherpte verliesnormen te kunnen voldoen liggen voor bedrijven op de droge uitspoelingsgevoelige grond, vergeleken bij bedrijven op overige uitspoelingsgevoelige grond, in 2002 per kilogram stikstof in de orde van € 0,68, waarbij een grote bandbreedte in acht genomen moet worden. Hierbij moet worden bedacht dat voor een groot aantal bedrijven slechts één of enkele percelen als droge uitspoelingsgevoelige grond worden aangewezen. Afhankelijk van de bedrijfssituatie en managementkwaliteiten kan het ene bedrijf een reductie van de stikstofverliezen aanmerkelijk goedkoper realiseren dan het andere. Uitgaande van de strengste verliesnormen voor grasland die gelden in 2002, 190 kilogram stikstof op droge uitspoelingsgevoelige grond tegenover 220 kilogram stikstof op niet-uitspoelingsgevoelige grond, zijn de kosten ongeveer € 20,45 per hectare. Het areaal uitspoelingsgevoelige grond waarvoor de scherpste verliesnormen gelden bedraagt volgens de kaarten bij dit besluit ongeveer 140 000 hectare. Dat is 7% van het totale agrarische areaal en ongeveer 14% van het agrarische zand- en lössareaal. Voor een gemiddeld melkveebedrijf op zandgrond, met 30 hectare totaal, waarvan 4 hectare droge uitspoelingsgevoelige grond, komen de kosten daarmee in 2002 op ongeveer € 81,80 per bedrijf per jaar. Per bedrijf varieert het aandeel uitspoelingsgevoelige grond ten opzichte van het bedrijfsareaal van nul tot honderd procent. Door de sterk verspreide ligging van de uitspoelingsgevoelige gronden komt het aandeel voor veel bedrijven uit op ongeveer 10 tot 30% van het bedrijfsareaal. Uitgaande van een gemiddelde bedrijfsomvang en van de thans in de wet opgenomen verliesnormen komen de kosten daarmee voor 2002 voor deze categorie bedrijven op € 61,35 tot € 184,10 per jaar. Evenwel, in een situatie dat 100% van het bedrijfsareaal op uitspoelingsgevoelige grond ligt, komen de kosten bij een gemiddelde bedrijfsomvang van 30 hectare op € 613,50 per jaar. Deze situatie is echter heel extreem gezien de verspreide ligging van deze gronden. Bij een groter bedrijfsareaal gaan de kosten evenredig omhoog, waarbij vervolgens wel geldt dat, hoe groter het bedrijfsareaal, hoe kleiner de kans dat het gehele bedrijfsareaal op uitspoelingsgevoelige grond ligt.

Het besluit leidt alleen tot kosten van maatregelen die nodig zijn om de scherpere verliesnorm te realiseren. De extra administratieve lasten zijn nagenoeg nihil. Bedrijven moeten zonder meer op grond van de Meststoffenwet een mineralenaangifte indienen. Het berekenen van de verliesnorm wordt door het onderscheiden van grondsoorten iets ingewikkelder, maar is – uitgaande van een gelijkblijvend bedrijf – een eenmalige activiteit. Met de invoering van de Basisregistratie Percelen wordt het mogelijk om ieder bedrijf ook de berekende verliesnorm mee te delen. Naar verwachting zal dat in de loop van 2002 het geval zijn.

5. Milieu-effecten

Het besluit heeft positieve gevolgen voor de emissie van mineralen naar het grond- en oppervlaktewater. Voor de in 2002 als droge uitspoelingsgevoelige grond aangewezen landbouwgrond, in totaal ongeveer 140 000 hectare, gelden met ingang van 1 januari 2002 scherpere stikstofverliesnormen dan voor de overige gronden. Hiermee wordt voor deze gronden een belangrijke tussenstap gezet naar de normen die vanaf 1 januari 2003 zullen gelden. Pas via de normen die met ingang van 1 januari 2003 zullen gelden komt de doelstelling binnen bereik dat voor dit areaal aan droge uitspoelingsgevoelige grond het gebruik van meststoffen zover wordt teruggedrongen dat het nitraatgehalte in het bovenste grondwater daalt tot een waarde van minder dan 50 mg nitraat per liter.

Nu het areaal uitspoelingsgevoelige grond waarvoor de scherpste verliesnormen gelden, ongeveer 140 000 hectare beslaat, heeft het onderhavige besluit tot gevolg dat de verliezen van stikstof voor het jaar 2002 met maximaal 3,5 miljoen kilogram verminderen ten opzichte van de situatie waarin geen droge uitspoelingsgevoelige grond wordt aangewezen. Vanaf 2003 is de vermindering van de stikstofverliesnormen op jaarbasis maximaal 5,5 miljoen kilogram, uitgaande van hetzelfde areaal van ongeveer 140 000 hectare droge uitspoelingsgevoelige grond. Bij deze berekeningen is uitgegaan van een verhouding van 2 hectaren grasland tegen 1 hectare bouwland. Deze milieuwinst moet worden opgeteld bij de milieuwinst die het gevolg is van de aanscherping van de verliesnormen voor de overige uitspoelingsgevoelige gronden, de niet uitspoelingsgevoelige zand- en lössgronden en voor de klei- en veengronden.

Voor overige uitspoelingsgevoelige grond, die voor minder dan twee derde deel grondwatertrap 7 en 8 heeft (224 034 hectare landbouwgrond), gelden in 2002 vooralsnog de verliesnormen voor overige zand- en lössgrond. Uit de evaluatie in 2002 zal moeten blijken voor welk deel hiervan met ingang van 1 januari 2003 alsnog de scherpste verliesnormen moeten gelden om te bereiken dat het bovenste grondwater niet meer dan 50 milligram nitraat per liter bevat en wat de totale omvang is van het areaal waarvoor met ingang van 1 januari 2003 de strengste verliesnormen moeten gelden.

De aanwijzing van uitspoelingsgevoelige grond en het vaststellen van verscherpte verliesnormen voor deze grond is een essentieel onderdeel van het beleid voor de droge zandgronden. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan artikel 5, vijfde lid, van de Nitraatrichtlijn. Dit artikellid verplicht de lidstaten in het kader van de actieprogramma's de aanvullende of verscherpte maatregelen te treffen die zij noodzakelijk achten, indien al aanstonds of in het licht van de bij de uitvoering van de actieprogramma's opgedane ervaring duidelijk wordt dat de in het vierde lid van dat artikel bedoelde maatregelen niet toereikend zijn om de in artikel 1 van de Nitraatrichtlijn genoemde doelstellingen te verwezenlijken. Deze formulering laat de mogelijkheid open om de normen op een later moment verder aan te scherpen en de definitieve omvang van het areaal waar die aangescherpte normen moeten gelden te bepalen aan de hand van een evaluatie van bij de uitvoering van de actieprogramma's opgedane ervaringen. Door voor 2002 ongeveer 140 000 hectare aan te wijzen waarvoor verscherpte verliesnormen gelden, en vervolgens op basis van de uitkomsten van een evaluatie van het mestbeleid de normen waar nodig aan te scherpen of de omvang van het areaal waarvoor de scherpste normen van toepassing zijn zo nodig uit te breiden, voldoet Nederland aan artikel 5, vijfde lid, van de Nitraatrichtlijn. Overigens moet worden bedacht dat met ingang van 2002 de verliesnormen over de gehele linie worden aangescherpt, ook voor de overige uitspoelingsgevoelige gronden.

6. Uitvoering en handhaving

Het besluit heeft geen gevolgen voor de handhaving in het kader van het stelsel van regulerende mineralenheffingen. Het enige aspect dat het onderhavige besluit daaraan toevoegt is dat de verliesnorm moet worden gedifferentieerd naar de mate van uitspoelingsgevoeligheid. Uitgangspunt is dat de agrariër zelf opgeeft wat zijn arealen zand- en lössgrond en uitspoelingsgevoelige grond zijn. De Basisregistratie Percelen, in eerste instantie opgezet ten behoeve van het stelsel van mestafzetovereenkomsten, zal ook voor het stelsel van verliesnormen worden ingezet. Daarmee is goed te controleren of agrariërs de juiste percelen hebben opgegeven en is van ieder perceel eenvoudig na te gaan welke grondsoort eraan is toegewezen.

7. Inspraakronde

Over het ontwerpbesluit hebben wij advies gevraagd aan de Technische commissie bodembescherming (hierna TCB). De TCB adviseert in positieve zin en stelt vast dat de strengere normering thans meer gericht is op die situaties waar vrijwel zeker verhoogde uitspoeling kan optreden. In haar advies geeft de TCB aan dat uit de toelichting bij dit besluit zou blijken dat het criterium voor uitspoelingsgevoeligheid bij het onderhavige besluit is aangepast en dat «matig droge gronden met grondwatertrap 6» niet langer als uitspoelingsgevoelig worden bestempeld. Deze opvatting delen wij niet aangezien de criteria voor uitspoelingsgevoeligheid zijn opgenomen in artikel 1, eerste lid, onderdeel ac, van de Meststoffenwet en deze criteria onverminderd van toepassing blijven. Alle gronden die op de kaarten bij het Besluit zand- en lössgronden als uitspoelingsgevoelig staan aangegeven gelden ook in 2002 als uitspoelingsgevoelige gronden. Het onderhavige besluit strekt er slechts toe de gevolgen van de aanwijzing als uitspoelingsgevoelige grond voor 2002 te verzachten voor percelen die voor minder dan twee derde deel grondwatertrap 7 en 8 hebben door voor deze percelen in 2002 minder strenge verliesnormen vast te stellen.

Het ontwerpbesluit is voor advies toegezonden aan de meest betrokken maatschappelijke instanties en organisaties en op 7 december 2001 overeenkomstig artikel 63 van de Meststoffenwet bekendgemaakt in de Staatscourant (Stcrt. 238) om een ieder de gelegenheid te bieden zijn opmerkingen en bedenkingen binnen 28 dagen na de datum van uitgifte aan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij ter kennis te brengen. Opmerkingen zijn gemaakt door de Stichting Waterpakt (hierna: Waterpakt), de Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (hierna: LTO) en enkele duizenden individuele agrariërs.

Waterpakt pleit ervoor de strengste stikstofverliesnormen die ingevolge dit besluit in 2002 alleen voor droge uitspoelingsgevoelige gronden zullen gelden, van toepassing te verklaren op alle uitspoelingsgevoelige gronden. In het licht van wat hieromtrent in paragraaf 4 is gezegd zullen wij aan dit advies, dat feitelijk strekt tot intrekking van dit besluit, geen gevolg geven. Verder stelt Waterpakt voor de verliesnormen die met ingang van 1 januari 2003 zullen gelden, niet als «eindnormen» aan te duiden. Door gebruik van het woord «eindnorm», zo betoogt Waterpakt, wordt de indruk gewekt dat de verliesnormen na 2003 niet meer aangescherpt worden.

Omdat in het licht van de evaluatie van de Meststoffenwet in 2002 aanpassing van de verliesnormen na 2003 niet is uitgesloten, hebben wij dit voorstel overgenomen en de term «eindnorm» in deze toelichting vervangen door «norm».

LTO handhaaft haar standpunten inzake aanwijzing van uitspoelingsgevoelige gronden en de daarop betrekking hebbende normstelling, die zij eerder naar voren had gebracht in het kader van de inspraakronde naar aanleiding van de bekendmaking van het ontwerp-Besluit zand- en lössgronden op 6 juli 2001. Het bevreemdt LTO dat zowel in deze toelichting alsook in de toelichting bij het Besluit zand- en lössgronden niet wordt ingegaan op de kritiek die zowel door LTO als door de TCB is geuit op het aanwijzingscriterium «grondwatertrap». Ook de reacties van individuele agrariërs hebben uitsluitend betrekking op de aanwijzing van uitspoelingsgevoelige gronden en de criteria waarop die aanwijzing is gebaseerd.

Hierover merken wij op, zoals wij ook in paragraaf 9 van de toelichting bij het Besluit zand- en lössgronden hebben aangegeven, dat de aanwijzingscriteria voor de uitspoelingsgevoelige gronden zijn opgenomen in de Meststoffenwet en dat die criteria en de onderbouwing daarvan in de parlementaire behandeling van het daarop betrekking hebbende wetsvoorstel uitvoerig zijn toegelicht en besproken en door de beide Kamers der Staten-Generaal zijn aanvaard. De inspraakronde voor een ontwerpbesluit waarbij deze criteria feitelijk en mechanisch worden toegepast, biedt geen aangrijpingspunt om deze in de wet neergelegde criteria opnieuw ter discussie te stellen of daarop terug te komen.

Ten aanzien van de bedrijfseffecten trekt LTO de juistheid van de geschatte kosten in twijfel. LTO meent dat gerekend zou moeten worden met de extra afvoer van dierlijke mest om de lagere verliesnormen te halen. Deze afvoer van dierlijke mest, die op zo'n € 4,54 per kilogram stikstof zou komen, is echter geen adequate maatregel en tevens duurder dan het betalen van een stikstofheffing. Een veel goedkopere maatregel bestaat uit het verminderen van het gebruik van stikstof via kunstmest en een efficiënter stikstofgebruik via voedings- en beweidingsmaatregelen.

Deze reacties geven ons geen aanleiding het onderhavige besluit te wijzigen.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij heeft agrariërs die onjuistheden meenden te constateren bij de indeling van hun grond op de kaarten bij het Bzl, in de gelegenheid gesteld hun opmerkingen aan hem kenbaar te maken met het oog op een eventuele correctie van deze kaarten.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

L. J. Brinkhorst

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 mei 2002, nr. 89.

Naar boven