Besluit van 14 maart 2002, houdende regels met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen door de lucht (Besluit vervoer gevaarlijke stoffen door de lucht)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 6 juni 2001, nr. DGRLD/DLB/01.421019, Directoraat-Generaal Rijksluchtvaartdienst, gedaan mede namens Onze Minister van Defensie;

Gelet op de artikelen 6.51, 6.52, 6.53, 6.55, tweede en derde lid, van de Wet luchtvaart en op artikel 28, vijfde lid, van de Wet Raad voor de Transportveiligheid;

De Raad van State gehoord (advies van 16 juli 2001, nr. W09.01.0264/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 7 maart 2002, nr. DGL/02.421024, Directoraat-Generaal Luchtvaart, uitgebracht mede namens Onze Minister van Defensie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

PARAGRAAF 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

  • 1. In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    a. wet: Wet luchtvaart;

    b. Annex 18: ingevolge een mededeling van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat gepubliceerd in de Staatscourant van kracht zijnde versie van de op grond van de artikelen 37, 54 en 90 van het op 7 december 1944 te Chicago gesloten Verdrag inzake de Burgerluchtvaart (Trb. 1973, 109) door de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie vastgestelde Annex 18 (The Safe Transport of Dangerous Goods by Air), zoals ter inzage gelegd op de bij die mededeling aangegeven locatie;

    c. Technische Voorschriften: ingevolge een mededeling van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat gepubliceerd in de Staatscourant van kracht zijnde versie van de bij Annex 18 behorende «Technical Instructions for the Safe Transport of Dangerous goods by Air», Doc 9284-AN/905, inclusief het Supplement, zoals ter inzage gelegd op de bij die mededeling aangegeven locatie;

    d. afzender: natuurlijke persoon of rechtspersoon als bedoeld in artikel 9, eerste lid,onder 1°;

    e. expediteur-luchtvrachtagent: natuurlijke persoon of rechtspersoon als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder 2°;

    f. grondafhandelaar: natuurlijke persoon of rechtspersoon als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder 3°.

  • 2. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat draagt zorg voor een vertaling van Annex 18 en de Technische Voorschriften en doet van de wijze van bekendmaking mededeling in de Staatscourant.

Artikel 2

Als gevaarlijke stoffen, bedoeld in artikel 6.51, eerste lid, van de wet worden aangewezen:

1°. ontplofbare stoffen en voorwerpen;

2°. samengeperste, vloeibaar gemaakte of onder druk opgeloste gassen;

3°. brandbare vloeistoffen;

4°. brandbare vaste stoffen, voor zelfontbranding vatbare stoffen en stoffen, die bij aanraking met water brandbare gassen ontwikkelen;

5°. stoffen die de verbranding bevorderen en organische peroxiden;

6°. giftige of infectueuze stoffen;

7°. radioactieve stoffen;

8°. bijtende stoffen;

9°. andere stoffen of voorwerpen, die bij vervoer door de lucht gevaar kunnen opleveren voor de gezondheid, de veiligheid of het milieu; zoals vastgelegd en geclassificeerd in de Technische Voorschriften.

Artikel 3

  • 1. Het in artikel 6.51, eerste lid, van de wet bedoelde verbod geldt niet voor de daar bedoelde handelingen ten aanzien van de in artikel 2 aangewezen gevaarlijke stoffen, voorzover daarbij Annex 18 en de Technische Voorschriften in acht worden genomen.

  • 2. Onze Minister van Defensie kan bepaalde gedeelten van Annex 18 en de Technische Voorschriften aanwijzen, welke in afwijking van het eerste lid, niet door de krijgsmacht of de krijgsmacht van een buitenlandse mogendheid in acht behoeven te worden genomen. Onze Minister van Defensie kan daarbij bepalen dat in dat geval door de krijgsmacht of de krijgsmacht van een buitenlandse mogendheid internationale militaire voorschriften in acht dienen te worden genomen.

PARAGRAAF 2 CONSTRUCTIE, INRICHTING EN UITRUSTING VAN LUCHTVAARTUIGEN WAARMEE GEVAARLIJKE STOFFEN WORDEN VERVOERD ALSMEDE VAN INRICHTINGEN, VOERTUIGEN OF WERKTUIGEN MET BEHULP WAARVAN GEVAARLIJKE STOFFEN WORDEN GELADEN OF GELOST

Artikel 4

Bij regeling van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat respectievelijk van Onze Minister van Defensie kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de constructie, inrichting en uitrusting van luchtvaartuigen waarmee gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Artikel 5

Bij regeling van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat respectievelijk van Onze Minister van Defensie kunnen in verband met de veiligheid of het milieu regels worden gesteld met betrekking tot de constructie, inrichting en uitrusting van inrichtingen, voertuigen of werktuigen met behulp waarvan gevaarlijke stoffen op een luchtvaartterrein worden geladen of gelost.

Artikel 6

Bij regeling van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat respectievelijk van Onze Minister van Defensie kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de keuring van de inrichtingen, voertuigen en werktuigen bedoeld in artikel 5.

PARAGRAAF 3 BEPALINGEN MET HET OOG OP DE VEILIGHEID EN HET MILIEU

Artikel 7

Bij regeling van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat respectievelijk van Onze Minister van Defensie kunnen in het belang van de veiligheid of het milieu regels worden gesteld over het opstellen van een risico-inventarisatie met betrekking tot het vervoeren, laden of lossen van daartoe aangewezen gevaarlijke stoffen.

Artikel 8

Onze Minister van Verkeer en Waterstaat respectievelijk Onze Minister van Defensie kan in het belang van de veiligheid of het milieu luchtroutes aanwijzen waarlangs daartoe aangewezen gevaarlijke stoffen vervoerd dienen te worden.

PARAGRAAF 4 ERKENNINGEN

Artikel 9

  • 1. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan de navolgende erkenningen verlenen:

    1°. een A-erkenning: een erkenning voor een afzender, zijnde een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, welke de bevoegdheid geeft om gevaarlijke stoffen aan te bieden voor vervoer door de lucht;

    2°. een B-erkenning: een erkenning voor een expediteur-luchtvrachtagent, zijnde een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, welke de bevoegdheid geeft om gevaarlijke stoffen door de lucht te doen vervoeren;

    3°. een C-erkenning: een erkenning voor een grondafhandelaar, zijnde een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, welke de bevoegdheid geeft om namens de houder van een luchtvaartuig de acceptatie en het laden en lossen van gevaarlijke stoffen te verrichten;

    4°. een D-erkenning: een erkenning voor een luchtvaartmaatschappij, of een houder van een luchtvaartuig, zijnde een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, welke de bevoegdheid geeft om feitelijk gevaarlijke stoffen door de lucht te vervoeren;

    5°. een E-erkenning: een erkenning voor een in het vervoer door de lucht gespecialiseerde organisatie met rechtspersoonlijkheid welke de bevoegdheid geeft om in opdracht van derden op te treden als afzender en verpakker van gevaarlijke stoffen.

  • 2. Een erkenning wordt verleend voor onbepaalde tijd.

  • 3. Om in aanmerking te kunnen komen voor de verlening van een erkenning dient de aanvrager te voldoen aan de bij regeling van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat vastgestelde eisen die voor de verschillende erkenningen verschillend kunnen worden vastgesteld.

PARAGRAAF 5 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 10

Artikel 7 van het Besluit Raad voor de Transportveiligheid1 wordt gewijzigd als volgt:

1. Aan het eerste lid wordt onder vervanging van het leesteken punt door een komma een zinsnede toegevoegd luidende: en voorvallen bedoeld in artikel 6.60 van de Wet luchtvaart..

2. In het tweede lid wordt na de zinsnede «ingevolge artikel 47 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen» ingevoegd: en artikel 6.60 van de Wet luchtvaart.

Artikel 11

De Regeling toezicht luchtvaart2 wordt gewijzigd als volgt:

Artikel 97 komt te luiden:

Artikel 97

  • 1. Het is verboden in een luchtvaartuig personen te vervoeren of te doen vervoeren , die kennelijk gevaarlijk zijn voor de veiligheid of gezondheid van de overige inzittenden, tenzij zodanige personen onder toezicht staan van deskundige begeleiders en de voor de veiligheid en de gezondheid vereiste voorzorgen in acht worden genomen.

  • 2. Wanneer in een luchtvaartuig personen als bedoeld in het eerste lid worden vervoerd is de houder of de eigenaar van het luchtvaartuig verplicht er zorg voor te dragen, dat zulks voor de aanvang van de vlucht op duidelijke wijze ter kennis van de gezagvoerder wordt gebracht.

Artikel 12

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop artikel I van de Wet houdende wijziging van de Wet luchtvaart (vervoer van gevaarlijke stoffen en van dieren) (Stb. 2000, 468) in werking treedt.

Artikel 13

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit vervoer gevaarlijke stoffen door de lucht.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 14 maart 2002

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

De Minister van Defensie,

F. H. G. de Grave

Uitgegeven de elfde april 2002

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Zoals reeds is uiteengezet in de memorie van toelichting op de Wet tot wijziging van de Wet luchtvaart (vervoer van gevaarlijke stoffen en van dieren) (Stb. 2000, 468), worden in het kader van de herziening van de luchtvaartwetgeving de regels met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen door de lucht gehercodificeerd. In het kader van deze hercodificatie is de verdeling van de verschillende elementen van de reeds bestaande regelgeving over de wet en de lagere regelgeving aan een herschikking onderworpen en meer in overeenstemming gebracht met de huidige inzichten daaromtrent.

Dit heeft ertoe geleid dat een aantal bepalingen van de Regeling vervoer gevaarlijke stoffen door de lucht 1988 thans op wettelijk niveau is vastgelegd en dat enige andere bepalingen van die ministeriële regeling in de voorliggende algemene maatregel van bestuur zijn verankerd.

Dit besluit bevat in de eerste plaats, als uitwerking van artikel 6.53 van de Wet luchtvaart (de wet), de hernieuwde implementatie van internationale regelgeving. Het betreft Annex 18 behorende bij het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaartorganisatie, veelal aangeduid als het Verdrag van Chicago (Trb. 1973, 109), waarin globale regels worden gegeven voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door de lucht. Vooral gaat het echter om de op Annex 18 gebaseerde Technical Instructions for the safe transport of dangerous goods by air, hierna te noemen de Technische Voorschriften, waarin op zeer gedetailleerde wijze uitwerking wordt gegeven aan de meer algemene noties van de Annex.

In artikel 2 van het besluit wordt daartoe vastgelegd dat het vervoer van gevaarlijke stoffen door de lucht slechts mag plaats vinden voorzover dit toegestaan is ingevolge Annex 18 en de Technische Voorschriften en voor zover de daarin gestelde regels in acht zijn genomen. De Technische Voorschriften worden door de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie tweejaarlijks vastgesteld. De Minister van Verkeer en Waterstaat doet hiervan telkens een mededeling in de Staatscourant, waarbij tevens bekend wordt gemaakt dat de alsdan van kracht zijnde versie van de Technische Voorschriften ter inzage wordt gelegd. De terinzagelegging van Annex 18 en de Technische Voorschriften zal feitelijk plaatsvinden bij de Divisie Luchtvaart van de Inspectie Verkeer en Waterstaat te Hoofddorp en bij de Centrale Bibliotheek van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

In de tweede plaats bevat dit besluit, als uitwerking van artikel 6.55 van de wet de verankering van een vijftal soorten verplichte erkenningen voor natuurlijke personen en rechtspersonen die zich bezig houden met het vervoer van gevaarlijke stoffen door de lucht. Dit stelsel van erkenningen was voorheen vastgelegd op het niveau van een ministeriële regeling.

Dit besluit zal ingevolge de wet op een deel van het militaire vervoer van gevaarlijke stoffen door de lucht van toepassing zijn. Ten aanzien van het nationale vervoer van ontplofbare stoffen door de krijgsmacht zullen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, op voordracht van de Minister van Defensie, afzonderlijke regels worden vastgesteld op basis van artikel 10.7 van de wet. Dit geldt eveneens voor het internationale vervoer van gevaarlijke stoffen door de krijgsmacht. Ingevolge artikel 10.6 van de wet geldt dit besluit, voor wat betreft de krijgsmacht, voor het nationaal vervoer van gevaarlijke stoffen, anders dan ontplofbare stoffen. Een en ander voor zover het niet betreft de ingevolge artikel 10.6, derde lid, van de wet bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen behorend tot de operationele uitrusting of het wapensysteem van het betreffende militaire luchtvaartuig of behorend tot de uitrusting van personen die met een dergelijk luchtvaartuig worden vervoerd.

Dit besluit brengt voor het bedrijfsleven geen administratieve lastenverzwaring met zich mee. Voor een meer uitvoerige beschrijving van de gevolgen voor het bedrijfsleven van dit besluit, alsmede van de uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid ervan, zij verwezen naar de paragrafen 3 en 4 van de memorie van toelichting op de wet.

Dit besluit is genotificeerd aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen ingevolge Richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217).

Ter voldoening aan artikel 2, negende lid, van de op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994,235), is het besluit eveneens gemeld aan het Secretariaat van de Wereldhandelsorganisatie (WTO).

De notificaties hebben geen aanleiding gegeven tot opmerkingen van de EU-lidstaten of de bij de WTO aangesloten landen.

Artikelsgewijs

Artikelen 2 en 3, eerste lid

In artikel 2 worden dezelfde gevaarlijke stoffen en categorieën van gevaarlijke stoffen aangewezen als die welke in de Technische Voorschriften geclassificeerd zijn in de Klassen 1 tot en met 9. Voor deze gevaarlijke stoffen geldt de verbodsbepaling van artikel 6.51, eerste lid, van de wet (verbod tot vervoeren, ten vervoer aan te bieden of aan te nemen, laden, lossen of tijdens het vervoer neer te leggen van gevaarlijke stoffen) niet, mits met betrekking tot die stoffen wordt voldaan aan artikel 3 van het besluit.

Ingevolge artikel 6.50 van de Wet luchtvaart is Titel 6.5, Vervoer van gevaarlijke stoffen, van deze wet, met uitzondering van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 6.55, 6.56 en 6.57 (deze artikelen hebben betrekking op het erkenningenstelsel), niet van toepassing op het vervoer van splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Kernenergiewet. In artikel 2 van het besluit zijn desondanks radioactieve stoffen aangewezen als gevaarlijke stoffen in de zin van artikel 6.51, eerste lid van de Wet luchtvaart. Dit valt als volgt te verklaren. Zij die zich bezig houden met het vervoer door de lucht van de genoemde stoffen zijn in de eerste plaats vergunningplichtig ingevolge het bepaalde bij of krachtens de Kernenergiewet. Tevens is het verplichte erkenningenstelsel van artikel 9 van dit besluit van toepassing, voorzover betrokkenen zich bezig houden met het luchtvervoer van splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen.

Vanwege de ten opzichte van de Nederlandse wet- en regelgeving afwijkende opzet van de Technische Voorschriften, hun grote omvang en de tweejaarlijkse bijstelling ervan, is ervoor gekozen om deze niet te integreren in het voorliggende besluit. Zij worden in artikel 3, eerste lid, van toepassing verklaard. In de Technische Voorschriften worden uiterst gedetailleerde eisen gesteld aan het luchtvervoer van gevaarlijke stoffen. Het gaat hierbij met name om verplichtingen ten aanzien van classificatie, verpakking, etikettering, stuwage, belading, samenlading en documentatie van gevaarlijke stoffen.

Annex 18 en de Technische Voorschriften zijn in de Engelse taal gesteld. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak d.d. 24 juni 1997 NJ 1998, 70 kort gezegd uitgemaakt dat, wil er sprake zijn van strafbaarstelling naar Nederlands recht van overtreding van voorschriften, het een vereiste is dat die voorschriften in de Nederlandse taal zijn gesteld en bekend gemaakt. Alhoewel de betrokken sector dagelijks werkt met de Technische Voorschriften, worden Annex 18 en de Technische Voorschriften, gelet op de uitspraak van de Hoge Raad, in het Nederlands vertaald. De vertaling zal op afzienbare termijn gereed zijn. Annex 18 en de Technische Voorschriften zullen alsdan in de Nederlandse vertaling ter inzage worden gelegd.

Artikel 3, tweede lid

Uitgangspunt is dat Annex 18 en de Technische Voorschriften zo veel mogelijk in acht worden genomen bij het onder de reikwijdte van dit besluit vallende vervoer van gevaarlijke stoffen door de krijgsmacht of de krijgsmacht van een buitenlandse mogendheid. Aangezien Annex 18 en de Technische Voorschriften zijn toegespitst op het vervoer met burgerluchtvaartuigen zullen deze evenwel niet één op één op de krijgsmacht of de krijgsmacht van een buitenlandse mogendheid toepasbaar zijn. Het onderhavige besluit biedt daarom de mogelijkheid voor de Minister van Defensie om bepaalde gedeelten van de Annex en de Technische Voorschriften aan te wijzen welke niet door de krijgsmacht of de krijgsmacht van een buitenlandse mogendheid in acht genomen behoeven te worden. De Minister van Defensie kan daarbij bepalen dat in dat geval door de krijgsmacht of de krijgsmacht van een buitenlandse mogendheid internationale militaire voorschriften in acht genomen dienen te worden.

Artikelen 4 tot en met 8

Deze artikelen bevatten, in aanvulling op de internationale regelgeving, voor de Minister van Verkeer en Waterstaat respectievelijk de Minister van Defensie een aantal bevoegdheden tot het stellen van regels inzake het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Artikel 4

De Technische Voorschriften bevatten enkele voorschriften over de uitrustingseisen van vliegtuigcompartimenten waarin gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De ministers dienen echter de mogelijkheid te hebben om aanvullende of nadere regels te stellen indien dat noodzakelijk blijkt, bij voorbeeld naar aanleiding van voorvallen of incidenten of om het veiligheidsniveau te verhogen.

Artikelen 5 en 6

Deze artikelen voorzien, analoog aan het gestelde in de toelichting op artikel 4, in de bevoegdheid om aanvullende of nadere regels te kunnen stellen met betrekking tot inrichtingen, voertuigen of werktuigen met behulp waarvan gevaarlijke stoffen worden geladen of gelost. Zo heeft er bij voorbeeld in het verleden een aantal incidenten plaatsgevonden met colli met radioactieve stoffen die tijdens het vervoer van en naar het vliegtuig van bellykarren afvielen en beschadigd op de platformen terechtkwamen. Om herhaling te voorkomen zijn door de grondafhandelingsagenten op de luchthavens maatregelen genomen. Zou toch blijken van nieuwe of andersoortige incidenten dan hebben de ministers de bevoegdheid om regels te stellen met betrekking tot de constructie en inrichting van de desbetreffende werktuigen of voertuigen, alsmede de keuring daarvan.

Artikel 7

Dit artikel voorziet in de bevoegdheid om partijen te verplichten om een risico-inventarisatie uit te voeren naar de overslag (laad- en losactiviteiten in en uit vliegtuigen) en het luchtvervoer van gevaarlijke stoffen op luchtvaartterreinen.

Voor wat betreft de overslag van explosieven is dit gebeurd door de Rijksluchtvaartdienst op de luchtvaartterreinen van Schiphol, Rotterdam en Maastricht. De betrokken minister zou een risico-inventarisatie ook kunnen voorschrijven voor andere categorieën gevaarlijke stoffen. Het zou dan kunnen gaan om stoffen die in zeer grote hoeveelheden worden overgeslagen, waarbij een risico bestaat voor de externe veiligheid. Vooralsnog worden in de luchtvaart geen zeer grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen vervoerd.

Artikel 8

Dit artikel voorziet in de bevoegdheid om regels te kunnen stellen inzake aan te wijzen luchtroutes boven dunbevolkte gebieden of boven zee voor het vervoer van gevaarlijke stoffen met grote risico's voor de externe veiligheid.

Artikel 9

Het verplichte erkenningenstelsel voor hen die zich bezig houden met het luchtvervoer van gevaarlijke stoffen dat in de jaren 80 in samenwerking met de sector is ontwikkeld, wordt niet langer vastgesteld op het niveau van een ministeriële regeling, maar verankerd in een algemene maatregel van bestuur. Een erkenning wordt slechts verleend indien wordt voldaan aan een bij ministeriële regeling vast te stellen kennisniveau, dat wordt getoetst door middel van een behaald examen dat afgelegd kan worden bij een door de minister erkende opleidingsinstelling. De exameneisen worden vastgesteld aan de hand van de in de Technische Voorschriften terzake opgenomen vereisten. Door middel van het erkenningensysteem wordt door de overheid door middel van bedrijfscontroles periodiek toezicht gehouden op het opleidingsniveau en de vakbekwaamheid van erkenninghouders en hun medewerkers. Andere aandachtspunten bij deze bedrijfscontroles zijn het logistieke proces van verpakken en het administratieve proces (met betrekking tot bij voorbeeld eventuele ongevalsmeldingen en de vervoersdocumenten die opgemaakt en gehanteerd dienen te worden). Het toezicht ziet op alle schakels van de transportketen, van verlader tot luchtvaartmaatscappij en diens grondafhandelaar.

Artikel 10

Met de voorgestelde wijziging van het eerste lid van artikel 7 van het Besluit Raad voor de Transportveiligheid, wordt ter voorkoming van onnodige administratieve lasten voor het bedrijfsleven, beoogd de meldingsplicht aan de Raad ingevolge artikel 28 van de Wet Raad voor de Transportveiligheid op te heffen ten aanzien van de meldingen van voorvallen met betrekking tot het luchtvervoer van gevaarlijke stoffen die ingevolge artikel 6.60 van de wet verricht moeten worden.

Met de voorgestelde wijziging van het tweede lid van artikel 7 wordt voorgeschreven dat de Minister van Verkeer en Waterstaat de meldingen aan hem gedaan ingevolge artikel 6.60 van de wet op zijn beurt zal doorgeven aan de Raad voor de Transportveiligheid.

Artikel 11

Artikel 97 RTL is aangepast voorzover het de rechtsbasis vormde voor het kunnen stellen van regels met betrekking tot het luchtvervoer van gevaarlijke stoffen en van dieren.

De bevoegdheid tot het stellen van regels inzake het luchtvervoer van dieren met het oog op de luchtwaardigheid van luchtvaartuigen is gedelegeerd aan de Minister van Verkeer en Waterstaat in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Voor de volledigheid zij vermeld dat de Regeling vervoer gevaarlijke stoffen door de lucht 1988, de Aanwijzingsregeling opleidingsinstituten luchtvervoer gevaarlijke stoffen 1999 en de Regeling van 20 maart 1989, Nr. LI/2458/Rijksluchtvaartdienst, houdende eisen voor houders E-status voor vervoer gevaarlijke stoffen door de lucht (Stcrt. 1989, 80) bij de inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van de Wet luchtvaart (vervoer van gevaarlijke stoffen en van dieren) komen te vervallen.

De eisen waaraan voldaan moet worden om voor een erkenning in aanmerking te komen en de aanwijzing van opleidingsinstituten zullen op basis van de gewijzigde Wet luchtvaart door de Minister van Verkeer en Waterstaat worden vastgesteld.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

De Minister van Defensie,

F. H. G. de Grave


XNoot
1

Stb. 1999, 255.

XNoot
2

Stb. 1978, 99, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 5 juli 2001, Stb. 366.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 mei 2002, nr. 89.

Naar boven