Wet van 21 maart 2002 tot wijziging van enige bepalingen van het Burgerlijk Wetboek in verband met de problematiek van vermissing van personen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, teneinde een meer adequate oplossing te bieden voor de problematiek van vermissing van personen, wenselijk is enige bepalingen van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek1 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 80c, onder b, komt te luiden:

b. indien de vermiste, die overeenkomstig de bepalingen van de tweede of derde afdeling van de achttiende titel van dit boek vermoedelijk overleden dan wel overleden is verklaard, nog in leven is op de dag waarop de achtergebleven geregistreerde partner een nieuw geregistreerd partnerschap of huwelijk is aangegaan: door de voltrekking van dit geregistreerd partnerschap of huwelijk; .

B. Artikel 149, onder b, komt te luiden:

b. indien de vermiste, die overeenkomstig de bepalingen van de tweede of derde afdeling van de achttiende titel van dit boek vermoedelijk overleden dan wel overleden is verklaard, nog in leven is op de dag waarop de achtergebleven echtgenoot een nieuw huwelijk of geregistreerd partnerschap is aangegaan: door de voltrekking van dit huwelijk of geregistreerd partnerschap;.

C. In artikel 339, eerste lid, komt de vermelding «f 10 000» te luiden: f 25 000. De vermelding «f 20 000» wordt vervangen door: f 50 000.

D. Artikel 410 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «338,» ingevoegd: 339,.

2. In het derde lid wordt na «vragen» ingevoegd: , voor zover dit niet onredelijk is.

3. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. De bewindvoerder kan ook voor andere dan vermogensbelangen van de afwezige opkomen, behoudens voor zover de rechtbank zulks heeft uitgesloten.

E. Aan artikel 412 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Het eerste tot en met derde lid is van overeenkomstige toepassing op een uitkering uit levensverzekering, waartoe de persoon wiens bestaan onzeker is de eerstgeroepen begunstigde is.

F. Artikel 413 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid worden de onderdelen b en c vervangen door een onderdeel b, luidende:

b. De termijn wordt verkort tot een jaar, indien de betrokkene gedurende die periode wordt vermist en de omstandigheden zijn dood waarschijnlijk maken.

2. Toegevoegd wordt een derde lid, luidende:

  • 3. Het gelasten van de oproeping van de vermiste en de verklaring van rechtsvermoeden van overlijden, bedoeld in het eerste lid, kunnen ook worden gevorderd door het openbaar ministerie.

G. Artikel 414 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het vierde lid tot derde lid, worden het tweede en derde lid vervangen door een nieuw tweede lid, luidende:

  • 2. Indien de vermiste niet verschijnt, noch iemand voor hem opkomt die behoorlijk van het in leven zijn van de vermiste doet blijken, verklaart de rechtbank dat er rechtsvermoeden van overlijden bestaat, onverminderd haar bevoegdheid de beschikking, bedoeld in het eerste lid, eerst nog eenmaal te herhalen alsmede het horen van getuigen en de overlegging van bewijsstukken te gelasten, ten bewijze dat is voldaan aan de vereisten die artikel 413 stelt.

2. Toegevoegd wordt een nieuw vierde lid, luidende:

  • 4. De rechtbank kan tevens bepalen, dat de kosten die een verzoeker als bedoeld in artikel 413 lid 1 heeft gemaakt, ten laste van het vermogen van de vermiste worden gebracht.

H. Artikel 418 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «de overledene» vervangen door: de vermoedelijk overleden verklaarde.

2. Het zevende lid komt te luiden:

  • 7. De in dit artikel genoemde verplichtingen vervallen op het door de kantonrechter bepaalde tijdstip, en uiterlijk na verloop van vijf jaren na de dag waarop de akte van overlijden overeenkomstig artikel 417 is opgemaakt. De rechtbank die de beschikking, houdende verklaring dat er rechtsvermoeden van overlijden bestaat, geeft kan, gelet op de omstandigheden van het geval, daarbij tevens bepalen dat een of meer der in dit artikel genoemde verplichtingen niet zullen bestaan.

I. In het tweede lid van artikel 420 wordt na «338,» ingevoegd: 339,.

J. Artikel 424 vervalt.

K. Artikel 425 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de bestaande tekst wordt het cijfer «1.» geplaatst.

2. In het nieuwe eerste lid vervallen de woorden «met inachtneming van het vorige artikel».

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De vermoedelijk overleden verklaarde voor wie bij diens terugkeer het gezag over zijn minderjarige kind niet is herleefd, kan de rechtbank verzoeken hem daarmede te belasten. Wanneer deze tezamen met de andere ouder verzoekt in het belang van hun kind hen gezamenlijk met het gezag te belasten, dan wel niet in het gezag is voorzien of een voogd het gezag uitoefent, wordt het verzoek slechts afgewezen indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd. In de overige gevallen wordt het verzoek slechts ingewilligd indien de rechtbank dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt.

L. Artikel 430 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de bestaande tekst wordt het cijfer «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. De artikelen 422, 423 en 425 zijn van overeenkomstige toepassing, indien een persoon die met toepassing van artikel 426 overleden is verklaard terugkeert alsmede indien bewezen wordt dat de dag van overlijden in de in artikel 429 bedoelde akte onjuist is vermeld.

M. In artikel 436, tweede lid, wordt «363» vervangen door: 339, 363.

ARTIKEL II

Indien het bij koninklijke boodschap van 20 juni 2001 ingediende voorstel van wet houdende aanpassing van de wetgeving aan de herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken, in het bijzonder de wijze van procederen in eerste aanleg (27 824)2, tot wet wordt verheven en in werking treedt of is getreden, wordt in artikel 413, derde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek «gevorderd» vervangen door: verzocht.

ARTIKEL III

Op verzoeken, bedoeld in artikel 413 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aanhangig zijn, is artikel 74 van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL IV

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 21 maart 2002

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de vierde april 2002

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 14 maart 2002, Stb. 152.

XNoot
2

Stb. 2001, 580.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1999/2000; 2000/2001; 2001/2002, 27 117.

Handelingen II 2000/2001, blz. 540–550; 654.

Kamerstukken I 2001/2002, 27 117 (68, 68a, 68b, 68c).

Handelingen I 2001/2002, zie vergadering d.d. 19 maart 2002.

Naar boven